DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 1638

Vijf termen uit class headings moeten duidelijker volgens gemeenschappelijke mededeling van de merkenbureaus van de EU

Gemeenschappelijke mededeling over de gemeenschappelijke praktijk inzake de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice (v1.2), 28 oktober 2015.
Merkenrecht. De volgende vijf van de 204 benamingen in de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice worden door de merkenbureaus van de Europese Unie aangemerkt als te weinig duidelijk en nauwkeurig om de omvang van de bescherming die ze zouden geven te beschrijven en kunnen dientengevolge niet zonder nadere toelichting worden aanvaard:
• Kl. 7 – Machines en werktuigmachines
• Kl. 37 – Reparaties
• Kl. 37 – Installatiewerkzaamheden
• Kl. 40 – Behandeling van materialen
• Kl. 45 – Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen

Hieronder wordt voor elk van de vijf algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice aangegeven waarom ze niet duidelijk en nauwkeurig zijn.

• Kl. 7 – Machines en werktuigmachines  – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft de term “machines” niet duidelijk aan welke machines ertoe behoren. Machines kunnen zeer uiteenlopende kenmerken en/of gebruiksdoelen hebben; voor de productie en/of het gebruik ervan kunnen zeer uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow 5/6 noodzakelijk zijn, ze kunnen verschillende consumenten als doelgroep hebben, via verschillende verkoopkanalen worden verkocht, en bijgevolg op verschillende marktsectoren betrekking hebben.

• Kl. 37 – Reparaties – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. Er wordt immers alleen aangegeven dat het gaat om reparatiewerk, niet wat er gerepareerd moet worden. Aangezien de te repareren waren verschillende kenmerken kunnen hebben, zullen de reparatiediensten worden verricht door reparateurs met uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow en kunnen ze betrekking hebben op verschillende marktsectoren.

• Kl. 37 – Installatiewerkzaamheden – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. Er wordt immers alleen aangegeven dat het gaat om installatiewerkzaamheden, niet wat er geïnstalleerd moet worden. Aangezien de te installeren producten verschillende kenmerken kunnen hebben, zullen de installatiewerkzaamheden worden uitgevoerd door installateurs met uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow en kunnen ze betrekking hebben op verschillende marktsectoren.

• Kl. 40 – Behandeling van materialen – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. De aard van de behandeling is onduidelijk, evenals de materialen die behandeld moeten worden. De diensten omvatten een brede reeks bewerkingen, uitgevoerd door verschillende dienstverleners, van materialen met uiteenlopende kenmerken, waarvoor zeer uiteenlopende technische capaciteiten en knowhow noodzakelijk zijn en die op verschillende marktsectoren betrekking kunnen hebben.

• Kl. 45 – Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen – Gelet op de noodzaak van duidelijkheid en nauwkeurigheid, geeft deze term geen duidelijke indicatie van de geleverde diensten. De diensten omvatten een brede reeks activiteiten die worden uitgevoerd door verschillende dienstverleners, waarvoor zeer uiteenlopende vaardigheden en knowhow noodzakelijk zijn en die op verschillende marktsectoren betrekking kunnen hebben.

IEFBE 1636

Hervormingen Europees merkenrecht een feit

Uit het persbericht (Novagraaf): Het Europees Parlement heeft op 15 december jongstleden ingestemd met belangrijke hervormingen in het Europees merkenrecht. Dit betekent dat de komst van een nieuwe merkenrichtlijn en een gewijzigde merkenverordening vast zijn komen te staan. Naar verwachting wordt het pakket aan wijzigingen op 24 december 2015 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De nieuwe merkenrichtlijn en de gewijzigde merkenverordening zullen respectievelijk 20 dagen en 90 dagen daarna in werking treden. (...)

Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste gevolgen van de hervormingen.

Nieuwe merkenrichtlijn – gevolgen voor het Benelux merkenrecht
De nieuwe merkenrichtlijn dient binnen drie jaar te worden geïmplementeerd in de nationale merkenwetgeving van lidstaten. In de Benelux betekent dit dat als gevolg van de nieuwe richtlijn het Benelux Verdrag voor de Intellectuele Eigendom (‘BVIE’) ten aanzien van het merkenrecht zal worden aangepast.

•    Mogelijk gewijzigd taksesysteem
Thans geldt dat voor een Benelux-depot in één tot drie klasse(n) dezelfde takse gerekend wordt (‘drie klassen voor de prijs van één’). Dit heeft geleid tot een merkenregister dat is  volgelopen met merken die niet gebruikt worden voor alle klassen waarin het merk geregistreerd is, hetgeen gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van merken en betrouwbaarheid van het merkenregister. Om dit probleem op te lossen geeft de nieuwe merkenrichtlijn de lidstaten de mogelijkheid om een takse te gaan rekenen per klasse (‘een takse per klasse’). De verwachting is dat verschillende EU lidstaten, waaronder de Benelux, deze mogelijkheid zullen overnemen in de nationale merkenwetgeving.

•    Administratieve verval- en nietigheidsprocedure
Nationale merkenbureaus worden verplicht binnen zeven jaar na inwerkingtreding van de nieuwe merkenrichtlijn een administratieve procedure tot vervallen- en nietigverklaring van merkregistraties aan te bieden. Thans zijn merkhouders genoodzaakt een juridische procedure te starten om een vervallen- en nietigverklaring van merkregistraties te vorderen. Verwacht wordt dat de administratieve procedure in de Benelux (veel) sneller zal zijn ingevoerd dan de maximale termijn van zeven jaar.

Gewijzigde merkenverordening
De gewijzigde merkenverordening ziet op het Uniemerk (thans nog ‘Gemeenschapsmerk’) en treedt (grotendeels) direct in werking. Merkhouders van Uniemerken zullen derhalve vanaf de inwerkingtreding reeds te maken (kunnen) hebben met de gewijzigde verordening.
Twee punten zijn met name van belang voor Uniemerkhouders:

•    Gewijzigd taksesysteem
Na inwerkingtreding van de gewijzigde merkenverordening zal voor Uniemerken een takse betaald dienen te worden per klasse (‘één takse per klasse’). Dit zal eveneens komen te gelden voor vernieuwing van bestaande Uniemerkregistraties.

•    Mogelijkheid tot indienen verklaring tot behoud van brede bescherming merk
Bij het deponeren van een Uniemerk dient de merkhouder middels een omschrijving aan te geven voor welke waren en/of diensten hij het merk wenst te (gaan) gebruiken. Tot medio 2012 gold ten aanzien van het Uniemerk dat wanneer een merkhouder koos voor de algemene klasseomschrijving, de merkregistratie alles dekte wat in de desbetreffende klasse kon vallen, het zogeheten ‘class-heading-covers-all’-principe. Hieraan kwam een einde door het IP Translator-arrest waarin het Europese Hof van Justitie uiteen zette dat het verplicht is om bij depot zorg te dragen voor een duidelijke en nauwkeurige omschrijving van de waren en diensten. De beschermingsomvang van een na 22 juni 2012 gedeponeerd Uniemerk is hierdoor beperkt tot datgeen wat bij registratie duidelijk en nauwkeurig is omschreven, het ‘means-what-it-says’-principe.

Hierdoor kunnen houders van Uniemerken in feite minder beschermd zijn dan bij registratie door de merkhouder was beoogd. Vandaar dat de mogelijkheid is gecreëerd voor houders van Uniemerken die voor 22 juni 2012 zijn gedeponeerd en de algemene klasseomschrijving hebben gebruikt om, binnen zes maanden na inwerkingtreding van de gewijzigde merkenverordening, te verklaren dat zij “(…) op de datum van indiening het voornemen hadden bescherming aan te vragen voor nog andere waren of diensten dan die welke onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving vallen (…)’. Oftewel: houders kunnen door middel van het indienen van de verklaring bewerkstelligen dat de registratie ook waren en diensten dekt die niet vallen onder de letterlijke betekenis van de klasseomschrijving. Hiervoor geldt wel het vereiste dat die waren en diensten in de zogenaamde alfabetische lijst voorkomen: een door merkenautoriteiten gehanteerde lijst met per klasse ingedeelde waren en diensten.

Indien een merkhouder niet van deze mogelijkheid gebruik maakt zal de beschermingsomvang van het merk, na het verstrijken van de zes maanden-termijn, beperkt zijn tot wat letterlijk binnen de betekenis van de gebruikte klasseomschrijving valt.

Vereiste ‘voor grafische voorstelling vatbaar’ komt te vervallen
Tot slot is van belang dat zowel in de nieuwe merkenrichtlijn als in de gewijzigde merkenverordening het vereiste ‘voor grafische voorstelling vatbaar’ komt te vervallen. Dit maakt het mogelijk om een niet-zichtbaar teken zoals een geur of klank te registeren, mits het teken omschreven kan worden op precieze en duidelijke wijze en het teken onderscheidend vermogen bezit voor de waren en/of diensten waarvoor het teken wordt geregistreerd.

IEFBE 1634

Annulation des marques Télépolice à défaut de reconnaissance en Belgique de la personnalité juridique du déposant

Cour de Cassation 16 novembre 2015, IEFbe 1634 (Télépolice)
Resumé par Eléonore Waterkeyn et Laura de Jong, Van Bael & Bellis. Le 16 novembre 2015 la Cour de cassation a rejeté le pourvoi intenté par AGMD, FTW et T.L.G contre l’arrêt rendu le 18 février 2014 par la Cour d’appel de Liège [IEFbe 820]. FTW (une société de droit américain dont le siège est établi aux Etats-Unis) prétend être titulaire des marques Benelux « Télépolice » et « Télépolice-Vision » ainsi que du brevet d’invention BE1018126A5 portant sur un système d’alarme. L’arrêt précité de la Cour d’appel avait déclaré nuls ces marques et brevet dont FTW revendiquait la propriété intellectuelle. La Cour d’appel avait également ordonné à l’Office Benelux de la propriété intellectuelle la radiation du dépôt et de l’enregistrement de ces marques au motif qu’elles avaient été déposées par une entité dépourvue d’existence juridique.

La Cour d’appel a en effet rappelé que seules les sociétés dotées d’une personnalité juridique peuvent être titulaires d’une marque ou d’un brevet ainsi que des droits qui s’y rattachent. La Cour d’appel a estimé que FTW, bien que constituée dans l’Etat du Delaware selon les règles y applicables, ne pouvait être considérée comme y étant établie et y développant effectivement une quelconque activité de sorte que l’application du droit de cet Etat lui conférant la personnalité juridique devait être rejetée. La Cour d’appel a considéré qu’étant donné que FTW développait l’essentiel de son activité économique en Belgique, le droit belge était applicable. Celui-ci ne reconnaît pas la personnalité juridique aux sociétés de droit commun. La Cour de cassation a donné raison à la Cour d’appel en soulignant qu’il n’est pas suffisant pour une société d’avoir été constituée sur le territoire d’un Etat tiers pour que le droit de cet Etat lui soit applicable.

IEFBE 1627

Conclusie AG: Licentiehouder mag inbreukvordering instellen zonder registerinschrijving

Conclusie AG HvJ EU 17 december 2015, IEFbe 1627; ECLI:EU:C:2015:834; zaak C-163/15 (Hassan tegen Breiding)
Merkenrecht. Vraag gesteld [IEFbe 1334] Licentiehouder heeft recht om een vordering wegens inbreuk in te stellen hoewel de licentie niet in het register van gemeenschapsmerken is ingeschreven. Conclusie AG:

1) Artikel 23, lid 1, eerste volzin, van [Gemeenschapsmerkenrechtverordening] staat niet eraan in de weg dat de houder van een licentie die niet is ingeschreven in het register van gemeenschapsmerken een vordering wegens inbreuk op een gemeenschapsmerk instelt.

2)      Aangezien de tweede prejudiciële vraag alleen wordt gesteld in het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, hoeft daarop geen antwoord te worden gegeven.

Gestelde vraag:

1)      Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van [de] verordening [...] eraan in de weg dat een licentiehouder die niet is ingeschreven in het register [...] een vordering wegens inbreuk op een gemeenschapsmerk instelt?

2)      Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Staat artikel 23, lid 1, eerste volzin, van [de] verordening [...] in de weg aan een nationaalrechtelijke praktijk volgens welke de licentiehouder de aanspraken van de merkhouder tegen de inbreukmaker kan handhaven op grond van de bevoegdheid om in eigen naam een procedure te voeren over diens recht (,Prozessstandschaft’)?

IEFBE 1625

Beroep op uitputting van Gemeenschapsmerk Omeprazole Mylan afgewezen

Hof van beroep Brussel 15 september 2015, IEFbe 1625 (PI Pharma tegen Mylan)
Gemeenschapsmerk. Parallelimport. Beide partijen zijn actief op de markt voor geneesmiddelen. Mylan Inc. is houdster van het Gemeenschapsmerk “Mylan”. Pharma bracht, op grond van een vergunning voor parallelvervoer, een generisch geneesmiddel op de Belgische markt onder de naam Omeprazole Mylan. Dit product was afkomstig van Ratiopharm, een (Nederlandse) concurrent van Mylan, welke het product onder de naam Omeprazol Ratiopharm verkocht. Wanneer Mylan zich beroept op haar merkenrecht verweert Pharma zich met de stelling dat dit recht is uitgeput omdat volgens haar Ratiopharm licentiehouder is van Mylan. Het Hof wijst dit verweer af en stelt Mylan in het gelijk.

11 Evenmin is de praktijk aan de orde waarbij verschillende merken worden gebruikt voor eenzelfde geneesmiddel door de tot die merken gerechtigde of waarbij een merkhouder, al dan niet via met hem verbonden vennootschappen, voor het op de markt brengen van eenzelfde geneesmiddel verschillende merken gebruikt.

Het kwestieuze geneesmiddel wordt in Nederland immers op de markt gebracht door Ratiopharm (een rechtstreekse concurrent van Mylan) onder het merk Ratiopharm, waarop Mylan geen enkel recht heeft.

12 Het hof besluit dat Mylan zich nuttig kan beroepen op artikel 9 1 a Gemeenschapsmerkverordening om het gelaakte gebruik van haar Gemeenschapsmerk Mylan door PI Pharma te laten verbieden.

IEFBE 1626

Démande d'annulation la période transitoire 'Saucisson d'Ardenne' rejetée

Conseil d’État 20 novembre 2015, IEFbe 1626 (TerBeke-Pluma contre la Région Wallonne)
Décision envoyée par Eric de Gryse, Simont Braun. Décisions similaires dans IEFbe 295 et IEFbe 610. Marques, Indication Géographique Protégée. Règlement 510/2006, 2081/92 en 2082/92. La demande d’annulation d’une décision de la Région wallonne par laquelle elle avait accordé une période transitoire à Ter Beke lui permettant d’utiliser “Saucisson d’Ardenne”, à condition de mentionner que ses produits ont été ‘produits hors zone d'Ardenne’, est rejetée. La demande pour obtenir une Indication Géographique Protégée est pendante devant la Commission Européenne.

Considérant qu’il n’est pas contradictoire d’octroyer une période d’adaptation qui permette à la requérante et à une autre société de continuer à commercialiser leurs produits sous des dénominations d’indications géographiques qui font référence à l’Ardenne, et de prévoir, «pour éviter de tromper le consommateur», que l’étiquetage de ces produits doit porter la mention «Produit hors zone d’Ardenne» ou indiquer le lieu de production; que ces deux mentions correspondent à la prise en compte, d’une part, de l’intérêt des producteurs en cause XV - 2603 - 6/6 et, d’autre part, de celui des consommateurs, et établissent un équilibre entre ces intérêts divergents; qu’en cette branche, le moyen n’est pas fondé,

IEFBE 1624

Geen verwarringsgevaar tussen Trident Pure en Pure Fresh/White

Gerecht EU 16 december 2015, IEFbe 1624; ECLI:EU:T:2015:979 (Perfetti Van Melle tegen OHIM)
Uitspraak ingezonden door Maarten Haak, Hoogenraad & Haak Advertising + IP Advocaten. Merkenrecht. Kraft Foods Global Brand heeft bij het OHIM een aanvraag ingediend voor het Gemeenschapsmerk TRIDENT PURE. Perfetti gaat in oppositie tegen deze aanvraag, gebaseerd op eerdere merken (art. 8(1)(b) Gemeenschapsmerkenverordening). Oppositie divisie wijst de oppositie toe op grond van verwarringsgevaar. De kamer van beroep vernietigt deze beslissing. Perfetti vordert voor het Gerecht om aanpassing uitspraak van de kamer van beroep en dat de aanvraag voor een merkdepot wordt afgewezen. Het Gerecht merkt op dat de kamer van beroep bij de beoordeling van het onderscheidende karakter van “pure" terecht onderscheid heeft gemaakt tussen het deel van het publiek dat het woord wel kent en het deel dat het woord niet kent. Dit heeft tevens invloed op de vergelijking van de merken en het verwarringsgevaar. Zo is het begripsmatige overeenstemming voor het publiek dat het woord “pure” niet kent neutraal. Net als de kamer van beroep oordeelt het Gerecht dat er geen verwarringsgevaar bestaat tussen beide merken. Het beroep wordt verworpen.


3.     The comparison of the signs and the likelihood of confusion

44      In the present case, the word element ‘pure’ exists in English and also in a similar form in other languages, including Italian (puro), French (pur), Spanish (puro), Portuguese (puro), German (pur), and Dutch (puur), which is the reason why it may be assumed that that word will be understood by consumers in those countries. In other languages, however, the word has no equivalent originating from the same stem (‘pur-’). While it is true that a large portion of the population of those language areas will understand the English word ‘pure’, which forms part of the basic vocabulary frequently used in advertising to describe the characteristics of goods, it nevertheless cannot be accepted, contrary to what the intervener submits, that, in the absence of any supporting evidence, it is understood throughout the territory of the European Union. The Board of Appeal therefore correctly found that there was a significant number of consumers for whom the word ‘pure’ was devoid of any meaning. For that portion of the relevant public, the word is fanciful and has, as the Board of Appeal correctly found, an average inherent distinctiveness, which, moreover, is not disputed by the applicant.

47 In the first place, the argument that the word ‘pure’ is not commonly used in confectionery and candy advertisements and that purity is not a characteristic of those goods does not resolve the question of how the relevant public will perceive that word element. That question does not depend on whether or not that word element is frequently used in advertisements or whether use of that element in the context of marketing a product is logically or scientifically correct. The only relevant question in this case, for the purposes of determining whether the element ‘pure’ is distinctive or whether it is, on the contrary, descriptive, is whether or not use of a term in the marketing of a product leads the consumer to perceive that term as a description of the product, since a word mark which is descriptive of the characteristics of goods or services is, on that account, necessarily devoid of any distinctive character in relation to those goods or services (see, to that effect, judgment of 29 March 2012 in Kaltenbach & Voigt v OHIM (3D eXam), T‑242/11, EU:T:2012:179, paragraph 39 and the case-law cited).

48      In the second place, the applicant’s argument that the distinctiveness of the element ‘pure’ is even greater given that the applicant has demonstrated intensive use of a family of trade marks that share the element ‘pure’ is unrelated to the question of whether the inherent distinctiveness of an element of a composite mark is higher or lower. This argument will be addressed in the context of the global assessment of the likelihood of confusion.

49      In the third place, the applicant’s argument that OHIM’s decision-making practice indicates that the word element ‘pure’ is not descriptive also cannot succeed. The applicant relies, first, on the decision of the Opposition Division of OHIM of 29 August 2011 in Case B 1 771 164, Pure Collection Limited v Tina Baum. At page 7 of that decision, the Opposition Division noted that the word element ‘pure’ had no particular meaning in relation to the goods at issue, namely clothing, footwear and bags adapted for sporting articles. Consequently, the Opposition Division found that the distinctive character of the word element ‘pure’ was normal. However, contrary to what the applicant apparently infers from that decision, the Opposition Division in no way concluded that the element ‘pure’ had, as a general rule, an average distinctive character. Although it is true that the element ‘pure’ did not characterise the goods at issue in that case, the same reasoning cannot apply to the goods in the present case, as has been shown in paragraph 45 above. Second, the applicant relies on the decision of the Opposition Division of OHIM of 18 February 2013 in Case B 1 916 546, Euroquimica SA v The Dial Corporation. That case involved laundry detergents sold under the marks PUREX and PUREX COMPLETE. The Opposition Division concluded, at page 6 of that decision, that the word ‘purex’ had no meaning for a major part of the relevant public, comprising the Spanish public, whereas it would be associated by a small portion of consumers in that public with the concept of purity of the detergent derived from use of the product. The Opposition Division stated that, for that smaller part of the relevant public, the word elements ‘purex’ and ‘complete’ had an equivalent distinctive character. With regard to the mark PUREX, the Opposition Division stated that that word was distinctive even for consumers who associated it with the concept of the purity or cleanliness of detergent, since that word does not exist in Spanish as such. However, it cannot be inferred from the reasoning followed by the Opposition Division in that case that the word element ‘pure’, in the present case, also has a distinctive character, since the comparison made by the Opposition Division in the case mentioned above did not involve the word ‘pure’, but a different expression. It follows that the decisions relied on by the party relate to circumstances that differ significantly from those in the present case and that they are, therefore, not relevant to the outcome of the present dispute.

50      It must therefore be concluded that the Board of Appeal acted correctly in finding that, for the part of the relevant public that understood the meaning of the word ‘pure’, that word was descriptive. As has been shown in paragraph 45 above, the word element ‘pure’ has a sufficiently direct and specific link with the goods in question to enable consumers immediately to perceive, without further thought, a description of one of the characteristics of those goods. For those consumers who understand the word ‘pure’, that term is, therefore, devoid of any distinctive character (see, to that effect and by analogy, judgment of 27 February 2002 in REWE-Zentral v OHIM (LITE), T‑79/00, ECR, EU:T:2002:42, paragraphs 35 to 39). By contrast, for those consumers who do not understand the meaning of the word ‘pure’, the element ‘pure’ is, as the Board of Appeal correctly concluded, without being challenged on this point by the parties, a fanciful term endowed with average distinctive character.

 The comparison between the mark applied for and Community figurative mark No 9291634 (word element ‘pure’ above a design representing a mint leaf) and the likelihood of confusion

107    In the light of all of the foregoing, the view must therefore be taken that, for those consumers who do not understand the word ‘pure’, the differences which have been identified between the marks at issue, particularly the critical importance that consumers attribute to visual appearance characterised, as regards the earlier mark, by the significant role played by the figurative element and, as regards the mark applied for, by its beginning, are sufficient to lessen phonetic similarity even for the category of consumers who pronounce the word ‘pure’ in two syllables. It must therefore be held that the overall impressions created by the marks at issue are, despite the similarities identified, sufficiently different to justify the conclusion that there is no likelihood of confusion for consumers who do not understand the word ‘pure’.

108    For those consumers who do understand that word, any likelihood of confusion must also a fortiori be ruled out, since, first, those consumers will attribute even less importance to the element ‘pure’, which to them is merely descriptive, and, second, the impact of the identified conceptual similarity on the overall impression created by the marks at issue is very low and is thus not decisive for the purposes of the global assessment of the likelihood of confusion. The conceptual similarity results solely from the descriptive element ‘pure’, which attracts those consumers’ attention only in a limited manner.

109    Accordingly, the Board of Appeal was right to conclude that there was no likelihood of confusion between the marks at issue, even if it committed two errors, first, in concluding that there was no visual similarity between those marks and, second, in taking the view that the conceptual similarity of those marks resulting from the presence of the word element ‘pure’ was not relevant for the purposes of the conceptual comparison. However, those errors had no bearing on the result of the assessment which it carried out.

The comparison between the mark applied for and Community trade mark No 6771869 (PURE WHITE) and the likelihood of confusion

120    With regard to the global assessment of the likelihood of confusion between the two marks, it is necessary to take into consideration the fact that, for those consumers who do not understand the words ‘pure’ and ‘white’, the marks at issue are of low visual similarity and are, at most, of average phonetic similarity and are each of average distinctiveness. As has been demonstrated in paragraph 101 above, the applicant has proved neither that there was an enhanced distinctive character by reason of use nor that there was a family of trade marks. Taking into account the fact that, first, consumers pay more attention to the beginnings of marks than to their ends and that, second, visual appearance plays a more important role than phonetic appearance in the present case, it must be concluded that there is no likelihood of confusion for consumers who understand neither the word ‘pure’ nor the word ‘white’. For those consumers who understand the word ‘pure’, but not the word ‘white’, the differences between the marks at issue are even greater, since these consumers attach more weight to the elements which they do not understand, with the result that the only element which those marks have in common, namely the element ‘pure’, will attract their attention less in comparison with consumers who understand neither of the words ‘pure’ and ‘white’. Finally, for the reasons set out in paragraph 108 above, the same conclusion must apply in regard to consumers who do understand the words ‘pure’ and ‘white’.

121    Accordingly, the Board of Appeal was correct to exclude, also for Community trade mark No 6771869, all likelihood of confusion for all groups of consumers.

The comparison between the mark applied for and French word mark No 63431610 (PURE FRESH)

125    With regard to the global assessment of the likelihood of confusion, it is appropriate to refer, in essence, to the findings already made in the context of the examination of the other marks examined. Given that the similarities between the marks at issue are even less evident than in the context of the other marks examined and that the element ‘pure’ is descriptive for all of the relevant public concerned, the Board of Appeal’s conclusion — that a likelihood of confusion between the marks at issue is excluded — must be endorsed.

The comparison between the mark applied for and the other earlier marks relied on by the applicant

132    In that regard, it must be pointed out that the applicant has provided no evidence capable of proving that the umbrella brand MENTOS was widely known by the relevant public. Even on the assumption that it has been proved that the element ‘mentos’ was readily known by the relevant public, that element is not, for that reason, less important for the purposes of the comparison of the signs at issue. On the contrary, the Court of Justice has indicated that the overall impression produced by a mark made up of a widely-known element and an element which was not widely known was, as a general rule, characterised more by the former than by the latter (see, to that effect, judgment in Medion, paragraph 76 above, EU:C:2005:594, paragraph 34). It must also be pointed out that a widely-known word element incorporated in a composite mark is particularly appropriate for indicating the commercial origin of the goods sold under that mark, for which reason it is impossible to regard such an element as ancillary, or even as negligible.

IEFBE 1623

Confusion dommageable entre Alu Pro et Alu 4 Pro

Cour d’appel Bruxelles 10 septembre 2015, IEFbe 1623 (Alupro entre Alu4pro)
Marques. Confusion dommageable. Les parties sont active dans le secteur professionel de châssis en aluminium. Le conseil d’Alu Pro a informé Alu 4 Pro que sa cliente considérait que l’usage de la dénomination “Alu 4 Pro” constituait un acte déloyal contraire aux pratiques commerciales honnêtes par la confusion dommageable avec sa propre dénomination et a été mise en demeure de cesser tout usage des termes ALU et PRO et de modifier sa dénomination commerciale. Il résulte de ce qui précède qu’il existe une ressemblance entre les dénominations qui peut clairement induire en erreur de telle sorte que le moyen relatif à l’article 65 du Code des sociétés et fondé. Il résulte de l’ensemble des considérants ci-avant que la demande d’Alu Pro est fondée.

13. L’impression globale donne une impression de similitude entre Alu Pro et Alu 4 Pro, d’autant plus que le chiffre “4” est destiné - ainsi qu’il résulte des plaidoiries - à être lu comme “four” (“4” en anglais).

C’est uniquement pour essayer de tenter de justifier sa dénomination qu’Alu 4 Pro soutient qu’en fait “4” doit s’entendre phonétiquement comme “for”, signifiant “pour”.

Or, la présentation de son logo ne laisse aucun doute quant à l’interprétation contraire à ce qu’elle prétend.

14. Il résulte de ce qui précède qu’il existe une ressemblance entre les dénominations qui peut clairement induire en erreur de telle sorte que le moyen relatif à l’article 65 du Code des sociétés et fondé.

19. C’est évidemment vainement qu’Au 4 Pro dépose quelques attestations par lesquelles les personnes concernées signalent qu’elle n’agit que comme professionnel et non revendeur aux consommateurs, dès lors qu’Alu Pro signale agir de même.

22. (…) C’est vainement que Alu 4 Pro souligne ne s’adresser qu’à des professionnels et fournit deux attestations dont l’une d’Aliplast qui précise qu’il n’y a pas de confusion.

En effet, cette confusion est avérée puisque’Aliplast elle-même qui, professionnelle en la matière est mieux que quicon    que apte à tomber moins facilement dans cette confusion que pourrait commettre un public constitué simplement pas l’homme normalement prudent et diligent, l’a cependant effectuée eu égard à la similitude entre les noms eux-mêmes puisque précisément c’est cette société qui à de nombreuses reprises et après avoir son attention attirée, s’est trompée.

27. C’est aussi vainement qu’Alu 4 Pro tente de voir sur le site Internet d’Alu Pro, la preuve du fait que celle-ci s’adresserait uniquement aux particuliers.

En effet, rien dans cette présentation n’exclut que des professionnels du secteur ne s’adressent à elle.

IEFBE 1622

Woord/beeldmerk "Go Safe" grotendeels vervallen verklaard wegens niet normaal gebruik

Hof van Beroep Brussel 8 september 2015, IEFbe 1622 (ICC tegen AB Safety)
Merkenrecht. Normaal gebruik. Beide partijen zijn actief op de markt voor veiligheidskleding en -schoenen en hebben het (woord)beeldmerk “Go Safe” gedeponeerd. ICC vordert staking van gebruik van het merk door AB Safety op grond van verwarringsgevaar. AB Safety vordert op haar beurt vervallenverklaring van het merk van ICC. De vordering van AB Safety wordt t.a.v. het product veiligheidsschoenen afgewezen nu ICC daarvoor normaal gebruik kan aantonen. Voor de overige waren wordt de vordering toegewezen. De stakingsvordering van ICC wordt eveneens alleen toegewezen t.a.v. de veiligheidsschoenen.

13. (…) Het hof oordeelt dat Industrias aan de hand van de hiervoor besproken stukken voldoende bewijst dat zij in de Gemeenschap een normaal gebruik heeft gemaakt voor veiligheidsschoenen van het Gemeenschapsmerk “Go Safe” in de relevante periode, conform de criteria waaraan dit normaal gebruik volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie dient te voldoen.

De door Industrias neergelegd relevante facturen en brochure bewijzen immers dat het gebruik van het merk door Industrias (of met haar toestemming) geen louter symbolisch gebruik betreft. Gelet op de onder het merk verhandelde waren, met name veiligheidsschoenen, en de economische sector waarin zij gebruikt worden, is het gebruik dat Industrias in de Gemeenchap van haar merk gemaakt heeft in de relevante periode, voldoende frequent en omvangrijk. Het gebruik van het merk wordt geacht plaatsgevonden te hebben om een marktaandeel voor de dor het merk beschermde waren te behouden of te verkrijgen.

19. (…) Het hof oordeelt dat het relevante publiek in casu een hoog aandachtsniveau heeft, aangezien de waren worden aangeschaft voor een welbepaald gebruik en worden aangewend om veiligheidsdoeleinden (ter bescherming).

20. (…) Het hof stelt vast dat de woordelementen onderscheidend en dominant zijn en dit zowel in het merk van Industrias als in het oude en nieuwe teken van AB Safety. Het betreft telkens de woordelementen GO SAFE.

Wat de auditieve (het beeldelement wordt niet uitgesproken) vergelijking tussen het merk en de tekens (zowel het ouder als het nieuwe) betreft, stelt het hof vast dat de woordelementen die deel uitmaken van de te vergelijken tekens volledig overeenstemmen met de woordelementen in het merk van Industrias.

Wat de begripsmatige vergelijking betreft, stelt het hof vast dat de afbeelding van het uitroepteken achter het groter weergegeven woord “GO” in de tekens van AB Safety de nadruk eerder legt op dit begrip in de tekens die door haar gebruikt worden, daar waar dit in het merk van Industrias niet het geval is en de woorden “GO” en “SAFE” daarin even prominent zijn. Dit doet echter geen afbreuk aan een grote begripsmatige overeenstemming tussen het merk en de daarmee vergeleken tekens (oud en nieuw) gebruikt door AB Safety.

Wat de visuele overeenstemming betreft, stelt het hof vast dat de betrokken tekens (zowel het oude als het nieuwe) overeenstemmend zijn met het merk van Industrias in zover zij beide de woordelementen “GO” en “SAFE” bevatten.

(…)

21. Het hof oordeelt op basis van hetgeen voorafgaat dat het merk van Industrias en de daarmee te vergelijken tekens (zowel het oude als het nieuwe) eenzelfde totaalindruk oproepen voor het relevante publiek, niettegenstaande het hoge aandachtsniveau van dit laatste en dat, mede rekening houdend met het gegeven dat het merk en de tekens gebruikt worden voor dezelfde waren, er in casu sprake is van verwarringsgevaar, zoals hiervoor omschreven.

IEFBE 1619

Twee strepen op mouw of onder bepaalde hoek op broekspijp niet onderscheidend

Gerecht EU 15 december 2015, IEFbe 1619; T-64/15; ECLI:EU:T:2015:973 (Twee strepen op broekspijp) en T-63/15 ECLI:EU:T:2015:972 (strepen op mouw)
Merkenrecht. Shoe Branding verricht een merkdepot voor twee parallelle strepen op een broek / mouw. Dit wordt geweigerd op absolute gronden, vanwege het niet onderscheidend vermogen. Het patroon is extreem eenvoudig, aanvrager heeft ook niet aangetoond dat onder een bepaalde hoek plaatsen van de lijnen onderscheidend vermogen geven aan het patroon. Het beroep wordt verworpen.

20      First, as the Board of Appeal correctly observed in the contested decision, the pattern concerned is extremely simple which, as such, lacks a distinctive character (paragraphs 22,  32 and 33 of the contested decision).
21      Second, the Board of Appeal was also correct in considering that the applicant had not established that such a pattern would acquire a distinctive character from the fact that it was affixed, at a certain angle, to a specific part of the pants (paragraphs 24 to 26 and 28 of the contested decision).
22      Contrary to what the applicant maintains, the fact that the two stripes in question are placed along the lower lateral side of a pair of pants, that they are distinct lines that seem to come alive when the person who wears the pants moves and these lines are inclined relative to the axis of these pants is not likely to distinguish that pattern from other purely decorative patterns which can be used on the products at issue.

Uit de mouw-zaak:

29 Moreover, accepting that any geometric shape, including the simplest one, has a distinctive character because it is affixed to a particular portion of the sleeve of a sport shirts would result in some manufacturers being able to appropriate simple, primarily decorative, shapes, which must remain accessible to all, except where the distinctive character of the sign has been acquired through use.