Gepubliceerd op woensdag 11 mei 2016
IEFBE 1794
HvJ EU - CJUE ||
13 apr 2016
HvJ EU - CJUE 13 apr 2016, IEFBE 1794; ECLI:EU:C:2016:250 (Pink Lady), https://ie-forum.be/artikelen/conclusie-ag-euipo-en-rechtbanken-verplicht-rekening-houden-met-verknochte-onherroepelijke-beslissin

Conclusie AG: EUIPO en rechtbanken verplicht rekening houden met verknochte onherroepelijke beslissingen

Conclusie AG HvJ EU 13 april 2016, IEF 15936; IEFbe 1794; ECLI:EU:C:2016:250; C-226/15 P (Pink Lady)
Merkenrecht. Apple and Pear Australia en Star Fruits Diffusion zijn samen houder van drie gemeenschapsmerken voor Pink Lady-appels. Zij hebben twee procedures ingesteld om het gebruik van het woordteken „English pink” door Carolus te verhinderen. Ten eerste hebben zij oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het woordteken „English pink” als gemeenschapsmerk, die Carolus bij het EUIPO, voorheen het BHIM, had aangevraagd. Ten tweede hebben zij tegen Carolus een vordering wegens inbreuk op hun gemeenschapswoordmerk „Pink Lady” ingesteld bij een rechtbank voor het gemeenschapsmerk bij de Rechtbank van Koophandel in Brussel. Deze respectievelijke procedures hebben geleid tot twee verschillende beslissingen over het gevaar voor verwarring van het oudere gemeenschapswoordmerk „Pink Lady” met het woordteken „English pink”. In deze hogere voorziening is, naast andere zaken, één belangrijke principiële vraag aan de orde: in hoeverre is het EUIPO, wanneer het beslist in een procedure inzake oppositie tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk, gebonden aan een onherroepelijke beslissing van een rechtbank voor het gemeenschapsmerk na een vordering wegens inbreuk op een eerder ingeschreven gemeenschapsmerk?

A-G:
29. (...) In dit specifieke geval kan het beginsel van gezag van gewijsde slechts gelden indien de vordering wegens inbreuk voor de Rechtbank van Koophandel te Brussel identiek was aan de bij het EUIPO ingestelde oppositie tegen de inschrijving.

28. Samengevat kan overeenkomstig de verordening inzake het gemeenschapsmerk een onderscheid worden gemaakt tussen twee gevallen, afhankelijk van de mate waarin de procedures onderling zijn verbonden. (...) Als van deze elementen tegelijk sprake is, brengt dit gezag van gewijsde met zich mee. Dit heeft tot gevolg dat het rechterlijke of administratieve orgaan, zoals het EUIPO, waarbij de zaak het laatst is aangebracht, verplicht is de partijen te verwijzen of zijn procedure te schorsen. (...)

72. Samengevat, de onderhavige zaak is zeker geen goed voorbeeld van loyale samenwerking binnen de Unie in het algemeen en specifiek binnen het stelsel van gemeenschapsmerken – tenzij het beginsel van wederzijdse samenwerking moet worden vervangen door het beginsel van wederzijds gebrek aan achting. Zelfs bij gebreke van een specifieke procedureregel in de verordening inzake het gemeenschapsmerk zelf, en bij gebreke van identieke procedures waardoor het algemene beginsel van gezag van gewijsde tussen de twee betrokken procedures zou gelden, voorziet het huidige stelsel volgens mij, indien het ernstig wordt genomen, reeds in een oplossing voor dit soort gevallen: beide, zowel het EUIPO als de rechtbanken voor het gemeenschapsmerk, zijn verplicht om rekening te houden met verknochte of nauw verbonden procedures of beslissingen die de andere autoriteit heeft gegeven en om dit tot uitdrukking te brengen in hun handelingen en uiteindelijke beslissingen ten gronde.

76.      Ten slotte, als het Gerecht zijn beoordeling in dergelijke omstandigheden niet in de plaats kan stellen van die van het EUIPO, geldt hetzelfde a fortiori voor het Hof. In deze zaak kan het Hof zijn eigen beoordeling niet in de plaats stellen van die van de kamer van beroep en overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie uitspraak doen op de oppositie ten gronde. Bijgevolg moet de zaak naar de kamer van beroep worden terugverwezen.

dictum: Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de hogere voorziening af te wijzen.