IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 158

Standaardformulier zonder onderdeel onderscheidend vermogen

Gerecht EU 7 februari 2012, zaak T-424/10 (Dosenbach-Ochsner tegen OHIM/Sisma) - dossier

Merkenrecht. Standaardformulier en grotere onderscheidend vermogen. Toets groot onderscheidend vermogen volgt uit bewijs.

Verzoekster SISMA verzoekt tot nietigverklaring van het beeldmerk dat een rechthoek met olifanten weergeeft op basis van haar internationaal Tsjechisch en Duits beeldmerk en Duits woordmerk ELEFANTEN (beiden klassen 24, 25). De nietigheidsafdeling wijst de vordering af, het beroep wordt verworpen. Middel: conflicterende merken stemmen overeen, des te meer omdat door intensief gebruik door verzoekster het merk een groot onderscheidend vermogen heeft verkregen.

Gerecht EU: Fonetisch en vooral begripsmatig komen "olifant" en "olifanten" overeen. Betreffende het grote onderscheidend vermogen is aangevoerd dat dit niet op het standaardformulier voor vorderingen tot nietigverklaring is aangevoerd. Het standaardformulier bevat echter geen onderdeel dat het het onderscheidend vermogen van de oudere merken betreft, maar enkel een onderdeel dat het de eventuele – in casu niet aangevoerde – reputatie ervan betreft. Bovendien volgt niet uit verordening nr. 40/94 en verordening nr. 207/2009 dat de aanspraak op het grotere onderscheidend vermogen van het oudere merk bij het indienen van de vordering tot nietigverklaring moet worden geformuleerd om ontvankelijk te zijn. Uit de bewijsstukken had het OHIM niet alleen normaal gebruik kunnen afleiden, maar ook  het eventuele door gebruik verkregen onderscheidend vermogen van het merk.

Overeenstemming

50      Wat in die context de begripsmatige perceptie van het bestreden merk betreft, is eerst in punt 30 hierboven vastgesteld dat de omstandigheid dat het bestreden merk diagonale lijnen van olifanten omvat, irrelevant is voor de perceptie van het relevante publiek. Het relevante publiek zal dan ook geen bijzondere indeling zien in de in het bestreden merk afgebeelde reeks olifanten. Vervolgens blijkt uit punt 29 hierboven dat de rechthoek met afgeronde hoeken rond de afbeelding van de olifanten in het bestreden merk zal worden opgevat als een afbakening van het merk in de ruimte. In dat opzicht zal geen enkele bijzondere begripsmatige inhoud worden gegeven aan dat element. Rekening houdend met het feit dat de gemiddelde consument over het algemeen moet aanhaken bij het onvolmaakte beeld dat bij hem is achtergebleven (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, Jurispr. blz. I‑3819, punt 26), zal de begripsmatige perceptie van het bestreden merk tot slot niet worden beïnvloed door de aanwezigheid van olifanten van verschillende groottes.

51      Bijgevolg zal het relevante publiek het bestreden merk aldus opvatten dat het op begripsmatig vlak gewoon betrekking heeft op olifanten. Verzoekster voert dus terecht aan dat het bestreden merk en het oudere woordmerk begripsmatig gelijk zijn.

52      Wat de begripsmatige vergelijking tussen het bestreden merk en de oudere beeldmerken betreft, wordt niet betwist dat deze laatste merken aldus worden opgevat dat zij op het begrip „olifant” betrekking hebben. Aangezien de begrippen „olifant” en „olifanten” bij elkaar in de buurt liggen, bestaat er, zoals de kamer van beroep heeft vastgesteld, een begripsmatige overeenstemming tussen het bestreden merk en de oudere beeldmerken.

Standaardformulier:
60      Zo betoogt het BHIM ten eerste dat verzoekster het grotere onderscheidend vermogen van de oudere merken niet heeft aangevoerd in het op 20 februari 2007 ingediende standaardformulier voor vorderingen tot nietigverklaring en in de bij dit formulier gevoegde opmerkingen.

61      Het standaardformulier bevat echter geen onderdeel dat het onderscheidend vermogen van de oudere merken betreft, maar enkel een onderdeel dat de eventuele – in casu niet aangevoerde – reputatie ervan betreft.

62      Bovendien volgt niet uit verordening nr. 40/94 en verordening nr. 207/2009 dat de aanspraak op het grotere onderscheidend vermogen van het oudere merk bij het indienen van de vordering tot nietigverklaring moet worden geformuleerd om ontvankelijk te zijn.

Toets groot onderscheidend vermogen volgt uit bewijs

68      Bovendien waren die gegevens, te weten reclame waarin de oudere merken voorkwamen en verklaringen op erewoord over de verkoopvolumes van de door dit merk aangeduide waren, op het eerste gezicht niet alleen relevant voor het normaal gebruik van de oudere merken, maar ook voor het eventuele door gebruik verkregen onderscheidend vermogen ervan.

IEFBE 157

Geen minimumbewijsmaatstaf

Gerecht EU 2 februari 2012, zaak T-387/10 (Goutier tegen OHIM/Eurodata) - dossier

Bewijsmaatstaf. Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het gemeenschapswoordmerk ARANTAX komt houdster van ouder Duits woordmerk ANTAX in de oppositieprocedure tegen (beiden klasse 35, 36, 42; belastingadvies). De oppositie wordt afgewezen, waarna in beroep een gedeelte van de aanvrage wordt afgewezen. Het ingeroepen middel: schending artt. 15 en 43 vanwege niet-geleverde bewijs en er is geen sprake van verwarringsgevaar.

Voor normaal gebruik (Ernsthaften Benutzung) is geen minimumbewijsmaatstaf en het overleggen van - in dit geval - handelsregisteruitdraai, getuigenverklaringen, uitdraai van internetsites en telefoonboek, is voldoende om dit aan te nemen. Het beroep wordt afgewezen.

 

42. Da es für den Nachweis der ernsthaften Benutzung kein Mindestmaß gibt und eine begrenzte Benutzung mit einer tatsächlichen Marktpräsenz vereinbar sein kann (Urteil des Gerichtshofs vom 11. Mai 2006, Sunrider/HABM, C‑416/04 P, Slg. 2006, I‑4237, Randnr. 65), ist angesichts der Rechnungen, der Handelsregisterauszüge, der Zeugenaussage des Geschäftsführers, der Auszüge aus den Internet‑Homepages und der Adressverzeichnisse festzustellen, dass die Streithelferin den Umfang der Benutzung der älteren Marke für die „Dienstleistungen eines Steuerberaters“ hinreichend bewiesen hat.
IEFBE 156

Bekende sport en een populair spel

Gerecht EU 2 februari 2012, zaak T-596/10 (Almunia Textil tegen OHIM/FIBA Europe) - dossier


Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager voor het woordmerk EuroBasket komt in de oppositieprocedure houdster van nationaal en gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement Basket (beiden sportkleding/activiteiten) tegen. De oppositie wordt er gedeeltelijk toegewezen, afwijzing van de aanvrage voor de klasse 9, 25, 28 en 41. Het beroep wordt toegewezen en de oppositie wordt afgewezen. Het middel: er is geen verwarringsgevaar.

Volgens het Gerecht EU verwijst Basket naar een bekende sport / een populaire spel. Maar er is geen sprake van verwarringsgevaar ondanks de prefix Euro en dat het oudere beeldmerk het woordelement Basket bevat. Beroep wordt afgewezen.

50. Unter diesen Umständen ist im Rahmen einer Gesamtbeurteilung der Verwechslungsgefahr angesichts des beschreibenden Charakters und der schwachen Kennzeichnungskraft des gemeinsamen Bestandteils „Basket“ sowie des Umstands, dass das maßgebliche Publikum aus den normal informierten und angemessen aufmerksamen und verständigen Durchschnittsverbrauchern besteht, davon auszugehen, dass die Unterschiede zwischen diesen Zeichen, die sich insbesondere aus der Präsenz des Wortes „Euro“ in der angemeldeten Marke, aus der Präsenz eines bildlichen Bestandteils in der älteren Marke und daraus ergeben, dass der gemeinsame Bestandteil „Basket“ der dominierende Bestandteil der älteren Marke, nicht aber der angemeldeten Marke ist, dafür ausreichen, dass die Ähnlichkeiten, die sich aus der Präsenz dieses gemeinsamen Bestandteils ergeben, trotz der Identität oder Ähnlichkeit der fraglichen Waren und Dienstleistungen keine Verwechslungsgefahr für die genannten Verbraucher mit sich bringen.

Op andere blogs:
Marques (Another slam-dunk delivered in General Court)

IEFBE 155

Array box is beschrijvend

Gerecht EU 2 februari 2012, zaak T-321/09 (Skytron energy tegen OHIM) - dossier

Ville Hyvönen, CC BY SA

Gemeenschapsmerkaanvrage voor het woordmerk ARRAYBOX (voor een rij luidsprekerboxen) wordt afgewezen op absolute gronden vanwege het beschrijvende karakter en het ontbreken van onderscheidend vermogen. Het Gerecht  komt tot dezelfde conclusie.

 

37. Das Vorbringen der Klägerin, dass ein „array“ nur einen einzelnen Bestandteil bestimmter Waren der Klasse 9 darstelle, ist zurückzuweisen, da die Klägerin die Waren der Klasse 9 nicht bezeichnet, für die er nicht beschreibend sei.

 

38. Es ist daher der Schluss zu ziehen, dass das Wort „arraybox“ für die Merkmale der Waren und Dienstleistungen, für die die Eintragung beantragt wurde, beschreibend ist.

IEFBE 154

Gedeeltelijk, gedeeltelijk, gehele afwijzing

Gerecht EU 1 februari 2012, zaak T-353/09 (mtronix tegen OHIM/Growth Finance)

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het woordmerk MTRONIX (klasse 9 en 10) komt in de oppositieprocedure houder van woordmerk MONTRONIX (o.a. klasse 9) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie gedeeltelijk toe, in beroep wordt dat herhaald. Middel: schending van 8 lid 1 sub b geen verwarringsgevaar. Er is geen fout gemaakt door de eerdere instanties en het Gerecht EU wijst het beroep af.

 

46      Die umfassende Beurteilung impliziert eine Wechselbeziehung zwischen den in Betracht kommenden Faktoren, insbesondere zwischen der Ähnlichkeit der Zeichen und der Ähnlichkeit der mit den Zeichen gekennzeichneten Waren und Dienstleistungen. So kann ein geringer Grad der Ähnlichkeit der gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen durch einen höheren Grad der Ähnlichkeit der Marken ausgeglichen werden und umgekehrt (Urteil des Gerichtshofs vom 29. September 1998, Canon, C‑39/97, Slg. 1998, I‑5507, Randnr. 17, und Urteil des Gerichts vom 14. Dezember 2006, Mast-Jägermeister/HABM – Licorera Zacapaneca [VENADO mit Rahmen u. a.], T‑81/03, T‑82/03 und T‑103/03, Slg. 2006, II‑5409, Randnr. 74).

47      Die Beschwerdekammer hat die Ansicht vertreten, dass die ältere Marke eine durchschnittliche Kennzeichnungskraft aufweise und dass angesichts der hohen visuellen und der zumindest durchschnittlichen klanglichen Ähnlichkeit für identische und ähnliche Waren eine Verwechslungsgefahr bestehe. Keine Verwechslungsgefahr bestehe dagegen für unähnliche Waren wie „Feuerlöschgeräte“, wie von der Widerspruchsabteilung festgestellt und von der Klägerin nicht in Abrede gestellt, sowie für „Verkaufsautomaten und Mechaniken für geldbetätigte Apparate“ (Randnrn. 32 bis 34 der angefochtenen Entscheidung).

48      Die Klägerin bestreitet das Vorliegen von Verwechslungsgefahr zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen ohne weitere Präzisierung, während das HABM die Bewertung der Beschwerdekammer bezüglich der in der angefochtenen Entscheidung für identische und ähnliche Waren festgestellten Verwechslungsgefahr zwischen den Zeichen teilt.

49      Zunächst ist festzustellen, dass sich den Akten kein Grund entnehmen lässt, die von der Beschwerdekammer getroffene Feststellung einer durchschnittlichen Kennzeichnungskraft der älteren Marke in Frage zu stellen. Diese Feststellung ist von der Klägerin zudem nicht bestritten worden. Folglich ist sie zu bestätigen.

IEFBE 153

Een kleine pizzeria in een dorp

Gerecht EU 1 februari 2012, zaak T-291/09 (Carrols tegen OHIM/Gambettola Pollo Tropical CHICKEN ON THE GRILL) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. In een nietigheidsprocedure vordert de verzoekende partij, op basis van oudere Spaanse beeld- en woordmerken, de nietigheid van een beeldmerk met woordelement Pollo Tropical CHICKEN ON THE GRILL. De nietigheidsafdeling wijst de vordering af, het beroep wordt afgewezen. Het middel: onjuiste uitleg van artikel 52 lid 2 sub b en 53 lid 1 sub a GMVo.

Complexe feiten, zeer casuïstisch. Het BHIM geeft aan: het moet worden betwijfeld dat een kleine pizzeria in een dorp op de Canarische Eilanden door haar nationale merk de expansie van verzoekster in de rest van de Unie lam kan leggen. 'Kwader trouw' wordt beoordeeld echter wordt niet vastgesteld bij gebreke van ieder (ander) relevant bewijs. Gerecht wijst de vordering af.

Citatenselectie:

1. Verzoekster heeft dus geen begin van bewijs geleverd op grond waarvan zou kunnen worden verondersteld dat interveniënt moest weten dat bedoeld merk bestond. r.o. 62
2. Ook al is die [red. licentie]overeenkomst, volgens de verklaringen van interveniënt ter terechtzitting, niet uitgevoerd, kan worden geconstateerd dat die overeenkomst uiting geeft aan de wil van interveniënt om zijn commerciële activiteit te ontwikkelen. r.o. 67
3. Geconcludeerd moet dus worden dat de gegevens die verzoekster aan het BHIM heeft verstrekt ontoereikend zijn ten bewijze van de bekendheid van het Amerikaanse merk, zowel op het moment van de gemeenschapsmerkaanvraag als op het moment van de inschrijvingsaanvraag voor het Spaanse merk.  r.o. 78
4. Ofschoon verzoekster het niet-gebruiken van haar merken in het Verenigd Koninkrijk in verband brengt met het feit dat interveniënt dat merk in Spanje gebruikte en zij haar geschil met interveniënt wenste op te lossen alvorens haar merken in gebruik te nemen, moet immers worden geconstateerd dat verzoekster pas op 22 januari 2007 de nietigheid van het gemeenschapsmerk van interveniënt heeft gevorderd, hoewel dit laatste merk op 29 september 2003 bekend is gemaakt. r.o. 83
5. Enigerlei contractuele betrekking van interveniënt met verzoekster vóór de inschrijvingsaanvraag voor het Spaanse merk is echter niet aangetoond en niet eens aangevoerd. r.o. 87
6. Tot slot: het door interveniënt aan verzoekster gedane voorstel van een geldelijke vergoeding van vijf miljoen USD voor de overgang van het gemeenschapsmerk, hoe hoog dat bedrag ook is, op zich nog niet aantonen dat interveniënt in casu te kwader trouw was op het moment waarop hij het bestreden merk aanmeldde. r.o. 88.

84. Voor het overige kan verzoekster niet het niet-gebruiken van haar merken in het Verenigd Koninkrijk in verband brengen met het feit dat interveniënt door zijn nationale merk haar expansie, inzonderheid in het Verenigd Koninkrijk, zou tegenhouden. Zoals het BHIM in zijn schrifturen heeft aangegeven moet worden betwijfeld dat een kleine pizzeria in een dorp op de Canarische Eilanden door haar nationale merk de expansie van verzoekster in de rest van de Unie lam kan leggen, tenminste tot de aanmelding van het oudere Spaanse merk. Het niet-gebruiken van de merken in het Verenigd Koninkrijk kan niet aan het bestaan van het Spaanse merk worden geweten.

IEFBE 152

Serie-karakter van het merk

Gerecht EU 31 januari 2012, zaak T-378/09 (SPAR tegen OHIM/SPA Group) - dossier

In't kort:
Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het woordmerk SPA Group (klasse 16, 35, 41, 44) komt houdster van Duitse beeldmerk SPAR in de oppositieprocedure tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Als middel wordt aangevoerd dat er geen verwarringsgevaar bestaat. Echter het serie-karakter van het merk wordt afgewezen, omdat het niet is bewezen in deze procedure. Volgens het Gerecht EU is er juist beoordeeld door de kamer van beroep en bestaat er geen direct verwarringsgevaar.

81      Zweitens muss die angemeldete Marke nicht nur den zur Serie gehörenden ähnlich sein, sondern auch Merkmale aufweisen, die geeignet sind, sie mit ihr in Verbindung zu bringen. Dies könnte beispielsweise dann nicht der Fall sein, wenn ein den älteren Serienmarken gemeinsamer Bestandteil in der angemeldeten Marke an einer anderen Stelle als an derjenigen, an der er sich gewöhnlich bei den zu der Serie gehörenden Marken befindet, oder mit einem anderen semantischen Inhalt verwendet wird (Urteile des Gerichts BAINBRIDGE, oben in Randnr. 79 angeführt, Randnr. 127, und vom 18. Dezember 2008, Torres/HABM – Bodegas Peñalba López [Torre Albéniz], T‑287/06, Slg. 2008, II‑3817, Randnr. 81).

82      Hier ist mit dem HABM festzustellen, dass die Auszüge aus dem deutschen Markenregister für die Marken SPAR – die Sparsamen, EUROSPAR und SPAR express oder gar der Ausdruck der auf sie Bezug nehmenden Internetseiten hinreichende Nachweise für die tatsächliche Präsenz dieser Marken auf dem relevanten Markt sein können, zumal jeder Nachweis über den Umsatz fehlt, der im Rahmen der Benutzung der jeweiligen Marken erzielt worden ist. Da das Wort „Spar“ für die meisten Waren und Dienstleistungen nur geringe Kennzeichnungskraft hat und außerdem nicht als solches in der angemeldeten Marke wiedergegeben wird, deren erster Wortbestandteil begrifflich hiervon abweicht, kann darüber hinaus in Übereinstimmung mit der Beschwerdekammer von der angemeldeten Marke jedenfalls nicht behauptet werden, dass sie einen Bestandteil abwandeln würde, den sie mit den älteren Marken gemeinsam hat und der geeignet ist, sie gedanklich mit einer möglichen Markenserie im Sinne der oben in Randnr. 81 angeführten Rechtsprechung in Verbindung zu bringen.

IEFBE 151

Betekenis van een overwinning

Gerecht EU 31 januari 2012, T-205/10 (Cervecería Modelo tegen OHIM/Plataforma Continental) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het woordmerk LA VICTORIA DE MEXICO (kleding, dranken en restaurant) komt houdster van het gemeenschapsbeeldmerk met woordelement VICTORIA in de oppositieprocedure tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af en in beroep wordt deze afwijzing deels vernietigd. Middel: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 8 lid 1 sub b GMVo.

Er is discussie over de conceptuele gelijkenis tussen "Overwinning" en de betekenis die aanvrager eraan geeft die door het publiek zo zou kunnen worden opgevat, namelijk: "De overwinning van Mexico tegenover het koninkrijk Spanje". Omdat  het relevante publiek geen bijzondere betekenis toekent aan het woord "overwinning" of de naam "Victoria" en dat Mexico kan worden opgevat als aanduiding van het land van herkomst, meent het Gerecht dat er juist is vastgesteld dat er verwarringsgevaar tussen de tekens bestaat en wijst de klacht af.

74. Por lo que respecta, en segundo lugar, al significado particular que, según se alega, tiene para el público relevante la marca solicitada (LA VICTORIA DE MÉXICO), en tanto que referencia a la independencia de México por la victoria de éste sobre el Reino de España, procede señalar que la Sala de Recurso consideró acertadamente que la palabra «victoria» sólo podía ser comprendida con el significado propio del concepto «victoria» por la parte del público relevante de lengua española, francesa, italiana, portuguesa y rumana y, en cierta medida, inglesa.

75. Puesto que, para una parte del público relevante, la marca solicitada no presenta un significado particular, concretamente el mencionado en el apartado 74 de esta sentencia, el enfoque más acertado sobre el elemento denominativo «México» lo concibe como indicativo del país de origen del producto de que se trata o de la persona que lleva el nombre de «Victoria», lo que lleva a desestimar la alegación de la demandante.

[red. vrije vertaling]: 74. Wat in de tweede plaats, de specifieke betekenis, wordt beweerd: het relevante publiek en het aangevraagde merk (OVERWINNING IN MEXICO), verwijst naar de onafhankelijkheid en de overwinning van Mexico op het Koninkrijk Spanje. Daarover moet worden opgemerkt dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat het woord 'overwinning' alleen begrepen kon worden met de juiste betekenis van 'overwinning' door het relevante publiek die de Spaanse taal, Frans, Italiaans, Portugees en Roemeens in zekere mate, Engelse taal machtig zijn.

75. Daarom, voor de rest van het relevante publiek is de betekenis van het merk aangevoerd door de aanvrager niet op deze manier te lezen, want je kunt niet vangen het woord 'overwinning' met de betekenis van het woord 'overwinning'. Het relevante publiek begrijpt het woord, de aanvrager niet heeft op alle vlakken getoonde dat dit deel van het publiek deze betekenis toeschrijven aan de door verzoekster aangemelde merk, dat wil zeggen `de winnaar voor onafhankelijkheid voor Mexico`.

IEFBE 150

Originaliteit vereist geen persoonlijk stempel meer?

Hof van Cassatie van België 26 januari 2012, C.11.0108.N (Artessuto nv tegen B&T Textilia en Indecor-Europe)

Gesignaleerd door en met samenvatting van Hannes Abraham.

België. Tekeningen in opdracht gemaakt. Auteursrecht. Wandtapijt in 'oude kleuren'.
 
Het eerste middel van eiseres in cassatie is gericht tegen het afwijzen door de appelrechters van een beroep op het Tekeningen- en Modellenrecht, louter wegens afwezigheid van een depot. Het Hof van Cassatie beslist dat de appelrechters niet antwoorden op de argumenten van eiseres daaromtrent.
 
Het belang van dit arrest ligt echter in het tweede middel. Het betreft de originaliteitsvereiste in het auteursrecht. De appelrechters stellen vast dat er een eigen intellectuele schepping van de auteur plaats vond, maar dat een persoonlijke stempel van deze ontbreekt, om vervolgens te beslissen dat er geen sprake is van de vereiste originaliteit. Deze invulling van het originaliteitsbegrip komt overigens overeen met vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass. 25 oktober 1989, Arr. Cass. 1989-90, 272; Cass. 24 februari 1995, Arr. Cass. 1995, 210; Cass. 5 maart 2005, www.cass.be).
 
Het Hof van Cassatie lijkt echter terug te komen op haar voorgaande rechtspraak door in deze zaak uitdrukkelijk te beslissen dat het niet vereist is dat een werk de stempel van de persoonlijkheid van de auteur draagt. Door het werk aan deze vereiste te toetsen hanteren de appelrechters volgens het Hof een extra voorwaarde die niet door de wet gesteld wordt. Daarom wordt het bestreden arrest verbroken.
 
De vraag kan gesteld worden of deze ommekeer in de rechtspraak in overeenstemming is met de geldende rechtspraak van het Hof van Justitie. Het Infopaq-arrest vereist een “eigen intellectuele schepping van de auteur” die moet kunnen “uitdrukking geven aan zijn creatieve geest” (HvJ 16 juli 2009, Infopaq/Danske Dagblades Forening, C-5/08, punten 32-45). Volgens een enge interpretatie kan het nieuwe criterium van het Hof van Cassatie in dit communautaire originaliteitsbegrip passen. Maar wat vangt men dan aan met het criterium uit het Painer-arrest: “een intellectuele schepping van de auteur die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt”(HvJ 1 december 2011, Painer/Standard Verlags GmbH, punt 2)? Wordt ongetwijfeld vervolgd…

4. Een werk van letterkunde of kunst wordt krachtens deze bepaling auteursrechtelijk beschermd als het oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur. Hierbij is niet vereist dat het werk de stempel draagt van de persoonlijkheid van de auteur.

5. De appelrechters oordelen: “De variaties die [de eiseres] aangebracht heeft in de bestaande stadsgezichten vormen geen intellectuele inspanning die aan het werk het nodige individuele karakter geven waardoor een vorm ontstaat. De vorm draagt niet de stempel van de persoonlijkheid van Mevrouw C.. De vorm is niet zodanig beïnvloed door haar persoon dat het werk een eigen persoonlijk, karakter vertoont. De intellectuele schepping van de auteur is niet aantoonbaar in de tekeningen.”

6. De appelrechters die aldus vereisen dat een werk om de bescherming van het auteursrecht te genieten de stempel dient te dragen van de persoonlijkheid van de auteur, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.

Het middel is gegrond.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog
(Belgian Supreme Court: against the tide of the CJEU’s case law on “originality”?)
Schoups advocaten

IEFBE 149

Nevenschikking van een lettercombinatie

Conclusie AG in HvJ EU 26 januari 2012, gevoegde zaken C-90/11 en C-91/11 (Strigl tegen DPMA en Securvita tegen Öko-Invest) - dossier - vertaling originele verzoek

Vraag: Geldt de weigeringsgrond van artikel 3, lid 1, sub b en/of sub c, van richtlijn 2008/95/EG1 ook voor een woordteken dat wordt gevormd door nevenschikking van een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, en een beschrijvende woordcombinatie, wanneer de lettercombinatie door het relevante publiek wordt waargenomen als de afkorting van de beschrijvende woorden daar deze afkorting uit de beginletters van deze woorden bestaat en het merk in zijn geheel daardoor kan worden opgevat als de combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen die elkaars betekenis verduidelijken?

Conclusie:
„Een woordmerk dat bestaat uit de nevenschikking van een beschrijvende woordcombinatie en een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, overeenstemt met de beginletters van de woorden van de woordcombinatie en daardoor door het relevante publiek wordt waargenomen als een afkorting van deze woordcombinatie, en dat in zijn geheel beschouwd dus kan worden opgevat als een combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen die elkaars betekenis verduidelijken, moet worden getoetst aan de weigerings- of vernietigingsgrond van artikel 3, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en niet aan de weigerings- of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, sub c, van deze richtlijn, aangezien een dergelijk merk niet uitsluitend uit beschrijvende tekens of benamingen bestaat.”