Gepubliceerd op dinsdag 21 januari 2014
IEFBE 608
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Beroep op onbevoegdheid rechter laattijdig gedaan

Hof van Cassatie van België 2 januari 2014, C.12.0463.N (Wibra tegen VF International)
Door het Hof werd het vonnis van de eerste rechter bevestigd. Daarin werd de staking bevolen van het voeren van de op de Kipling-merken gelijkend teken op tassen. De inbreuken zijn te kwader trouw begaan. De schade werd forfaitair begroot op €604.440, de kosten van rechtspleging op €11.000. [zie Hof van Beroep te Brussel 12 juni 2012, 2009/AR/71 (Wibra tegen VF International)]

Procesrecht. De bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerkenrecht wordt bepaald op grond van Verordening 40/94 en het nationale recht. De exclusieve bevoegdheid van de rechtbank ex artikel 22, waarvan geen afstand kan worden gedaan door stilzwijgende aanvaarding van de bevoegde rechtbank, is niet van toepassing op loutere inbreukprocedures. Het beroep op de onbevoegdheid van de rechter is laattijdig gedaan, pas eerst voor het Hof van Beroep te Brussel is de onbevoegdheid van de rechtbank opgeworpen ((artikel 854 Gerechtelijk Wetboek). Het cassatieberoep wordt afgewezen

7. Krachtens artikel 854 Gerechtelijk Wetboek moet de onbevoegdheid van de rechter voor wie de zaak aanhangig is, in de regel, voor alle exceptie of verweer worden voorgedragen.

8. De appelrechters stellen vast dat de eiseressen voor het eerst voor het hof van beroep de onbevoegdheid van de rechtbank opwerpen, daar waar zij voor de eerste rechter verschenen zonder deze te betwisten en uitgebreid over de grond van de zaak hebben geconcludeerd en gedebatteerd. Verder stellen zij vast dat de eiseressen de eerste rechter verzochten akte te verlenen van hun akkoord om elk gebruik voor tassen van het beweerde inbreukmakende teken te staken, zonder onderscheid of die staking nu al dan niet inbreukmakende handelingen betrof die op Belgische en/of Nederlands grondgebied waren gepleegd.

9. Door op die gronden te beslissen dat de exceptie van onbevoegdheid van de eiseressen laattijdig is, verantwoorden zij naar recht hun beslissing dat de rechtbank bevoegd is om uitspraak te doen over de inbreuk gepleegd zowel op het Nederlandse als het Belgische grondgebied naar recht.