IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 1258

Verzet door Porsche tegen getunede wagens terecht

Hof van beroep Antwerpen 26 februari 2015, IEFbe 1258 (LuxuryCarSelection tegen Dr. Ing. H.C.F. Porsche)
Uitspraak aangebracht door Lisbeth Depypere en Tom Heremans, CMS. Merkenrecht. Geen uitputting. Marktpraktijken. Herhalingsgevaar. Luxury Car Selection is een onderneming die zich bezig houdt met de in- en verkoop evenals met import en export van luxe- en personenwagens.  Daarnaast specialiseert zij zich ook in “autotuning”. Het geschil betreft de verkoop van Porsche-wagens, die oorspronkelijk door Porsche in het verkeer werden gebracht en vervolgens door Luxury Car Selection in een “getunede” versie verkocht werden.  Voor het uitbouwen van deze auto’s werden geen oorspronkelijke Porsche-onderdelen gebruikt, maar onderdelen afkomstig van andere merken.  Porsche verzet zich met succes tegen deze verkoop. De Voorzitter [IE-Forum.be IEFbe 686] stelde vast dat er geen sprake is van uitputting aangezien Porsche de wagens niet getuned in het verkeer heeft gebracht. De verkoop van de getunede Porsche wagens maakt een merkinbreuk uit. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de beslissing.

2.3. Luxurycarselection gebruikt de geregistreerde Porsche merktekens voor een auto die in zijn oorspronkelijke staat door Porsche op de markt is gebracht maar die nadien gewijzigd werd, Hierdoor wordt de herkomstaanduidingsfunctie, rneer specifiek de kwaliteitsgarantiefunctie van de Porsche merken aangetast.
Tevens gebruikt Luxurycarselection de Porschmerken voor gewijzigde waren waarbij zij afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen en de reputatle van de Porschemerken.

Het is hlerbij niet relevant dat Luxurycarselection te goeder trouw zou zijn en niet wist dat het in de handel brengen van een "getuned Porsche voertuig waaraan onderdelen van een Techart pakket werden aangebracht, niet door Porsche wordt toegestaan.

(...)
2.4 (...) Door de aard van de handel van Luxurycarselection is het niet uitgesloten dat in de toekomst nog gewijzigde Porsche-wagens te koop zullen worden aangeboden. Het gegeven dat Luxurycarselection na de dagvaardlng vrijwlllig de onrechtmatige praktijk heeft gestaakt doet hleraan geen afbreuk.
IEFBE 1257

EPLIT annual meeting Paris

Paris, 29 May 2015. Agenda - registration form. We now have the pleasure to announce our second annual meeting which will take place on 29 May 2015 in Paris. Attached the agenda for this second annual meeting. The speakers at the meeting are deeply involved in setting up the Unified Patent Court, so we are confident that they will share some hot off the press news regarding the ongoing preparatory work for this Court with us.

Programme
9:00 Opening by the President, administrative and financial issues
9:30 Presentations from Working Groups about their activities
10:30 Coffee break
11:00 The way in which European patent attorneys can contribute to making the UPC system a success – Mr. Patrice Vidon (Cabinet Vidon)
11:45 The developments towards a litigators certificate for European Patent Attorneys – Ms. Bernadette Makoski (German Ministry of Justice)
12:30 Lunch
14:00 The ongoing preparations towards the unitary patent system – Ms. Margot Fröhlinger (European Patent Office)
14:45 The establishment of the Central Division and preparations for the UPC system in France - Mr. Max Brunner (French Ministry of Justice)
15:30 Coffee break
16:00 Panel discussion about the industry’s preparations for the UPC system with Ms. Marianne Rots (Unilever), Mr. Ronald Pols (Hexcel), Mr. Edward Oates (Carpmaels & Ransford), Mr. Pieter Vandersteen (Janssen Pharmaceutica)
17:00 Closing of Conference

IEFBE 1256

ICE-WATCH emballées dans les "LEGO-boîtiers"

Cour d'appel de Bruxelles 11 décembre 2012, IEFbe 1256 (TKS contre LEGO)
Décision envoyée par DartsIP. Marques communautaires tridimensionelles. article 7, par 1, e, ii RMC, article 52, 1.a) RMC, article 9, 1.b) RMC. Loi du 6 avril 2010 relative aux pratiques du marché et à la protection du consommateur. Articles 86, 85,1e, 88.2e et 3e LPMPC. Abus de droit. TKS commercialise sous le signe ICE-WATCH des montres de fantaisie. Les montres ICE-WATCH sont emballées dans des boîtiers colorés en plastique dur, assortis à la couleur de la montre, dénommés "BeCubic" par TKS. La cour constate qu'en faisant usage des emballages, des meuble présentoirs, des pendentifs et des articles de décoration reproduits ci-dessous, TKS porte atteinte aux droits exclusifs de LEGO découlant des enregistrement des marques communautaires tridimensionelles.
Lees verder

IEFBE 1255

Medialaan NV wordt titularis van www.medialaan.be

CEPINA Beroepscollege 18 juli 2014, IEFbe 1233; zaaknr. 44337 (medialaan.be)
Een redactionele bijdrage ingezonden door Michaël De Vroey, Baker & McKenzie. Bij beslissing van 18 juli 2014 [red. pas recent gepubliceerd; IEFbe 1233] heeft het Beroepscollege van CEPINA het hoger beroep van "KVP", een websiteontwikkelaar en -uitbater, afgewezen, de eerdere beslissing van de Derde Beslisser van 21 april 2014 bevestigd, en bijgevolg de overdracht bevolen van de domeinnaam www.medialaan.be aan de NV Medialaan. De NV Medialaan (tot 2014 de 'Vlaamse Media Maatschappij') is sinds 1993 in de Medialaan te Vilvoorde (voorheen de Beneluxlaan genoemd) gevestigd. In 2008 heeft KVP de domeinnaam www.medialaan.be geregistreerd. De NV Medialaan heeft pas vijf jaar later (in 2013) twee MEDIALAAN Beneluxmerken (woord en beeld) geregistreerd en nog een jaar later (in 2014) haar vennootschapsnaam van 'Vlaamse Media Maatschappij' in 'Medialaan' gewijzigd. Op 7 november 2013 verzocht de NV Medialaan aan KVP om - in ruil voor een bedrag van EUR 1.000 - de domeinnaam www.medialaan.be aan haar over te dragen. KVP ging hier niet op in waarna de NV Medialaan een klacht indiende bij CEPINA.

 

Voor een succesvolle klacht moeten drie voorwaarden zijn voldaan.

De eerste voorwaarde bestaat erin dat de NV Medialaan een recht moet kunnen laten gelden dat identiek is aan de domeinnaam of er zodanig mee overeenstemt dat dit verwarring kan scheppen. De NV Medialaan riep haar twee Beneluxmerken in, alsook de straatnaam waar zij sinds 1993 is gevestigd en waarmee zij geregeld werd en wordt geassocieerd, als geografische aanduiding.

KVP wierp op dat de Beneluxmerken te kwader trouw werden geregistreerd, wat echter een beoordeling is die tot de exclusieve bevoegdheid behoort van de rechtbanken en dus buiten de bevoegdheid valt van de Derde Beslisser of het Beroepscollege. Ook het feit dat de Beneluxmerken pas later werden aangevraagd vormde geen bezwaar, omdat de Algemene Voorwaarden van DNS geen anterioriteit vereisen, doch enkel dat de ingeroepen merken waren ingeschreven ten tijde van het indienen van de klacht bij CEPINA.

Het Beroepscollege gaf daarnaast een zeer ruime interpretatie aan het begrip "geografische aanduiding", dat volgens haar niet beperkt is tot wettelijk beschermde of erkende geografische aanduidingen (zoals oorsprongsbenamingen), maar ook - met verwijzing naar de voorbereidende werkzaamheden van de Domeinnaamkaapwet van 26 juni 2003 - de naam van een stad of provincie kan zijn waarmee een natuurlijke of rechtspersoon een bijzondere band heeft. Het Beroepscollege achtte deze bijzondere band bewezen doordat de Medialaan in 1993 uitdrukkelijk deze nieuwe naam kreeg naar aanleiding van de vestiging van de toenmalige Vlaamse Media Maatschappij op deze plaats, en Medialaan reeds begin jaren '90 en lang voor de rebranding en naamsverandering de Vlaamse Media Maatschappij's informele naam was. KVP had trouwens bij het lanceren van de website onder de domeinnaam in 2008 zelf uitdrukkelijk de link gelegd met de toenmalige Vlaamse Media Maatschappij. Op de website onder de domeinnaam werd namelijk "Medialaan" in het groot vermeld met daaronder de titel "De thuishaven voor de commerciële televisiezenders VTM en 2BE" en een korte tekst over de oprichting en impact van VTM. Het Beroepscollege zag hierin een erkenning van de natuurlijke band die tussen de NV Medialaan en haar geografische ligging aan de Medialaan bestaat.

De tweede voorwaarde bestaat erin dat KVP geen rechten of legitieme belangen kan laten gelden voor de domeinnaam. De eerste zijn om een domeinnaam aan te vragen en te registreren verschaft op zich geen recht of legitiem belang. In casu had KVP, in de periode voordat hij van de NV Medialaan een verzoek tot overdracht had gekregen en aldus kennis kreeg van het geschil, de domeinnaam niet gebruikt (zie supra). De vormgeving was bovendien identiek aan een andere website van KVP (didactiek.be) en bevatte een grote banner waarop reclameboodschappen verschenen. Het is pas daarna dat de domeinnaam effectief werd gebruikt en uitgewerkt tot een 'online magazine' waarop bezoekers toegang kregen tot nieuws- en entertainment items. Dit gegeven volstond voor de Derde Beslisser, en vervolgens het Beroepscollege van CEPINA, overigens geheel terecht, om te besluiten dat KVP geen rechten of legitieme belangen kon laten gelden voor deze domeinnaam, zodat aan de tweede voorwaarde was voldaan.

De voorgaande vaststellingen volstonden voor het Beroepscollege ook om te besluiten dat de derde voorwaarde was voldaan, met name dat de domeinnaam te kwader trouw was geregistreerd en gebruikt. Het Beroepscollege aanvaardde het argument niet dat 'medialaan' een arbitrair gekozen woord is. Het betreft evenmin een generiek woord, heeft geen betekenis en is niet in het woordenboek opgenomen. Het Beroepscollege besloot dat de domeinnaam te kwader trouw was geregistreerd. De domeinnaam was ook te kwader trouw gebruikt omdat KVP (i) pas na het geschil de domeinnaam effectief was gaan gebruiken, (ii) wist dat hij de domeinnaam blokkeerde voor iemand die een belang in de domeinnaam kon doen gelden, en (iii) sinds het ontstaan van het geschil de domeinnaam gebruikte voor een 'online magazine' waarop bezoekers toegang kregen tot nieuws- en entertainment items, wat overeenstemt met de diensten die de NV Medialaan aanbiedt.

Tegen deze beslissing die de overdracht beveelt van de domeinnaam www.medialaan.be aan de NV Medialaan kan geen hoger beroep worden ingesteld. De beslissing is dus definitief.

Michaël De Vroey, Baker & McKenzie

IEFBE 1254

Prejudiciële vraag: Claimsverordening ook van toepassing wanneer uiting zich uitsluitend tot vakkring richt?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 16 december 2014, IEFbe 1254, zaak C-19/15 (Verband Sozialer Wettbewerb tegen Innova Vital)
Reclamerecht. Claims. Verzoekster is een vereniging met als (belangrijkste) statutaire taak het toezicht op naleving van de regels inzake eerlijke mededinging. Zij eist op grond van de Wet tot bestrijding van oneerlijke mededinging dat verweerster Innova Vital stopt met reclame maken voor het door haar op de markt gebrachte product, het voedingssupplement “Innova Mulsin Vatimin D3” wegens onterechte gezondheidsclaims. De door verweerster gebruikte gezondheidsclaim is niet in de bijlage bij Vo. 1924/2006 als toegestane claim opgenomen. Verweerster stelt echter dat de brief waarin reclame gemaakt wordt uitsluitend aan artsen (op vakkringen) is gericht, zodat de Vo. niet van toepassing zou zijn.

De verwijzende Duitse rechter (Landgericht München) stelt vast dat de vraag of de verordening voor commerciële mededelingen of reclame zowel in als buiten de vakkring geldt in de DUI rechtsleer verschillend wordt beantwoord en ook nog niet eerder aan het HvJ EU is voorgelegd; hij stelt het HvJ EU dan ook de volgende vraag:

“Moet artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 aldus worden uitgelegd dat de bepalingen ervan ook van toepassing zijn op voedings- en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan in reclameboodschappen voor levensmiddelen die als zodanig bestemd zijn om aan de eindverbruiker te worden geleverd, wanneer de commerciële mededeling respectievelijk reclame zich uitsluitend op de vakkring richt?”
IEFBE 1253

Prejudiciële vragen: rekening houden met beperkingen qua ruimte of tijd gebruikte communicatiemedium

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 19 december 2014, IEFbe 1253, zaak C-611/14 (Canal Digital Danmark)
Verzoekster levert onder meer televisieprogrammapakketten aan consumenten. Deze zaak gaat over een reclamecampagne in 2009 via youtube, marketing op de eigen website en advertenties (banners) op websites. Op verzoek van de Deense  consumentenombudsman wordt verzoekster na die campagne door het OM gedagvaard wegens verschillende overtredingen van de Deense wet handelspraktijken. De tenlastelegging bevat zes onderdelen die uitgebreid worden beschreven in de punten 11 – 18 van de verwijzingsbeschikking. Het gaat om de wijze van adverteren: wat de voice-over in de filmpjes mededeelt tegenover de tekst van de prijzen en voorwaarden die in veel kleinere lettertjes wordt weergegeven. De consumentenombudsman oordeelt dat het bedrijf onvoldoende duidelijke informatie verstrekt, met name over de abonnementsprijzen.

De verwijzende Deense rechter (Rb Glostrup) heeft de behandeling van de zaak geschorst om vragen aan het HvJ voor te leggen, met name of de Deense wet in overeenstemming is met RL 2005/29. Hij wenst met name verduidelijking aan welke voorwaarden de handelspraktijken van handelaren moeten voldoen en welke eisen aan prijsinformatie gesteld mogen worden. Het HvJ EU heeft in eerdere rechtspraak verklaard dat RL 2005/29 volledige harmonisatie betreft waarbij EULS geen strengere eisen mogen stellen dan in de RL gesteld. Hij vraagt zich af of de Deense regelgeving verenigbaar is met RL 2005/29 omdat de bepaling in artikel 7, lid 3, dat indien het voor de handelspraktijk gebruikte medium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt, bij de beoordeling of er informatie werd weggelaten, met deze beperkingen rekening wordt gehouden, niet in de Deense wet is omgezet.

Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJ EU:

1) Moet richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt enz. („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling als § 3 van de Deense markedsføringslov, die misleidende handelspraktijken, met name bij uitnodigingen tot aankoop, verbiedt, maar noch in § 3 noch elders in de wet wijst op de beperkingen die volgen uit artikel 7, lid 1, van de richtlijn, krachtens welke ermee rekening moet worden gehouden of een handelspraktijk essentiële informatie welke de gemiddelde consument, naargelang de context, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, weglaat, en uit artikel 7, lid 3, krachtens hetwelk ermee rekening moet worden gehouden of het gebruikte communicatiemedium beperkingen qua ruimte of tijd meebrengt?

2) Moet artikel 6 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus worden uitgelegd dat het – in situaties waarin een handelaar ervoor heeft gekozen om een totale prijs voor een lopend abonnement te geven zodat de consument zowel lopende maandelijkse kosten als lopende halfjaarlijkse kosten dient te betalen – als een misleidende praktijk wordt beschouwd indien de maandelijkse prijs in de handelspraktijk bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze?

3) Moet artikel 7 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het – in situaties waarin een handelaar ervoor heeft gekozen om een totale prijs voor een lopend abonnement te geven zodat de consument zowel de lopende maandelijkse kosten als de lopende halfjaarlijkse kosten dient te betalen – als misleidende omissie krachtens artikel 7 van de richtlijn wordt beschouwd indien de maandelijkse prijs in de handelspraktijk bijzonder in het oog springt, terwijl de zesmaandelijkse kosten volledig worden weggelaten of alleen worden gegeven op een minder in het oog springende wijze?

4) Moet bij de beoordeling of een handelspraktijk in een situatie als in de tweede en de derde vraag misleidend is, ermee rekening worden gehouden dat daarbij

a. de totale prijs voor het abonnement in de verbintenisperiode, waaronder de halfjaarlijkse kosten, worden gegeven, en/of

b. wordt geadverteerd en reclame gemaakt op internet, waar wordt verwezen naar de website van de handelaar, waaruit de halfjaarlijkse kosten en/of de totale abonnementsprijs inclusief de halfjaarlijkse kosten blijken?

5) Moeten de tweede en de derde vraag anders worden beantwoord indien de marketing plaatsvindt in een televisiereclame?

6) Somt artikel 7, lid 4, van de richtlijn volledig alle bij een uitnodiging tot aankoop essentiële informatie op?

7) Indien de zesde vraag bevestigend moet worden beantwoord, sluit artikel 7, lid 4, van de richtlijn dan uit dat een uitnodiging tot aankoop – waarbij de voor het eerste jaar van het onderschreven abonnement (verbintenisperiode) door de consument te betalen totale prijs wordt gegeven – kan worden beschouwd als een misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 7, leden 1 en 2, of artikel 6 van de richtlijn indien bijvoorbeeld nadere informatie over bepaalde – maar niet alle – componenten van de prijs van het product worden gegeven?

 

IEFBE 1252

Condamner pour diffamation l’auteur d’un roman relatant des drames familiaux n’a pas enfreint sa liberté d’expression

Cour. Eur. D.H. 12 mars 2015, IEFbe 1252, requête 25790/11 (Le Palais des mouches)
Droit des médias. Communiqué de presse: L’affaire concernait la condamnation pénale de Mme Fernandes pour diffamation à l’encontre de divers membres de sa belle-famille, suite à la publication d’un roman racontant les drames familiaux dans le contexte de la diaspora portugaise aux États-Unis et de la guerre coloniale. La Cour a considéré avec les juridictions portugaises que Mme Fernandes avait dépassé les limites de sa liberté de création artistique en méconnaissant le droit des membres de sa belle-famille au respect de leur vie privée, en raison de certains faits racontés et jugements de valeur formulés. Elle a notamment estimé que la marge d’appréciation dont disposaient les autorités pour juger de la « nécessité » de la sanction prononcée contre Mme Fernandes était large puisque les personnes visées n’étaient pas de notoriété publique.

EHRM 12 maart 2015, IEF 14754, verzoek 25790/11 (Le Palais des mouches)
Lees hier het persbericht. Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Privéleven. De zaak betrof de strafrechtelijke veroordeling van mevrouw Fernandes wegens smaad tegen verschillende schoonfamilieleden, na de publicatie van een roman getiteld "Le Palace des mouches" (=het vliegenpaleis) over familiedrama's in het kader van de Portugese diaspora in de Verenigde Staten en de koloniale oorlog. Het Hof acht dat het Portugese gerecht met mevrouw Fernandes had de grenzen van zijn vrijheid van artistieke creatie overschreden door het negeren van het recht van de familieleden van zijn vrouw, namelijk het respect voor het privéleven, door bepaalde feiten te vertellen en waardeoordelen te geven. In het bijzonder heeft het geoordeeld dat de beoordelingsvrijheid de autoriteiten om de "noodzaak" van de sanctie te beoordelen tegen Ms. Fernandes groot was, omdat betrokken personen geen publieke figuren zijn.

52.  La Cour observe que l’œuvre litigieuse raconte l’histoire d’une famille, avec ses drames et ses conflits dans le contexte de la diaspora portugaise aux États-Unis et de la guerre coloniale. Elle note ensuite que les personnes visées sont connues dans leur milieu, notamment dans la ville de Torre de Moncorvo, mais ne sont pas de notoriété publique. La marge d’appréciation dont disposaient les autorités pour juger de la « nécessité » de la sanction prononcée contre les requérants était en conséquence large (voir, a contrario Lindon, Otchakovsky-Laurens et July c. France, précité, § 48 ; Mamère c. France, no 12697/03, § 20, CEDH 2006‑XIII ; Steel et Morris c. Royaume-Uni, no 68416/01, §§ 88-89, CEDH 2005‑II).

55. Mettant en balance les intérêts divergents en jeu, le tribunal a conclu que la requérante avait dépassé les limites de sa liberté de création artistique en méconnaissant le droit des plaignants au respect de leur vie privée, étant donné certains des faits racontés et des jugements de valeur formulés au sujet de ces derniers et de deux membres défunts de leur famille (voir ci-dessus paragraphe 24).
56. La cour d’appel de Porto a intégralement confirmé ces considérations dans son arrêt du 27 octobre 2010 (voir ci-dessus paragraphe 27), réitérant l’orientation prise dans celui qu’elle avait rendu le 11 mars 2009 (voir ci-dessus paragraphe 20).
57. La Cour observe que les juridictions internes ont toujours cherché à mettre en balance, d’une part, le droit de la requérante à la liberté d’expression et, d’autre part, le droit des plaignants au respect de leur vie privée. Elle estime que la condamnation prononcée en l’espèce est fondée sur des motifs pertinents et suffisants, et ne voit aucune raison de s’écarter de l’analyse à laquelle ont procédé les juridictions internes, ou de considérer que celles-ci ont entendu trop restrictivement le principe de la liberté d’expression ou de façon trop extensive l’objectif de protection de la réputation et des droits d’autrui. En outre, les motifs énoncés par les tribunaux nationaux à l’appui de leurs conclusions respectent les critères suivis par la Cour dans ce type d’affaires (voir, notamment, Lindon, Otchakovsky-Laurens et July c. France, précité, §§ 48-60 ; Chauvy et autres c. France, précité, § 77).

IEFBE 1251

Cesser d'offrir les échelles télescopique

Cour d'appel de Liège 21 février 2012, IEFbe 1251 (Germeau contre Urban Sporting Goods)
Droit de brevets. Frais et dépens. Les intimées sont co-titulaires d'un brevet européen EP. 1.448.865 pour une échelle télescopique et des procédés de fabrication associés. Le premier juge ordonne à la SA Germeau de cesser d'offrir, de mettre en commerce, notamment par vente et livraison, et détenir à l'une de ces fins, des échelles télescopiques. La cour reçoit les appels en confirme le jugement entrepris sous la seule émendation que les frais de la procédure de saisie-description sont mis à charge de la SA GERMEAU CARRIERE au titre des dépens et qu'ils sont liquidés à 7.307,95 €.

4. Des frais et dépens
Sur appel incident, les intimées postulent la condamnation de l' appelante aux frais et dépens afférents à la procédure de saisiedescription réservés au terme de l'ordonnance du 12 novembre 2009. Le premier juge a refusé d'y faire droit au motif qu'ils devaient être postulés, le cas échéant dans le cadre de la procédure au fond».
IEFBE 1250

ICE-Watch, pas de droit d'auteur, inspirée du modèle de la Rolex Oyster 1927

Cour d’appel de Liège, 13 novembre 2014, IEFbe 1250 (Ice Universal tegen KMB en IMPS)
Décision envoyée par Philippe Campolini, Simont Braun, Olivier Sasserath en Eric Laevens, MVVP. Droit d'auteur. Emballage. ICE expose avoir créé en 2006 un produit d'horlogerie-bijouterie de fantaisie appelé "ICE-Watch", s'agissant d'une montre-bracelet d'allure sportive à lunette ronde pivotante, inspirée du modèle de la Rolex Oyster de 1927, dont toutes les parties s'accordent pour considérer qu'elle est tombée dans le domaine public. ICE a déposé La marque verbale ICE-WATCH. La montre ICE WATCH connaît un succès indéniable. Le premier juge dit les demandes non fondées en ce qu'elles portant sur une atteinte au droit d'auteur sur les montres; dit les demandes de ICE irrecevable en ce qu'elles portent sur une atteinte au droit d'auteur sur l'emballage de la montre ou en combinaison avec les montres; dit les demandes non fondées en ce qu'elles sont fondées sur les usages honnêtes en matière de pratiques du marché. La cour confirme le jugement entrepris.

VI. Du droit d'auteur revendiqué pour les produits ICE WATCH
3. IMPS conteste à raison l'originalité de l'œuvre ainsi revendiquée. En effet, la cour relève que:
ICE ne conteste pas que les montres colorées qu'elle a mises en commerce constituent simplement "une nouvelle variation sur le thème de la montre sportive de style ROLEX, laquelle, dans l'état actuel de l'art horloger actuel, constitue un genre ressortissant au domaine public" (...) Il subsiste ainsi un doute raisonnable sur l'originalité des modèles de montre invoqués (...), lesquels ne peuvent bénéficier de la protection du droit d'auteur.
(...)
L'action de ICE en ce qu'elle vise l'emballage (seul et) en combinaison avec la montre sur pied du droit d'auteur est dénuée de tout fondement dès lors qu'il n'est pas démontré que l'ensemble constitue un réel effort intellectuel de création de la part de ICE.

VII. De la concurrence parasitaire
3. Aucun des moyens avancés par ICE à cet égard ne résiste à l'analyse des pièces produites par ICE.

En effet, pour les motifs précités, ICE ne peut prétendre avoir développé, en ce qui concerne l'emballage extérieur, un produit original, pour l'avoir directement emprunté au modèle de la brique LEGO ayant fait l'objet du dépôt de deux marque tridimensionnelles, comportement qui a été sanctionné par l'arrêt de la cour d'appel de Bruxelles précité.

IEFBE 1249

Conclusie AG: Verwarring mogelijk bij lettercombinatie die afkorting van andere nevengeschikte, beschrijvende woordcombinaties vormt

Conclusie AG HvJ EU 12 maart 2015, IEFbe 1249; ECLI:EU:C:2015:167; zaak C-20/14 (BGW)
Eerder IEF 13594. Jonger merk [BGW Bundesverband der deutschen Gesundheitswirtschaft] bestaande uit nevenschikking van een lettercombinatie die het woordelement van het oudere merk [BGW Beratungs‑Gesellschaft Wirtschaft mbH] overneemt en een combinatie van woorden waarvan de beginletters de letters van de lettercombinatie herhalen. Conclusie A-G:

Artikel 4, lid 1, onder b), van [merkenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat wanneer er sprake is van dezelfde of soortgelijke waren en diensten, er bij het publiek gevaar voor verwarring van twee tekens kan bestaan wanneer de lettercombinatie, die het enige woordelement van het oudere teken is, ook voorkomt in het jongere woordteken en daar in nevenschikking staat met een beschrijvende woordcombinatie die bestaat uit woorden waarvan de beginletters overeenkomen met de letters van die lettercombinatie, zodat deze lettercombinatie door het relevante publiek wordt waargenomen als de afkorting van de woordcombinatie waaraan zij is toegevoegd. Het bestaan van verwarringsgevaar moet globaal worden beoordeeld, rekening houdende met alle relevante omstandigheden van het concrete geval.

Gestelde vraag:

Moet artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2008/95/EG aldus worden uitgelegd dat in geval van dezelfde en soortgelijke waren en diensten gevaar voor verwarring bij het publiek kan worden aanvaard wanneer een lettercombinatie met onderscheidend vermogen, die het oudere woord- of beeldteken met een gemiddeld onderscheidend vermogen vormt, in het jongere woordteken van een derde zo wordt overgenomen dat aan deze lettercombinatie een beschrijvende woordcombinatie wordt toegevoegd die daarop betrekking heeft en die lettercombinatie als afkorting van de beschrijvende woorden verklaart?