Gepubliceerd op woensdag 27 november 2024
IEFBE 3832

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

UPC CFI LD Hamburg 19 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_169/2024 (Daedalus tegen Xiaomi en MediaTek). In haar antwoord op het verweerschrift heeft Daedalus, eiser in deze procedure, verzocht dat bepaalde verklaringen over de overdracht van het octrooi van Daedalus Prime aan Daedalus als vertrouwelijk moeten worden aangemerkt en dat toegang moet worden beperkt tot de wettelijke vertegenwoordigers van verweerders. Volgens eiser hebben andere lokale afdelingen van het UPC een ‘outside attorney’s eyes only’ toegang verleend zonder toestemming van de betrokken partijen. Hier is het Gerecht het niet mee eens, want in die andere gevallen was er altijd sprake van instemming van de partijen en in dit geval zijn gedaagden er uitdrukkelijk niet mee akkoord gegaan. Het verzoek van eiser om vertrouwelijkheid te behouden wordt gehonoreerd, maar naast de juridische vertegenwoordigers krijgen twee in-house counsels ook toegang tot de documenten. De voorlopige beschikking van 30 september wordt bekrachtigd als definitieve beschikking, met een aanvullende toegang voor bepaalde interne personen.

UPC CFI LD Düsseldorf 20 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_368/2024 en UPC_CFI_347/2024 (Valeo tegen Magna). In een eerdere beschikking is aan Magna, verweerder in deze procedure, een verbod opgelegd om bepaalde motorgeneratoren in Frankrijk en Duitsland aan te bieden, op de markt te brengen, te gebruiken, in te voeren of op te slaan. Hierbij werden de lopende leveringsverplichtingen uitgezonderd voor vijf specifieke BMW-modellen. Magna stelt dat BMW model 2 Series Gran Coupé ook moet worden uitgezonderd en verzoekt om rectificatie van de beschikking, Rule 353 RoP. Naar het oordeel van het Gerecht van Eerste Aanleg is hier geen sprake van een kennelijke onnauwkeurigheid (‘obvious slip’). Dat zijn namelijk onjuiste of onvolledige verklaringen van wat het Gerecht eigenlijk had willen zeggen. Dat is hier niet het geval, want het BMW model 2 Series Gran Coupé was niet geïntroduceerd door verweerders vóór het verzoek tot rectificatie. Het verzoek tot rectificatie wordt afgewezen.

UPC CFI LD Düsseldorf 20 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_499/2023 (DexCom tegen Abbott). In de procedure tussen DexCom en Abbott verzoekt DexCom om verlenging van de termijn voor het indienen van de dupliek op de reconventionele vordering tot herroeping en voor het indienen van de repliek op het voorwaardelijk verzoek tot wijziging. Abbott heeft hier niet mee ingestemd, maar het Gerecht acht de verlenging wel rechtvaardig om redenen van redelijkheid en billijkheid, aangezien de vorige termijn met instemming van DexCom in dezelfde mate is verlengd ten gunste van Abbott. De termijnen worden verlengd.

UPC CFI LD Düsseldorf 21 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_499/2023 (DexCom tegen Abbott). Het Gerecht van Eerste Aanleg kiest er overeenkomstig Rule 37.2 RoP voor om een eerdere beslissing te nemen over hoe verder te gaan met betrekking tot artikel 33.3 UPCA. Het Gerecht besluit om de inbreukprocedure en de tegenvordering tot nietigverklaring gezamenlijk te behandelen (artikel 33.3 (a) UPCA). Op deze manier worden beide kwesties – geldigheid en inbreuk – in één uniforme interpretatie door hetzelfde panel beoordeeld. Het is aan de rechter-rapporteur om de president van het Gerecht van Eerste Aanleg te verzoeken een technisch gekwalificeerde rechter toe te wijzen aan het panel.

UPC CoA 21 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CoA_511/2024 (Meril tegen Edwards). Edwards is houder van een octrooi op een systeem voor transkatheter hartkleppen. Edwards heeft een inbreukprocedure ingesteld tegen Meril en een derde partij heeft oppositie bij het EOB ingesteld tegen het octrooi van Edwards. Meril heeft daarom gevraagd de inbreukprocedure te schorsen in afwachting van de beslissing van het EOB over de geldigheid van het octrooi van Edwards. Dit verzoek van Meril om de procedure te schorsen is afgewezen, omdat de beslissing van het EOB nog vatbaar is voor hoger beroep, dus een definitieve beslissing kan binnenkort nog niet worden verwacht.

Hiertegen stelt Meril hoger beroep in en Meril vraagt om de inbreukprocedure alsnog te schorsen in afwachting van een beslissing van de oppositieafdeling van het EOB. In dit hoger beroep voert Meril geen nieuwe feiten aan, maar wel artikel 33.10 UPCA en Rule 295.a RoP als alternatieve juridische basis voor haar verzoeken. Naar het oordeel van het Hof van Beroep vormt dit, in tegenstelling tot wat Edwards beweert, geen nieuw verzoek en om die reden verzet Rule 222.2 RoP zich hier niet tegen. Verder beoordeelt het Hof van Beroep het verzoek van Meril op basis van Rule 295.a RoP in samenhang met artikel 33.10 UPCA en kan het Hof van Beroep de procedure schorsen met betrekking tot een octrooi dat ook onderwerp is van een oppositieprocedure bij het EOB wanneer een snelle beslissing van het EOB kan worden verwacht. Artikel 33.10 UPCA en Rule 295.a RoP vereisen hierbij geen definitieve beslissing van het EOB. Het Gerecht van Eerste Aanleg heeft het verzoek tot schorsing onterecht uitsluitend afgewezen op grond van zijn vaststelling dat een definitieve beslissing in de oppositieprocedure niet snel kon worden verwacht. Het Hof van Beroep verwijst de zaak terug naar het Gerecht van Eerste Aanleg voor verdere beoordeling van het verzoek tot schorsing.

UPC CFI LD München 21 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_550/2024 (Collomix tegen Lidl). Tussen Collomix en Lidl loopt een inbreukprocedure met betrekking tot een octrooi op waterdoseerapparaten. Collomix verzoekt om toestemming om een fysiek exemplaar van de inbreukmakende uitvoeringsvorm PARKSIDE® Waterdoseerapparaat bij het Gerecht in te dienen, inclusief originele verpakking, handleiding en een passende schroevendraaier. Lidl reageert hierop en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat volgens Rule 171.1 RoP het bewijsmiddel en het verzoek tot overlegging daarvan al bij de dagvaarding hadden moeten worden ingediend. Het Gerecht van Eerste Aanleg wijst het verzoek van Collomix toe. Op grond van Rule 172.2 kan het Gerecht te allen tijde tijdens het proces bevelen dat een partij die een feit stelt, bewijsmiddelen die onder haar controle staan, overlegt.

UPC CoA 21 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CoA_456/2024 (OrthoApnea tegen Verweerder). Verweerder is houder van een octrooi op een snurk-/slaapbeugel en stelt dat OrthoApnea inbreuk maakt op dit octrooi. Verweerder heeft de grondslag van de eis met een beroep op equivalentie uitgebreid, waarna OrthoApnea een verzoek indient om dit te weigeren. Het verzoek van OrthoApnea wordt afgewezen en haar verzoek tot herbeoordeling ook. In deze hoger beroepsprocedure vecht OrthoApnea de afwijzing van haar herbeoordelingsverzoek aan en de primaire beschikking van de rechter-rapporteur. Volgens OrthoApnea was Verweerder te laat met het aanvoeren van equivalentie als nieuwe grondslag voor de inbreukvordering in de Conclusie van repliek en dient dit daarom niet te worden toegelaten. OrthoApnea stelt dat equivalentie een fundamentele nieuwe grondslag is waarvoor op grond van Rule 263.1 RoP toestemming moet worden gevraagd. Verweerder verzoekt het Hof van Beroep de verzoeken af te wijzen, want equivalentie is een ondergeschikt argument dat Verweerder in de Conclusie van repliek heeft aangevoerd in reactie op de niet-inbreukargumentatie die OrthoApnea voor het eerst in haar Conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht.

Het Hof van Beroep oordeelt dat het beroep tegen de primaire beschikking van de rechter-rapporteur niet-ontvankelijk is, want het juiste rechtsmiddel hiertegen is niet hoger beroep, maar een verzoek om herbeoordeling krachtens Rule 333.1 RoP. Naar het oordeel van het Hof van Beroep heeft het Gerecht van Eerste Aanleg terecht geoordeeld dat het beroep op equivalentie geen wijziging van de zaak in de zin van Rule 263 RoP meebrengt, want het verandert de aard en omvang van het geschil niet. Rule 263 RoP is dus niet van toepassing, waardoor het verwijt van OrthoApnea dat Verweerder niet of niet tijdig een verzoek om wijziging van de zaak heeft ingediend ongegrond is. Het Hof van Beroep verwerpt het beroep van OrthoApnea tegen de herbeoordelingsbeschikking.

UPC CoA 21 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CoA_720/2024 (Magna tegen Valeo). Het Gerecht van Eerste Aanleg in Düsseldorf heeft in de inbreukprocedure tussen Valeo en Magna een bevel opgelegd met uitzondering van leveringsverplichtingen van Magna jegens BMW die vijf BMW-modellen bevatten. Er wordt een model niet genoemd in de uitzondering, die wel genoemd had moeten worden volgens Magna. Magna doet daarom een verzoek tot rectificatie. Het Gerecht van Eerste Aanleg wijst het verzoek tot rectificatie af. In deze procedure schorst het Hof van Beroep het bevel met betrekking tot het ontbrekende model tot een beslissing op het verzoek om schorsende werking voor het bevel is gewezen door panel 2 van het Hof van Beroep.

UPC CFI LD Milaan 22 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_400/2024 (Insulet Corporation tegen A. Menarini Diagnostics). Insulet is houder van een octrooi op een insulinepleisterpomp en beweert dat Menarini inbreuk maakt op dit product met de GlucoMen Day Pump en de EOPatch, insulinepleisterpompen waarvan Menarini de exclusieve Europese distributeur is. Insulet vraagt in kort geding om voorlopige voorzieningen en haar repliek bevat hulpverzoeken om het octrooi te wijzigen. Later beperkt Insulet haar eis tot de hulpverzoeken, waarop Menarini het verweer voert dat voorlopige voorzieningen niet kunnen worden verleend op basis van gewijzigde vorderingen.

Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt dat Insulet bij voorlopige voorzieningen redelijk bewijs moet leveren dat het Gerecht met voldoende zekerheid overtuigt dat de verzoeker bevoegd is om een procedure te starten onder artikel 47 UPCA, het octrooi geldig is en de rechten van de verzoeker worden geschonden of dat een dergelijke schending dreigt. Het Gerecht oordeelt dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de geldigheid van het octrooi, omdat het waarschijnlijk ongeldig is vanwege een gebrek aan nieuwheid. Daarnaast concludeert het Gerecht dat de hulpverzoeken in kort geding niet-ontvankelijk zijn voorafgaand aan het hoofdgeding. Het verzoek van Insulet om haar eis te beperken tot de hulpverzoeken op basis van Rule 263.3 RoP wordt ook afgewezen, omdat een eiswijziging op basis van Rule 263.3 RoP uitsluitend is toegestaan in hoofdprocedures. Het verzoek om voorlopige voorzieningen wordt afgewezen.

UPC CFI LD Mannheim 22 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_210/2023 (Panasonic tegen Guangdong OPPO en OROPE). Panasonic, eiser in deze procedure, is houder van een octrooi op een radiocommunicatiemethode en -toestel. Dit octrooi is essentieel voor de 4G-standaard. Eiser en verweerders onderhandelen over een FRAND-licentieovereenkomst met betrekking tot de 4G-octrooien van eiser. In deze procedure stelt eiser dat verweerders inbreuk maken op haar octrooi en ze verzoekt dat verweerders wordt bevolen deze inbreuk te staken. Verweerders willen dat het verzoek wordt afgewezen en dat het octrooi nietig wordt verklaard. In reactie hierop doet eiser een verzoek tot wijziging van het octrooi. Verweerders doen het verzoek dat eiser wordt bevolen de FRAND-licentieovereenkomst te tekenen en subsidiair dat een licentievergoeding wordt vastgesteld volgens de FRAND-voorwaarden. Eiser verzoekt op haar beurt dat dit FRAND-verzoek wordt afgewezen en dat een redelijke vergoeding voor wereldwijde licenties wordt vastgesteld.

Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt dat het octrooi geldig is. Vervolgens is het Gerecht van oordeel dat de aangevochten uitvoeringsvormen, met name de 4G-geschikte smartphones, werken volgens de 4G-standaard en daarmee het octrooi in kwestie direct schenden in de zin van artikel 25.a UPCA met betrekking tot conclusie 1 en indirect in de zin van artikel 26 UPCA met betrekking tot conclusie 13. Met betrekking tot het FRAND-verweer oordeelt het Gerecht dat eiser zich heeft gehouden aan de verplichtingen van een SEP-houder en dat verweerders niet doelgericht en conform de vereisten voor een partij die serieus geïnteresseerd is in het verkrijgen van een licentie hebben deelgenomen aan de onderhandelingen over een FRAND-licentie. Het FRAND-verweer van de verweerders slaagt niet. Het Gerecht oordeelt bovendien dat het aanbod van eiser FRAND-conform is.

Concluderend oordeelt het Gerecht van Eerste Aanleg dat de vordering van eiser moet worden toegewezen en de verweerders het aanbieden, in de handel brengen, gebruiken, invoeren en bezitten van de inbreukmakende producten moeten nalaten. De nietigheidsvordering van verweerders wordt afgewezen. Het Gerecht wijst ook de tegenvordering van verweerders af, omdat de eiser niet kan worden verplicht een aanbod te accepteren dat niet FRAND-conform is.

UPC CFI LD Den Haag 22 november 2024, IEF 22391, IEFbe3832; UPC_CFI_239/2023 (Plant-e tegen Arkyne). Plant-e is houder van een octrooi op een biobrandstofcel. Arkyne (hierna: Bioo) ontwikkelt ook biobrandstofcellen. Toen Plant-e dit te weten kwam, nam Plant-e contact op met Bioo en kwamen ze een niet-exclusieve licentieovereenkomst overeen voor de verkoop van de ‘Bioo Ed’. Bioo eindigt de overeenkomst vanwege teleurstellende verkoopresultaten en na beëindiging van een licentieovereenkomst verkoopt Bioo het product zelfstandig. Plant-e stelt dat Bioo hiermee de geoctrooieerde technologie gebruikt of aanbiedt en vordert een inbreukverbod. Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt ten eerste dat het octrooi geldig is. Vervolgens is het Gerecht van oordeel dat er geen sprake is van letterlijke inbreuk, want bij het product van Bioo bevinden de wortels van de plant zich niet in hetzelfde compartiment als de anode.

Door equivalentie vallen de producten van Bioo toch onder de beschermingsomvang van het octrooi van Plant-e. De vraag of sprake is van equivalentie wordt aan de hand van de volgende vereisten beoordeeld: ten eerste moet de variatie in essentie hetzelfde probleem oplossen dat de geoctrooieerde uitvinding oplost en het moet dezelfde functie vervullen in deze context (technische equivalentie). Ten tweede moet het uitbreiden van de beschermingsomvang van de conclusie naar het equivalent evenredig zijn aan een eerlijke bescherming voor de octrooihouder. Ten derde moet de vakman uit het octrooi begrijpen dat de reikwijdte van de uitvinding breder is dan wat letterlijk wordt geclaimd. Ten slotte moet het vermeende inbreukmakende product nieuw en inventief zijn ten opzichte van de stand van de techniek. Nu in casu aan deze vereisten voor equivalentie wordt voldaan, is sprake van octrooiinbreuk. De vorderingen van Plant-e worden toegewezen. Het Gerecht oordeelt ook dat de rechter op basis van artikel 64 UPCA en het Unierecht een tekst kan opleggen voor recall-brieven aan klanten.

UPC CFI LD Mannheim 22 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_210/2023 (Panasonic tegen OROPE en Guangdong OPPO). Verweerders verzoeken om opschorting van de procedure en annulering van de uitspraakdatum. Subsidiair verzoeken ze uitstel van de uitspraakdatum. Deze verzoeken worden door het Gerecht van Eerste Aanleg afgewezen, want er zijn geen gronden voor opschorting van de procedure. Dit is geregeld in Rule 295 RoP en op grond van deze regel kan een gezamenlijk verzoek van de partijen een grond zijn om de procedure op te schorten, maar daarvan is hier geen sprake. Verweerders hebben ook geen feiten aangedragen die een opschorting noodzakelijk maken en de eiser heeft recht op een rechterlijke beslissing over de procedure. Verweerders kunnen hier niet eenzijdig over beslissen.

UPC CFI LD Düsseldorf 25 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_355/2023 (FUJIFILM tegen Kodak). Deze procedure gaat over de conclusie van dupliek waarin verweerders met nieuwe feitelijke stellingen komen inzake het verweer van voorgebruik. Eiser verzoekt om een aanvullende conclusie in te dienen in reactie op de stellingen van verweerders. Dit wordt door de rechter-rapporteur afgewezen. Het recht om te worden gehoord wordt niet onevenredig beperkt, aangezien de eiser eerder al de mogelijkheid had om het verzoek in te dienen en als het nu nog wordt ingediend dit tot vertraging leidt. Eiser verzoekt het Gerecht van Eerste Aanleg in Düsseldorf om de beschikking van de rechter-rapporteur te herzien en in te trekken. Het Gerecht wijst het verzoek van eiser af, want de rechter-rapporteur heeft terecht opgemerkt dat het risico op vertraging zwaarder weegt dan het belang van eiser om zijn argumenten schriftelijk te presenteren.

UPC CFI LD Parijs 25 november 2024, IEF 22391, IEFbe 3832; UPC_CFI_395/2023 (DexCom tegen Abbott). Eerder heeft het Gerecht van Eerste Aanleg geoordeeld dat conclusies 1 en 12 van het Duitse deel van een octrooi van DexCom indirect werden geschonden door verweerders 1 en 11 en dat de procedure niet moest worden geschorst omdat het octrooi waarschijnlijk geldig is. DexCom verzocht op grond van Rule 334(e) en 336 RoP het Gerecht om met de partijen te communiceren en hen in staat te stellen commentaar te leveren op deze beslissing. Volgens DexCom is deze beschikking relevant voor huidige procedure, omdat de verweerders dezelfde strategie van verkeerde opvatting hadden gevolgd, die door het Gerecht van Eerste Aanleg in München werd afgewezen.

Dit verzoek van DexCom is ontvankelijk, want zelfs na de mondelinge behandeling, aangezien de zaak hangende is, blijft de voorzittende rechter belast met het beheer van de zaak. Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt dat het verzoek van DexCom in een zeer laat stadium van de procedure is ingediend en dat het niet gerechtvaardigd is, aangezien de betrokken beslissing geen betrekking heeft op het octrooi dat in deze zaak aan de orde is, maar op het moederoctrooi, dat een andere uitvinding met soortgelijke maar ook andere kenmerken onthult. Bovendien is de geldigheid toen niet ten gronde onderzocht, maar in het kader van een verzoek om opschorting van de voor het Bundespatentgericht aanhangige nietigheidsprocedure. Het verzoek van DexCom is dus ontvankelijk, maar ongegrond en wordt daarom afgewezen.