HvJ EU: Afbeelden van game console bij het aanbieden van accessoires is toegestaan

HvJ EU 27 september 2017, C-24/16 en C-25/16, ECLI:EU:C:2017:724; IEF 17133; IEFbe 2351; IT 2352 (Nintendo tegen BigBen) Jurisdictie. Modelrecht. Via een website worden afstandsbedieningen voor game consoles aangeboden met daarbij een afbeelding van een game console waarop modelrechten gelden. HvJ EU antwoordt (FR/DUI), kort gezegd, dat artikel 20 lid 1 onder c GemModVo zo moet worden uitgelegd dat een derde die zonder toestemming van de Gemeenschapsmodelgerechtigde bij rechtmatig voeren van een bedrijf in accessoires die toebehoren aan waren van de modelrechthouder om de toepassing van die waren toe te lichten middel het plaatsen van een afbeelding op de website of daartoe te citeren dat dat toelaatbaar is.
1) Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen, gelezen in samenhang met artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van de hoofdgedingen, waarin de internationale bevoegdheid van een rechtbank voor het gemeenschapsmodel waarbij een vordering wegens inbreuk aanhangig is gemaakt, ten aanzien van een eerste verweerder is gebaseerd op artikel 82, lid 1, van verordening nr. 6/2002 en ten aanzien van een in een andere lidstaat gevestigde tweede verweerder op dat artikel 6, punt 1, gelezen in samenhang met artikel 79, lid 1, van verordening nr. 6/2002, omdat deze tweede verweerder producten vervaardigt en levert aan de eerste verweerder die deze verkoopt, deze rechtbank op verzoek van de verzoekende partij ten aanzien van de tweede verweerder maatregelen overeenkomstig artikel 89, lid 1, en artikel 88, lid 2, van verordening nr. 6/2002 kan gelasten die ook betrekking hebben op gedragingen van deze tweede verweerder die geen verband houden met bovengenoemde toeleveringsketen en die gelden voor de gehele Europese Unie.
2) Artikel 20, lid 1, onder c), van verordening nr. 6/2002 moet aldus worden uitgelegd dat een derde die, zonder toestemming van de houder van de aan een gemeenschapsmodel verbonden rechten, onder meer via zijn website gebruikmaakt van afbeeldingen van producten die overeenstemmen met dergelijke modellen in het kader van de rechtmatige verkoop van producten die bestemd zijn voor gebruik als accessoires voor specifieke producten van de houder van de aan deze modellen verbonden rechten, teneinde het gezamenlijke gebruik van de aldus verkochte producten en de specifieke producten van de houder van die rechten uit te leggen en te tonen, een handeling bestaande in de reproductie ter „illustratie” in de zin van dat artikel 20, lid 1, onder c), verricht, zodat een dergelijke handeling krachtens deze bepaling toegestaan is voor zover is voldaan aan de daarin gestelde cumulatieve voorwaarden, hetgeen de nationale rechter dient na te gaan.
3) Artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”) moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „land waar de inbreuk is gepleegd” in de zin van die bepaling ziet op het land van de plaats waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. In omstandigheden waarin eenzelfde verweerder verschillende inbreukmakende handelingen worden verweten die in verschillende lidstaten zijn verricht, dient voor de vaststelling van de schadeveroorzakende gebeurtenis niet te worden gerefereerd aan elke verweten inbreukmakende handeling, maar dient het gedrag van die verweerder in zijn totaliteit te worden beoordeeld teneinde de plaats vast te stellen waar de oorspronkelijke inbreukmakende handeling die ten grondslag ligt aan het verweten gedrag, door die verweerder is verricht of dreigt te worden verricht.
De wezenlijke functie van een collectief Uniemerk is niet bedoeld om waren te onderscheiden op geografische oorsprong, maar zich te onderscheiden van andere ondernemingen

HvJ EU 20 september 2017, IEF 17127; IEFbe 2349; ECLI:EU:C:2017:702; C-673/15 (The Tea Board tegen EUIPO/Delta Lingerie) Uniemerk. Delta Lingerie heeft Uniemerkaanvragen ingediend voor het beeldteken 'Darjeeling' voor o.a. lingerie. Oppositie is ingesteld door The Tea Board, gebaseerd op het oudere Uniewoordmerk DARJEELING, ingeschreven in de klasse thee. Het Gerecht heeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de wezenlijke functie van een collectief Uniemerk erin bestaat de waren of diensten van de vereniging die merkhouder is te onderscheiden van die van andere ondernemingen, en niet deze waren te onderscheiden op basis van de geografische oorsprong ervan. Evenmin heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat wanneer de conflicterende tekens enerzijds collectieve merken en anderzijds individuele merken zijn, de mogelijkheid dat het publiek kan aannemen dat de waren en diensten dezelfde plaats van herkomst hebben, geen relevante factor kan zijn om aan te tonen dat deze dezelfde of soortgelijk zijn. Niet valt uit te sluiten dat uit een gebied waarvan de geografische benaming als collectief Uniemerk is ingeschreven verschillende grondstoffen kunnen komen die worden gebruikt voor de vervaardiging van verschillende waren. Het Gerecht heeft juist vastgesteld dat de consument van de Darjeeling-thee niet zou kunnen aannemen dat de waren en diensten van Delta Lingerie uit het Darjeelinggebied afkomstig zijn. Ook zouden zij niet kunnen worden aangetrokken door de positieve waarden en eigenschappen door het Darjeelinggebied, aangezien de producten van Delta Lingerie geen uniek verband hebben met het Darjeelinggebied, welke de thee wel heeft. Er wordt geen ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit de reputatie van het oudere merk.
Onmiddellijke inzage documentatie export Amerikaans verpakte Freestyle strips

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 22 september 2017, IEF 17126; IEFbe 2348; ECLI:NL:RBNNE:2017:3618 (Abbott Diabetes Care tegen HTG Health and Beauty en Kamstra) Inzage en afgifte ex art. 843a Rv na bewijsbeslag. Abbott stelt dat HTG inbreuk op haar Uniemerkenrechten maakt en onrechtmatig handelt in die zin dat HTG profiteert van de inbreuk op de Amerikaanse merken van Abbott, de exporteur zou zonder toestemming (herverpakte) test strips voor diabetici op de Amerikaanse markt hebben gebracht die van oorsprong voor andere markten waren bedoeld, en op die manier profiteren van de prijsverschillen op de Europese en Amerikaanse markt. De voorzieningenrechter bepaalt dat Abbott onmiddellijk (binnen 48 uur) inzage krijgt over de beslagen documentatie over de Amerikaanse verpakte Freestyle Lite strips.
Uitspraak ingezonden door Astrid Janssen en Syb Terpstra, De Brauw Blackstone Westbroek
Merk Mall of the Netherlands vervalt door geen normaal gebruik in periode van 5 jaar
Rechtbank Noord-Holland 20 september 2017, IEF 17120; IEFbe 2347 (Hoogh Catharijne tegen Rodamco Nederland Winkels) Vervallenverklaring Benelux-merkenrecht. RNW is onderdeel van de Unibail-Rodamco Groep en is sinds 2008 houdster van het Benelux-merk 'Mall of the Netherlands'. In juni 2016 heeft Unibail-Rodamco aangekondigd dat zij haar winkelcentrum in Leidschendam gaat ontwikkelen tot Mall of the Netherlands. Hoogh Catharijne, winkelcentrum in Utrecht, vordert de vervallenverklaring van de inschrijving van het merk. De rechtbank wijst deze vordering toe. Gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar is zonder geldige reden geen normaal gebruik van het oudere merk gemaakt binnen het Benelux-gebied. Het recht op het Benelux-merk wordt vervallen verklaard en de rechtbank haalt de inschrijving door voor alle waren en diensten waarvoor het is ingeschreven. Hoogh Catharijne maakt met het gebruik van de woorden 'Mall of the Netherlands' geen inbreuk op de Benelux-merkrechten van URNW.
Inbreuk merkenrecht door gebruik Lean and Green logo op vrachtwagen
Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 13 september 2017, IEF 17117; IEFbe 2346; ECLI:NL:RBOBR:2017:4856 (Stichting Connekt tegen Ebby Road) Inbreuk merkenrecht. Stichting Connekt biedt een "Lean and Green" programma aan voor bedrijven en overheid voor het stimuleren van duurzaamheid. Connekt is houdster van het Lean and Green logo als Europees Beeldmerk. Ebby Road, een transportonderneming die geen deelnemer is geweest aan het programma, heeft het logo afgebeeld op zijn vrachtwagens in de vorm van een sticker. Connekt stelt dat Ebby Road inbreuk op het merkenrecht van Connekt maakt door het logo zonder toestemming te gebruiken. Gedaagde heeft het logo jarenlang gebruikt, niet is vastgesteld of de stickers daadwerkelijk zijn verwijderd. In een e-mail van 14 februari 2017 heeft gedaagde in strijd met de waarheid verklaard dat de stickers op dat moment waren verwijderd. De voorzieningenrechter veroordeelt Ebby Road om het gebruik van het Lean and Green-logo op zijn voertuigen te staken, met een dwangsom van €1.000,- per dag.
HvJ EU: Gerecht EU eist onterecht dat de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model bekend is met het voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt of is toegepast

HvJ EU 21 september 2017, IEF 17662; IEFbe 2561; C‑361/15 P en C‑405/15 P; ECLI:EU:C:2017:720 (Easy Sanitary Solutions tegen EUIPO) Gemeenschapsmodellen. Bevoegdheden van het EUIPO in het kader van de bewijsvoering. Op de verzoekende partij in de nietigheidsprocedure rustende bewijslast. Eisen aan de weergave van het oudere model. Model dat een doucheafvoergoot afbeeldt. Het Gerecht EU heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 132 van het bestreden arrest te eisen dat de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model bekend is met het voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt of waarop het is toegepast. Op die manier moet degene die de nietigverklaring vordert niet enkel bewijs leveren dat ouder model beschikbaar is gesteld, maar ook dat het publiek daarmee bekend is. Het Gerecht EU [IEF 14958] heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De hogere voorzieningen in de zaken C‑361/15 P en C‑405/15 P worden afgewezen.
Uitspraak ingezonden door Arnoud Martens en Iris Jansen, Van Benthem & Keulen
Exclu-Floors maakt inbreuk op merk ExcluFloorS, maar mag handelsnaam blijven gebruiken
Rechtbank Gelderland 13 september 2017, IEF 17113; IEFbe 2345; ECLI:NL:RBGEL:2017:4976 (ExcluFloorS tegen Exlu-Floors) Inbreuk merkenrecht. ExcluFloorS en Exclu-Floors handelen beide in PVC vloeren. ExcluFloorS heeft een licentie voor het gebruik van het woord-/beeldmerk ExcluFloorS voor onder meer reparaties en installatiewerkzaamheden van PVC vloeren. Volgens ExcluFloorS maakt Exclu-Floors inbreuk op haar merk en handelsnaam. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een verrassende en ongebruikelijke samenstelling: het woord ExcluFloorS komt onderscheidingskracht toe. Gelet op de zeer grote mate van overeenstemming, de aangeboden waren waarvoor het merk en het teken worden gebruikt zijn dezelfde, en dat ExcluFloorS onderscheidend vermogen heeft kan bij afnemers van PVC-vloeren verwarring ontstaan. Beide partijen bieden exclusieve vloeren aan, waardoor de aard van de ondernemingen zeer nauw verwant is, maar dit doen zij in verschillende landen. ExcluFloorS is alleen gevestigd in Nederland en Exclu-Floors in België: gelet op de gescheiden markten maakt Exclu-Floors geen inbreuk op de handelsnaam van ExcluFloorS.
Uitspraak ingezonden door Patty de Leeuwe en Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger
Nietigheidsaanvraag LAMZAC afgewezen: modelregistratie niet technisch bepaald

EUIPO invalidity division 14 september 2017, IEF 17108; IEFbe 2344 (Hirams Trade tegen Fatboy the Original) Modellenrecht. Fatboy the Original heeft een Gemeenschapsmodel voor een 'chaisse longue': De LAMZAC is een middels 'luchtscheppen' te vullen ligzak. De nietigheidsactie is ingesteld door Hirams Trade GmbH nadat Fatboy deze partij (in Duitsland) in rechte had aangesproken voor de verhandeling van de aan de LAMZAC (vrijwel) identieke LayBag. Het EUIPO wijst de nietigheidsaanvraag af. Het EUIPO oordeelt dat de modelregistratie voor de Lamzac niet technisch is bepaald. De Cozy Canoe en de Sensory Pea Pod doen geen afbreuk aan de nieuwheid en het eigen karakter van de registratie van Fatboy.
Groot begripsmatig verschil tussen SITA en SINA rijst

Rechtbank Den Haag 13 september 2017, IEF 17106; IEFbe 2342; ECLI:NL:RBDHA:2017:10421 (SITA tegen SINA) Merkenrecht. Eiser is houder van het Benelux en internationale woordmerk SITA voor rijst. Gedaagde importeert en verkoopt in Nederland rijst onder de naam SINA. Eiser vordert een merkinbreukverbod, opgave van informatie en een voorschot op schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat tussen SITA en SINA geen sprake is van gevaar voor directe- of indirecte verwarring. Het relevante publiek zijn mensen met een achtergrond in Islamitsiche culturen. Sina is een Islamitische mannelijke geleerde en welbekend in Islamitische kringen. Sita is de naam van een vrouw uit een bekend mythologisch verhaal. Dit levert een groot begripsmatig verschil op en weegt op tegen de fonetische en visuele overeenstemming. De vorderingen van eiser worden afgewezen.
De bescherming die beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen krachtens Vo. 1234/2007 genieten kan niet worden aangevuld door nationaal recht

HvJ EU 14 september 2017, IEF 17107; IEFbe 2343; ECLI:EU:C:2017:693; C‑56/16 (EUIPO tegen Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto) Merkenrecht. Geografische aanduidingen. Zie eerder: IEF 16809. Het EUIPO heeft het teken 'Port Charlotte' ingeschreven als Uniemerk ter aanduiding van whisky, en wijst de door het IVDP ingestelde vordering tot nietigverklaring af. Gerecht EU wijst het beroep van IVDP gedeeltelijk toe. Het Hof oordeelt dat het Gerecht geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door de beginselen die het Hof in het arrest van 8 september 2009 heeft geformuleerd inzake de uniformiteit en exclusiviteit van de beschermingsregeling van verordening nr. 510/2006, toe te passen op de regeling van verordening nr. 1234/2007 aangezien hun doelstellingen en kenmerken vergelijkbaar zijn. Het Gerecht heeft wel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de bescherming die beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen krachtens verordening nr. 1234/2007 genieten kan worden aangevuld door het toepasselijke nationale recht dat aanvullende bescherming biedt. Het Gerecht heeft terecht geoordeeld dat merk Port Charlotte geen gebruik van de oorsprongsbenaming 'Porto' of 'Port' inhoudt en dat de gemiddelde consument het merk niet zal associëren met portwijn met de betrokken oorsprongsbenaming.