Le tribunal ordonne à la défenderesse de cesser l'usage de l'enseigne et du nom commercial OPTICA DISCOUNT
Tribunal de commerce Bruxelles 21 avril 2017, IEFbe 2298 (Optical contre RGO) Droit des marques. Optical est titulaire de la marque UE Optical Discount. Les demanderesses ont constaté que la défenderesse avait apposé sur son point de vente situé à Ath l'enseigne 'Optica Discount'. Les demanderesses soutiennent que l'usage par la défenderesse du digne 'Optica Discount' constitue une atteinte aux droits de propriété intellectuelle. Le tribunal ordonne à la défenderesse de cesser l'usage de l'enseigne et du nom commercial 'Optica Discount' en lien avec des produits et services d'opticiens.
La cour confirme le jugement dont appel: a déclare la demande d'annulation du brevet litigieux irrecevable en tant qu'elle se fondait sur les causes de nullité du défaut de nouveauté, du défaut d'activité inventive et de l'obscurité du brevet attaque
Cour d'appel de Mons 3 avril 2017, IEFbe 2297 (Nouvag contre M) Voir ci-dessus [IEFbe 1966]. Droit des brevets. La société de droit suisse Nouvag AG et la société de droit allemand Nouvag Dental Und Medizintechnik GmbH (ci-après NOUVAG ou les sociétés NOUVAG ou les parties appelantes) sont actives dans le domaine médical, chirurgical et dentaire, et ce au niveau mondial. Elles commercialisent divers appareils et accessoires et notamment un appareil de liposuccion dénommé 'Vason'. Le docteur M est chirurgien, spécialisé dans la liposuccion. Il est titulaire d'un brevet belge pour un appareil de lipoaspiration. Il est titulaire du brevet européen no EP0971754. En 2003, Monsieur M découvre l'existence d'un nouvel appareil Vacuson dont il considère qu'il s'agit d'une contrefaçon littérale de son invention. Par un courriel du 22 novembre 2003, Monsieur M a mis en demeure les sociétés Nouvag. Les sociétés Nouvag ont formulé, dans le cadre de cette procédure, une demande reconventionnelle tendant à entendre prononcer, en ce qui concerne la Belgique, la nullité du brevet européen du docteur M. Le tribunal a déclare la demande d'annulation du brevet litigieux irrecevable en tant qu'elle se fondait sur les causes de nullité du défaut de nouveauté, du défaut d'activité inventive et de l'obscurité du brevet attaque. La cour dit les appels principal est non fondée. Confirme le jugement dont appel, dans toutes ses dispositions entreprises sauf quant aux dépens.
AU CHÂTEAU MAGIQUE et LASER MAGIQUE sont descriptive
Cour d’appel Bruxelles 30 juin 2017 et Cour d’appel Bruxelles 30 juin 2017, IEFbe 2303 (au chateau magique contre o.b.p.i.) Marque Benelux. AU CHÂTEAU MAGIQUE. LASER MAGIQUE. Caractére descriptif. Enregistrement portant atteinte à l’interet général. La marque Iitigieuse, exciusivement composées de signes descriptifs, est descriptive dans le sens de ‘article 2.11.1.c de a CBPI pour ce qui concerne une attraction de parcs a theme sous a forme d’un château et pour ce qui concerne les services de parcs dattractions dont le theme est un château. Des lors que Ia cour a dit que le signe en cause est descriptif, ii est sans utilité de verifier s’iI est éventuellemerit distinctif.
Le signe LASER MAGIQUE, considéré dans son ensemble, ne cree pas une impression suffisamment éloignée de cello produite par Ia simple reunion des indications apportées par es éléments qui le composent, en sorte qu’il primerait Ia somme desdits éléments. Le consommateur concerné percevra ce signe, immédlatement, comme un terme désignarit un prodult servant a Intensifier les rayons de lumière avec des effets extraordinaires. C’est des lors a bon droit quo l’OBPI a refuse l’enregistrement de ce signe pour Ic produit visé en classe 9 sur Ia base de ‘article 2.11.1,c) de Ia CBPI, ce signe étant descriptif de l’espèce et Ia qualité du produit.
Uitspraak ingezonden door Dirk Merckx, Novius.
Geen rechten kunnen putten uit de vennootschaps- of handelsnaam Tow Traffic Assist
Hof van Beroep Brussel 4 oktober 2016, en Rechtbank van Koophandel Brussel 17 juni 2015, IEFbe 2299 (Tow Traffic Assist) Merkenrechtinbreuk. Domeinnaamrecht. Eisende partijen vorderen met succes de staking van elk gebruik van de benaming Tow Traffic Assist en de afkorting T.T.A., schrapping van de domeinnamen TowTrafficAssist.com en TowtrafficAssist.be. De modellen van eisende partijen worden nietig verklaard. Eisende partijen plegen een inbreuk op het merkenrecht door het gebruik van de benamingen TOW TRAFFIC ASSIST en TTA als handelsbenaming. Het Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Besluit tot de nietigheid van de door appellanten ingeroepen modellen. Appellanten kunnen geen rechten putten uit de vennootschaps- of handelsnaam Tow Traffic Assist. Zij dienen het gebruik daarvan te staken. De domeinnamen www.towtrafficassist.been www.towtrafficassist.com dienen geschrapt te worden.
Geen inbreuk op auteursrecht B&co omdat de software programma's wel degelijk verschillen
Hof van beroep Antwerpen 7 november 2016, IEFbe 2296 (B&co tegen T) Vanaf p. 24: Hof van beroep Antwerpen 21 maart 2016; vanaf p. 33: Rechtbank Antwerpen 12 november 2013; vanaf p. 49: Rechtbank Antwerpen 18 maart 2011. Auteursrecht. B is geneesheer en de VOF commercialiseerde de software voor het geëncrypteerd wisselen van wacht- en vervangingsverslagen tussen artsen. T was thesisstudent en heeft B geholpen. De thesis verschijnt naderhand in een gezaghebbend medisch tijdschrift. B verstuurt een aangetekend schrijven aan verweerder, stellende dat de inhoud en het besluit van deze thesis onterecht zouden doen geloven dat verweerder zich een volledig nieuwe versie van de software, die aan eiser zou toebehoren, zou hebben toegeëigend. Eisers vorderen te zeggen voor recht dat de door T beschreven mailer niét, dan wel onvoldoende, oorspronkelijk is om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming. Rb. Antwerpen benoemt in haar tussenarrest een deskundige om na te gaan of de mailer van B naar uitdrukkingswijze een originele creatie is en zo ja, of T deze informatie heeft gebruikt om zijn mailer samen te stellen, dan wel zelf tot een origineel concept is gekomen. Rb. Antwerpen beslist in het volgende vonnis dat, op basis van het deskundigenrapport, de vordering van B ongegrond is. Vervolgens is de VOF B&co ontbonden. De vraag rijst of de VOF nog bekwaamheid heeft om een vordering in te stellen. Het hof beveelt de heropening der debatten teneinde partijen toe te laten standpunt in te nemen. Het hof stelt dat de vereffenaar van de VOF het geding kan voortzetten. Het hof aanvaardt dat de mailer een intellectuele schepping is van B en voor bescherming in aanmerking komt. Volgens het hof hebben appellanten echter niet aangetoond dat geïntimeerde een inbreuk heeft gepleegd op hun intellectuele eigendom. Daarbij komt dat de gerechtsdeskundige besluit dat het programma van geïntimeerde een nieuwe ontwikkeling is van nul af aan die wel degelijk een reeks functionaliteiten aanbiedt die in de software van B eveneens aanwezig zijn, maar sommige andere niet. Geïntimeerde heeft geen inbreuk gepleegd op de auteursrechten van appellanten.
Meubelset 'Emily' maakt geen inbreuk op meubelset 'York' van Meubar
Rechtbank van Koophandel Brussel 30 december 2016, IEF 17012; IEFbe 2295 (Meubar tegen Oosterlynck) Intellectuele eigendomsrechten. Beide partijen zijn actief in de meubelsector. Eiser voert aan dat haar meubelstuk 'York' beschermd is door intellectuele eigendomsrechten en dat Oosterlynck hierop een inbreuk pleegt door de commercialisatie van een eetkamerset 'Emily' die bestaat uit een glaskast, een dressoir, een TV-meubel, een eettafel, een salontafel en een torenkast. Naar het oordeel van de rechter is het meubelset van verweerder sterk verschillend van het meubelset van eiser. Dit blijkt vooral uit de visuele waarneming van de stalen die ter zitting werden voorgelegd. De meubelen maken wel deel uit van een landelijke stijl maar hebben duidelijk een eigen algemene indruk. De rechter stelt vast dat de beide meubelsets sterk verschillend zijn wat betreft gebruikte materialen, textuur, kleur, afmetingen, afwerkingen etc. Conform artikel 3 VoGM zijn het die kenmerken die een model definiëren. Nu de geïnformeerde gebruikers van oordeel zijn dat de meubelset "EMILY" een andere algemene indruk wekt ten opzichte van de meubelset "YORK", en eiser geen namaak bewijst, kan er van enige inbreuk op intellectuele rechten geen sprake zijn. De vordering is ongegrond.
Staking geoorloofd geworden handelspraktijk de Slegte wordt niet bevolen
Hof van Cassatie 29 april 2004, IEFbe 2302 (Belgische Staat tegen de Slegte) (voor het archief) Vergelijkende reclame. Ongeoorloofde handelspraktijk. In het bestreden arrest is vastgesteld dat prijsvermelding gedaan door de Slegte niet meer strijdig is met de herziene wet handelspraktijken van 25 mei 1999, waardoor de vordering tot staking ongegrond was. Eiser stelt dat nu het bestaan van de inbreuk makende daad bevestigd is, staking van de daad bevolen had moeten worden in de periode vóór de wijziging van artikel 43, §4 (oud), WHPC. Het "moreel belang" van eiser is onvoldoende gepreciseerd. Staking van een geoorloofd geworden handelspraktijk kan niet bevolen worden. Vaststelling van verboden handelspraktijk vóór wetswijziging doet hier niets aan af. Verwerping cassatieberoep.
Geen merkinbreuk door Affinimmo op het merk Infinimo
Rechtbank van Koophandel Gent 28 december 2016, IEF 17011; IEFbe 2294 (Infinimo tegen PDG) Merkenrecht. Infinimo is actief als vastgoedmakelaar en heeft een Benelux beeldmerk geregistreerd. Verweerster is tevens actief als vastgoedmakelaar en heeft als handelsnaam Affinimmo. Infinimo stelt dat Affinimmo met de handelsnaam en het beeldmerk inbreuk maakt op haar Benelux beeldmerk. Wat de graad van overeenstemming betreft tussen het beeldmerk van eiseres Infinimo en de naam Affinimmo is er een zekere auditieve gelijkenis nu beide namen eindigen op "inimo". Het is een feit dat in de wereld van het onroerend goed zeer veel actoren actief zijn met "immo" in hun benaming. Auditief is er niet direct overeenstemming tussen "In” en "Af”. Visueel zijn de afbeeldingen en logo's van beide partijen sterk uiteenlopend. Verweerster gebruikt wit en blauw en een totaal ander lettertype dan eiseres die in haar beeldmerk een zwarte achtergrond gebruikt met grijs en rood en specifiek "In” benadrukt met een rode bol. Dat begripsmatig beide benamingen verwijzen naar vastgoed is onvoldoende om het verwarringsgevaar tussen beide te weerhouden. Op geen enkele wijze wordt aangetoond dat het gebruik van Affinimmo heeft geleid tot enige verwarring bij het publiek. De vordering is ongegrond.
In het kielzog van het bekende merk probeert te varen
HvJ EG, 18 juni 2009, in zaak C-487/07, L’Oréal S.A. c.s. tegen Bellure N.V. c.s. (Prejudiciële vragen Court of Appeal (England & Wales)
Merkenrecht. Boeiend arrest in de vergelijkende parfumreclamezaak. Gebruik door een adverteerder van het merk van een derde in vergelijkende reclame die met name bestaat uit vergelijkingslijsten. Deze lijsten betreffen i.c. een vergelijk tussen tussen de geur van relatief zeer goedkope parfums en een met de merknaam aangeduid luxeparfums (Trésor, Miracle, Anaïs-Anaïs en Noa Noa). Dat de geuren van de goedkope parfums lijken op die van de bekende luxeparfums is geen toeval, de imitatie van de geur is een doelbewuste keuze van de fabrikant. Eerst even kort:
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 5, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat voor een ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk in de zin van die bepaling noch is vereist dat er sprake is van verwarringsgevaar, noch dat er gevaar bestaat dat aan dat onderscheidend vermogen of die reputatie afbreuk wordt gedaan, of, meer algemeen, aan de houder ervan schade wordt berokkend. Het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik door een derde van een teken dat overeenstemt met een bekend merk, wordt door die derde ongerechtvaardigd uit dat onderscheidend vermogen of die reputatie getrokken wanneer hij door dit gebruik in het kielzog van het bekende merk probeert te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van dat merk, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die de houder van het merk heeft geleverd om het imago van dit merk te creëren en te onderhouden.
2) Artikel 5, lid 1, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk gerechtigd is, een derde in vergelijkende reclame die niet voldoet aan alle voorwaarden voor geoorloofdheid genoemd in artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, het gebruik te laten verbieden van een teken dat gelijk is aan dat merk en wordt gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, ook wanneer dat gebruik geen afbreuk kan doen aan de wezenlijke functie van het merk, die erin bestaat de herkomst van de waren of diensten aan te duiden, mits dat gebruik afbreuk doet of kan doen aan één van de overige functies van het merk.
3) Artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd dat een adverteerder die in vergelijkende reclame expliciet of impliciet vermeldt dat de waar die hij in de handel brengt, een imitatie is van een waar met een algemeen bekend merk, „goederen of diensten voorstelt als een imitatie of namaak” in de zin van genoemd artikel 3 bis, lid 1, sub h. Het voordeel dat de adverteerder dankzij een dergelijke ongeoorloofde vergelijkende reclame behaalt, moet als een „oneerlijk voordeel” ten gevolge van de bekendheid van dat merk in de zin van dat artikel 3 bis, lid 1, sub g, worden beschouwd.
Lees het arrest hier.
In voldoende mate verwisselbaar
HvJ EU, 18 november 2010, zaak C-159/09, Lidl SNC tegen Vierzon Distribution SA (LeClerq) (prejudiciële vragen Tribunal de commerce de Bourges, Frankrijk)
Even over het hoofd gezien (bedankt, TC): Reclamerecht. Vergelijking met door concurrerende supermarktketen toegepaste prijzen: LeClerc (Vierzon) heeft in een plaatselijke krant een advertentie geplaatst waarin de kassabonnen van boodschappen in vier verschillende supermarkten werden vergeleken. Vraag i.c. is of ook levensmiddelen met elkaar vergeleken mogen worden. En dat mag, volgens het hof, onder voorwaarden. Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3 bis, lid 1, sub b, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, moet aldus worden uitgelegd dat de loutere omstandigheid dat levensmiddelen van elkaar verschillen inzake hun eetbaarheid en het genoegen dat zij de consument verschaffen, op basis van de wijze en plaats van bereiding ervan, de ingrediënten, en de identiteit van de fabrikant, er niet toe leidt dat een vergelijking tussen dergelijke producten niet kan voldoen aan het in voornoemde bepaling neergelegde vereiste, inhoudende dat deze producten in dezelfde behoeften moeten voorzien of voor hetzelfde doel moeten zijn bestemd, met andere woorden in voldoende mate onderling verwisselbaar moeten zijn.
Artikel 3 bis, lid 1, sub a, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd dat een advertentie zoals aan de orde in het hoofdgeding met name misleidend kan zijn:
– indien, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van het betrokken geschil en in het bijzonder met de vermeldingen of weglatingen in deze advertentie, vaststaat dat een aanzienlijk aantal consumenten tot wie de advertentie zich richt, tot aankoop zou kunnen besluiten in de onjuiste overtuiging dat de door de adverteerder samengestelde productenkorf representatief is voor diens algemene prijsniveau ten opzichte van zijn concurrent, zodat zij, wanneer zij regelmatig hun gangbare consumptiegoederen zouden aankopen bij de adverteerder en niet bij de betrokken concurrent, besparingen zouden kunnen realiseren van de door de betwiste advertentie vermelde omvang, of dat zij in de onjuiste overtuiging verkeren dat alle producten van de adverteerder goedkoper zijn dan deze van zijn concurrent, of
– indien blijkt dat, voor de vergelijking van de prijzen alleen, levensmiddelen zijn uitgekozen die nochtans verschillen vertonen die de keuze van de gemiddelde consument aanzienlijk kunnen beïnvloeden, zonder dat deze verschillen duidelijk blijken uit de betwiste advertentie.
Artikel 3 bis, lid 1, sub c, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd dat de door deze bepaling gestelde voorwaarde van controleerbaarheid, wat een advertentie zoals aan de orde in het hoofdgeding betreft die de prijzen van twee goederenassortimenten vergelijkt, inhoudt dat de betrokken goederen nauwkeurig kunnen worden geïdentificeerd op basis van de informatie in de betrokken advertentie.
Lees het arrest hier.