DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties/noten - Publications/commentaires  

IEFBE 846

The Trade Secrets Directive - the new council proposal

Wouter Pors, The Trade Secrets Directive - the new council proposal, IEF 13895.
Bijdrage ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird. Een update sinds IEF 13607. The law on trade secrets varies widely even among EU Member States. For instance, in The Netherlands it has always been a part of the general law on tort and to a limited extent of employment law, whereas Sweden has a specific law on trade secrets. Although the WTO Agreement on the Trade Related Intellectual Property Rights (TRIPs) has proclaimed in Article 1(2) and Article 39 that trade secrets are intellectual property rights, that does not mean that they are always well-protected throughout the world. [draft 19 May; changes nov 2013- may 2014]
Lees verder

IEFBE 827

Google Spain: CJEU confirms strong dataprotection rights

Dirk Voorhoof, Judgment CJEU in case Google v. Spain - CJEU confirms strong dataprotection rights, 13 mei 2014.
See esp. the reasoning of the CJEU [IEFbe 818] regarding the right of the data subject to have his or her data erased from a search engine containing links to webpages. According to the CJEU this right overrides, as a rule, not only the economic interest of the operator of the search engine but also the interest of the general public in finding that information upon a search relating to the data subject’s name. Only in "particular reasons, such as the role played by the data subject in public life", the interference with his fundamental rights is justified by the "preponderant interest of the general public" in having access to the information in question. Here is the relevant reasoning of the CJEU:
Lees verder

 

IEFBE 812

China loopt beter in de pas met nieuw merkenrecht

M. Haegens, China loopt beter in de pas met nieuw merkenrecht, FD 7 mei 2014.
Bijdrage ingezonden door Michiel Haegens, V.O.. De invoering van het nieuwe Chinese merkenrecht op 1 mei toont aan dat ook China zich uiteindelijk conformeert aan internationale wet- en regelgeving op het gebied van intellectueel eigendom. De reden is wel begrepen eigen belang en daarvan profiteren ook Nederlandse ondernemers. (...) Het feit dat dit een win-winsituatie is, is de motor voor deze gestage ontwikkeling. Niet alleen het Westen, maar vooral ook China moet ervan profiteren. Nu de wetten er zijn, is het de kunst er op een verstandige manier mee om te gaan en kansen te benutten. Dat vraagt zowel kennis van zaken als een goed begrip van de Chinese manier van zakendoen.

Naar de supermarkt bij de Likea, frisdrank van Apple en een obscure webwinkel van Rolex. In China leek het allemaal te kunnen. Het land had lange tijd een dubieuze reputatie waar het gaat om de bescherming van intellectueel eigendom. Merken en octrooien werden op grote schaal straffeloos geschonden. Bekende Amerikaanse en Europese bedrijven bleken – zonder het zelf te weten - in China allerlei branchevreemde activiteiten te ontplooien. Nog steeds staat China op het gebied van merkenrecht bekend als no go area; een wild-west. Dat is onterecht. China heeft de wilde haren afgeschud. De recalcitrante puber lijkt zich op het gebied van intellectueel eigendom te voegen naar de mores van het internationale zakendoen. En dat is goed nieuws; China is immers een van de belangrijkste handelspartners van Nederland en de EU.

Kort na de UN World Intellectual Property Day is op 1 mei in China vernieuwd merkenrecht ingevoerd. Deze wetgeving sluit veel beter aan bij de Europese regels dan voorheen. Een belangrijke wijziging is bijvoorbeeld de invoering van een vorm van omgekeerde bewijslast. Wie meent dat zijn rechten in China worden geschonden, kan de inbreukmaker – mits goed beargumenteerd - in staat van beschuldiging stellen. Onder de nieuwe wetgeving moet de beschuldigde partij vervolgens veel sneller dan voorheen aantonen dat hij niet ter kwader trouw gehandeld heeft. Een andere wijziging is dat een merk voortaan voor meerdere categorieën tegelijk kan worden vastgelegd. Ten slotte verbetert de positie van de merkhouder tegenover partijen die te kwader trouw inbreuk maken op de rechten, verkort de doorlooptijd van een aanvraag en worden schendingen van het merkenrecht voortaan zwaarder bestraft. Overtreders kunnen forse boetes krijgen – de hoogte is met enkele honderden procenten opgeschroefd – of zelfs in de gevangenis belanden. Het zijn allemaal wijzigingen waarmee westerse bedrijven buitengewoon tevreden kunnen zijn.

In het verleden poogde het westen aan China zijn regels voor intellectueel eigendom op te leggen. Bedrijven ondervonden immers schade omdat elk product meteen werd gekopieerd. Als de productie in China plaatsvond, was de copy cat soms zelfs eerder in omloop dan het echte product. Echter, het monopolitiseren van nieuwe ideeën staat haaks op het communistisch ideaal. Door schade en schande wijs geworden ontdekten westerse bedrijven dat deze weg een doodlopende weg is. China had er immers helemaal geen baat bij om deze praktijken tegen te gaan. Pogingen om China te bewegen de wetgeving aan te passen, liepen dan ook op niets uit. Totdat China zelf ook begon te profiteren van afspraken over intellectueel eigendom.

Momenteel transformeert China van een maakeconomie naar een creatie-economie. De tijd dat het land slechts goedkoop produceert wat anderen bedenken, beginnen we langzamerhand achter ons te laten. ‘Invented in China’ is geen uitzondering meer. Grote Chinese ondernemingen hechten eraan dat ook hun intellectuele kapitaal binnen en buiten de landsgrenzen bescherming geniet. Om succesvol te kunnen ondernemen, is een gelijk internationaal speelveld immers een basisvoorwaarde.

Vanaf 1 mei profiteren niet alleen westerse maar ook Chinese bedrijven van verbeterde Chinese wet- en regelgeving op het gebied van intellectueel kapitaal. Het duurde misschien lang, maar een Chinees spreekwoord zegt niet voor niets: het is de tegenwind die de vlieger doet stijgen. Naar alle verwachting zal het in China met andere vraagstukken op het gebied van intellectueel eigendom hetzelfde gaan zoals nu met het merkenrecht gebeurt. Het feit dat er een win-win van toepassing is, is de motor voor deze gestage ontwikkeling. Niet alleen het westen, maar vooral ook China moet ervan profiteren. Nu de wetten er zijn, is het de kunst er op een verstandige manier mee om te gaan en kansen te benutten. Dat vraagt zowel kennis van zaken als een goed begrip van de Chinese manier van zaken doen.

Michiel Haegens is Head Trademarks & Designs en lid van de V.O. China Desk

IEFBE 811

Patents and Standards - modern framework for IPR-based standardization

European Commission, Patents and Standards - a modern framework for IPR-based standardization, final report - executive summary
Standardization and intellectual property rights are key contributors to industrial innovation and industrial competitiveness. Standards ensure rapid diffusion of technologies and interoperability between products. Patents provide incentives for research and development and facilitate knowledge transfers. Many standards comprise innovative technologies that are protected by patents.

Public authorities and the standardization community have developed rules and practices to ensure the efficient licensing of such standard-related patents. These rules and practices aim to give patent holders a fair return on investment in research and development and to allow all users of the standard fair access at reasonable cost.

In 2013 DG Enterprise and Industry commissioned a fact-finding study on the issue of patents and standards. This fact-finding study analyses the rules and practices developed to ensure efficient licensing of standard-related patents. It also covers barriers to efficient licensing and ideas discussed among stakeholders for dealing with these barriers.

IEFBE 797

Why Copyright and Linking Can Tango: The Svensson Case

Naar aanleiding van zijn artikel in de "Journal of Intellectual Property Law & Practice" sprak Alexander Tsoutsanis (DLA Piper en IViR) op vrijdag 25 april 2014 op de Fordham IP Conference in New York over "Why Copyright and Linking Can Tango: The Svensson Case" (presentatie). Het artikel is te downloaden via SSRN, en bespreekt o.a. de opinies van de European Copyright Society en ALAI.

Lees verder

IEFBE 771

Droit d’auteur et compétence internationale, une simple piqûre de rappel?

Frédéric Lejeune, 'Droit d’auteur et compétence internationale, une simple piqûre de rappel?', IEFbe 771.
Contribution envoyée par Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier. Ces derniers temps, les conflits de juridictions ont surtout retenu l’attention lorsque les (quasi-)délits en cause étaient commis par l’intermédiaire d’Internet (cf. l’arrêt Pinckney, C-170/12 ;   l’arrêt Wintersteiger, C‑523/10;  et l’arrêt eDateC-509/09 et C-161/10).

Le récent arrêt Hi Hotel HCF SARL contre Uwe Spoering (dont il a déjà été fait écho ici: [IEFbe 751] atteste cependant de ce que les conflits de juridictions issus d’atteintes commises dans le monde réel (par opposition au monde virtuel) peuvent, eux aussi, susciter des difficultés.

Les faits à l’origine de cet arrêt peuvent être résumés comme suit :

- M. Spoering est un photographe qui, en 2003, a réalisé des photographies de différentes pièces d’un hôtel niçois baptisé "Hi Hotel"
- En 2008, M. Spoering se rend dans une librairie à Cologne et y découvre un livre d’architecture qui reprend 9 des photographies qu’il avait prises pour le compte de Hi Hotel
- M. Spoering introduit, en Allemagne, une action en justice contre Hi Hotel afin que celui-ci soit condamné (i) à "cesser de reproduire ou de faire reproduire, de diffuser ou de faire diffuser, d’exposer ou de faire exposer, sur le territoire allemand (…)" les photographies litigieuses et (ii) à "indemniser tout dommage que [M. Spoering] aurait subi et subirait en raison du comportement de Hi Hotel"
- Devant le juge allemand, Hi Hotel soutient que les éditions Phaidon, à qui il a remis les photographies litigieuses, ont également un établissement à Paris, sous-entendant par là même que le lieu du fait dommageable imputable à Hi Hotel se trouverait exclusivement en France, ce qui ôterait, à l’encontre de ce dernier, toute juridiction aux cours et tribunaux allemands sur la base de l’article 5 (3) du règlement 44/2001
- Selon le Bundesgerichtshof qui a adressé la question préjudicielle à la Cour de justice de l’Union européenne, "la compétence internationale des juridictions allemandes au titre de l’article 5, point 3, du règlement n° 44/2011 doit être vérifiée sur le fondement des propos factuels selon lesquels les éditions Phaidon de Berlin ont diffusé les photographies en question en Allemagne en violation du droit d’auteur et que Hi Hotel y a contribué par la remise de celles-ci aux éditions Phaidon de Paris"

Autrement dit: les juridictions allemandes ont-elles compétence internationale, sur la base de l’article 5 (3) du règlement 44/2001, pour connaître d’une demande dirigée contre Hi Hotel, alors que Hi Hotel a remis les photographies litigieuses aux éditions Phaidon en France (et donc que le seul fait qui puisse être reproché à Hi Hotel a été posé en France)?
 
La réponse de la CJUE est la suivante: "Au vu des considérations qui précèdent, il y a lieu de répondre à la question posée que l’article 5, point 3, du règlement n° 44/2001 doit être interprété en ce sens que, en cas de pluralité d’auteurs supposés d’un dommage allégué aux droits patrimoniaux d’auteur protégés dans l’État membre dont relève la juridiction saisie, cette disposition ne permet pas d’établir, au titre du lieu de l’événement causal de ce dommage, la compétence d’une juridiction dans le ressort de laquelle celui des auteurs supposés qui est attrait n’a pas agi, mais elle permet d’établir la compétence de cette juridiction au titre du lieu de matérialisation du dommage allégué à condition que celui-ci risque de se matérialiser dans le ressort de la juridiction saisie. Dans cette dernière hypothèse, cette juridiction n’est compétente que pour connaître du seul dommage causé sur le territoire de l’État membre dont elle relève."
 
Si la réponse de la CJUE n’est pas des plus limpides, nous croyons pouvoir inférer de cet arrêt que les juridictions allemandes ont compétence internationale à l’égard de Hi Hotel:
 
- en tant que juridictions du lieu où le dommage s’est matérialisé  (ou risque de se matérialiser);
- dans la mesure où il n’est question que du préjudice s’étant matérialisé (ou risquant de se matérialiser) sur le territoire allemand.

La solution retenue par la CJUE n’a donc – à première vue – rien de révolutionnaire, et ne semble être qu’une application à un cas d’espèce très factuel de sa très riche jurisprudence relative à l’article 5 (3) du règlement 44/2001, et en particulier des arrêts Mines de potasse d’Alsace (C-21/76), Shevill (C-68/93), Melzer (C‑228/11) et Pinckney (C-170/12).
 
En réalité, il se pourrait que l’arrêt Hi Hotel HCF SARL contre Uwe Spoering dépasse largement tout ce qui avait déjà été décidé à propos de l’article 5 (3) du règlement 44/2001 (à l’occasion d’atteintes commises dans le monde "réel"), et il faudra assurément réfléchir, en profondeur, aux conséquences de cet arrêt (mais cette ambition excède l’objectif assigné à la présente contribution).

Frédéric Lejeune

IEFBE 769

L'affaire G-STAR vs H&M et la notion d'originalité

Contribution envoyée par Frédéric Lejeune, Hoyng Monegier. Dans son arrêt du 16 décembre 2013, la Cour d’appel d’Anvers a tranché un litige opposant deux sociétés « G-STAR » à la société « H&M » (disponible ici : IEFbe 581). En résumé, les sociétés « G-STAR » reprochaient à la société « H&M » d’avoir contrefait leur modèle de jeans « ELWOOD ». Le premier juge confirma la contrefaçon et interdit la distribution du modèle contrefaisant sous peine d’astreintes. « H&M » releva appel de la décision du premier juge.

Contrairement au premier juge, la Cour d’appel d’Anvers [IEFbe] déclara les demandes des sociétés « G-STAR » non fondées, au motif que le modèle de jeans « ELWOOD » des sociétés « G-STAR » n’est pas susceptible de protection par le droit d’auteur. En effet, estime la Cour, ce modèle « ELWOOD » n’est pas original car ses caractéristiques sont banales et ne se différencient pas des caractéristiques classiques qui se retrouvent dans tout pantalon de moto.

Si l’arrêt semble, à première vue, bien motivé, l’on ne manquera pas de regretter quelques maladresses terminologiques. Ainsi par exemple, il est malheureux de lire, en page 5 de cet arrêt, que pour pouvoir bénéficier de la protection par le droit d’auteur, il faut vérifier si le modèle de jeans litigieux est « l’expression de l’effort intellectuel du créateur » (« de uitdrukking van een intellectuele inspanning van de maker »).

Alors qu’a priori, l’effort n’influe nullement sur l’originalité d’une œuvre protégeable par le droit d’auteur.

Pour être originale, il importe peu que l’auteur ait fait des efforts, il faut simplement que l’œuvre qu’il a créée « reflète [sa] personnalité ». Le critère de l’originalité, selon la Cour de justice (arrêt Painer, C-145/10, §88) , est donc celui de la « touche personnelle » (et non celui de l’ « effort créateur »).

Pour ce motif, l’arrêt de la Cour d’appel d’Anvers doit être critiqué car comme l’a écrit B. Michaux, « Il va sans dire que la définition communautaire du critère de l’originalité s’impose au juge national » (RDC-TBH, n° 06/2012, p. 600).

Frédéric Lejeune

IEFBE 766

Call on ECJ: Do not ban downloading by consumers

Amicus brief Consumentenbond en bureau Brandeis, RE: Opinion of Advocate-General Cruz Villalón regarding downloading from illegal sources, 8 april 2014.

Uit het persbericht: The European Court of Justice is to decide tomorrow whether downloading of music and movies by consumers will be prohibited in The Netherlands. The issue is of such fundamental importance for the freedom of consumers on the internet, that bureau Brandeis was commissioned by the Dutch consumers’ association the Consumentenbond, to call on the ECJ: let the Netherlands maintain its present interpretation of the private copying exception and do not ban downloading by consumers.

Lees verder

IEFBE 717

Suspended prison sentence of a TV presenter for disclosing confidential images violates ECHR

EHRM 8 oktober 2013 (DEF 8 januari 2014), Appl. No. 30210/06 (Ricci v. Italy)
Samenvatting van Dirk Voorhoof, Universiteit Gent in IRIS 2014-1:1/1. Media. In its judgment in the case of Ricci v. Italy the European Court of Human Rights found that the suspended prison sentence of a TV presenter for disclosing confidential images violated Article 10 of the Convention. The Court is of the opinion that the nature and severity of the prison sentence constituted a disproportionate interference with the applicant’s right to freedom of expression. The Court’s judgment confirms that prison sentences for defamation of public persons or for making confidential information public, in principle amount to a breach of Article 10 of the Convention (see also ECtHR (GC) 17 December 2004, Cumpănă and Mazăre v. Romania, IRIS 2005-2/4 and ECtHR 24 September 2013, Belpietro v. Italy, IRIS 2013-10/1).
Lees verder

IEFBE 703

Bescherming ex 6ter UvP betekent niet automatisch bescherming ex 6bis UvP

BBIE oppositie 26 februari 2014, nr. 2006507 (Raad van Europa tegen EFE)
Met analyse van Frederik Jocqué, Novagraaf Belgium. Merkenrecht. Staatsembleem intergouvernementele organisatie. Bekend merk. De Raad van Europa (niet te verwarren met de Europese Raad of de Raad van de Europese Unie) is houder van Gemeenschapsinschrijving nr. 8507667 van het linker beeldmerk in alle dienstenklassen. Op 1 april 2011 deponeerde de Franse onderneming EFE S.A. (gespecialiseerd in publicaties en opleidingen) het rechter woord-beeldmerk in de Benelux (nr. 1222777) voor waren en diensten in de klassen 9, 16 en 41. De Raad van Europa stelde op 30 juni 2011 een oppositie in tegen dit Benelux merkdepot op basis van artikel 2.14, lid 1, (a) en (b) van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom(BVIE):

- Verwarringsgevaar tussen het gedeponeerde beeldmerk en haar Gemeenschapsmerk;
- Verwarringsgevaar tussen het gedeponeerde beeldmerk en haar algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs (UvP).

Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) verklaarde de oppositie ontvankelijk.

Op 26 februari 2014 nam het BBIE de volgende beslissing in de oppositieprocedure nr. 2006507:
A. Verwarringsgevaar
Vergelijking van de tekens:
- Conceptueel: Het ingeroepen beeldmerk, bestaande uit twaalf sterren in een cirkel, heeft geen specifieke betekenis voor het relevante publiek. Hetzelfde geldt voor de vijf sterren in het geopponeerde merk. Deze kunnen wel een bepaalde kwaliteit suggereren. De vijf sterren zijn dan ook eerder een lovend dan een onderscheid element. De term “International Faculty for Executives” in het geopponeerde merk is niet dominant, maar verduidelijkt het acroniem “IFE” voor het relevante publiek. De tekens zijn dan ook conceptueel verschillend.
- Visueel: Het ingeroepen recht is een louter beeldmerk, terwijl het geopponeerde depot uit een complex merk bestaat. In een samengesteld merk heeft het woordelement vaak een grotere impact op de consument. Ook in dit geval is het woordelement “IFE” dominant. Bovendien verschillen de sterren van het ingeroepen merk (zwart) en van het geopponeerde merk (wit) in kleur. Er is dan ook geen visuele overeenstemming tussen de tekens.
- Fonetisch: Het ingeroepen recht is een louter beeldmerk dat in principe niet wordt uitgesproken. Het relevante publiek zal naar het geopponeerde merk verwijzen door middel van het acroniem “IFE”. Op fonetisch vlak zijn de tekens dan ook verschillend.
Gelet op het voorgaande, komt het BBIE tot het besluit dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen de tekens in kwestie.

Vergelijking van de waren en diensten:
Aangezien er volgens het BBIE geen overeenstemming is tussen de betrokken tekens, is het Bureau niet overgegaan tot een vergelijking van de waren en diensten.

B. Andere elementen
De oppositie werd ook ingesteld op basis van een tweede rechtsgrond, met name een algemeen bekend merk. Door de Opposant werd aangevoerd dat het ingeroepen merk deze status heeft verworven gelet op het dagelijkse gebruik van het Europese embleem. Daarbij argumenteerde de Opposant ook dat het ingeroepen merk is beschermd onder artikel 6ter UVP (wapens, vlaggen en andere staatsemblemen van onder meer internationale intergouvernementele organisaties waarvan één of meer landen van de Unie lid zijn). Het BBIE antwoordde hierop in drie punten:

- Een algemeen bekend merk dat wordt ingeroepen in een Benelux oppositieprocedure moet worden gezien als een zelfstandig merk. Dit merk dient niet om het onderscheidend vermogen of de bekendheid van een ander geregistreerd merk aan te tonen.
- In een oppositieprocedure is het niet mogelijk om artikel 6ter UVP als relatieve weigeringsgrond in te roepen.
- Het enkele feit dat een teken wordt beschermd onder artikel 6ter UVP, betekent niet dat dit teken automatisch ook bescherming geniet onder artikel 6bis UVP. Bovendien zijn de tekens waarnaar de Opposant verwijst, verschillend:

Het BBIE oordeelde dat de Opposant geen enkel document heeft ingediend om de bekendheid van het ingeroepen recht aan te tonen. Het Bureau houdt dan ook geen rekening in haar beslissing met het tweede ingeroepen recht.
De oppositie werd afgewezen en het geopponeerde merk wordt ingeschreven.

Enkele kanttekeningen:
- Krachtens artikel 2.17 BVIE kunnen de partijen binnen twee maanden nadat over de oppositie uitspraak is gedaan, beroep instellen tegen de beslissing.
- Het BBIE heeft in deze beslissing een fonetische vergelijking gemaakt tussen de tekens. Het eerste ingeroepen recht is echter een louter beeldmerk. Zoals aangegeven door de Opposant, kan dan ook de vraag worden gesteld of een fonetische vergelijking überhaupt mogelijk is.
- Het is niet geweten of ook andere Europese instanties zich hebben verzet tegen het geopponeerde merk.
- Verwezen kan worden naar zaak T-3/12 van 10 juli 2013 [MEMBER OF €e euro experts, [IEFbe 435], waarin de vernietiging van het rechts weergegeven beeldmerk werd bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie. De kwestie betrof in hoofdzaak het € teken, maar er werd ook aangehaald dat “the contested trademark contained the semi-crown of stars which suggested the idea of the EU and due to the variety of goods and services belonging to the competence of the EU, the consumer could be mislead to believe there is a link between the CTM proprietor and EU institutions”.
- Na de inschrijving van het geopponeerde merk kan door iedere belanghebbende de nietigheid worden ingeroepen van deze inschrijving op basis van artikel 2.28 BVIE. Deze vordering kan, in tegenstelling tot de oppositieprocedure, wel worden gestoeld op artikel 6ter UVP. De hierboven besproken beslissing kent dus mogelijk nog een staartje.

Frederik Jocqué