IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 1606

Verordening energielabels van stofzuigers niet vernietigt

Gerecht EU 11 november 2015, IEFbe 1606; ECLI:EU:T:2015:836 (Dyson)
Reclamerecht. Energielabels. Richtlijn 2010/30/EU. Vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten. Verzoekster vordert de vernietiging van de Gedelegeerde verordening (EU) nr. 665/2013 en baseert dit op de onbevoegdheid van de Commissie, schending van gelijke behandeling en ontoereikende motivering van de bestreden verordening. Alle drie de middelen worden afgewezen en het beroep wordt verworpen.

Eerste middel, eerste onderdeel - onbevoegdheid Commissie
67. Tot afwijzing van deze grief volstaat het op te merken dat zij berust op uiterst speculatieve gegevens, waarbij geen sprake kan zijn van een kennelijk onjuiste beoordeling in de bestreden verordening.

Eerste middel, tweede onderdeel - onbevoegdheid Commissie
72. Het tweede onderdeel van verzoeksters eerste middel stelt in wezen kennelijk onjuiste beoordeling door de Commissie doordat zij geen informatieplicht over het verbruik van verbruiksgoederen, namelijk van de zakken en filters, heeft opgelegd, terwijl enerzijds de Commissie gehouden was de aan de consumenten verstrekte informatie over de tijdens het gebruik verbruikte essentiële hulpbronnen af te bakenen en anderzijds de zakken en filters tijdens het gebruik essentiële hulpbronnen zijn.

73. Weliswaar blijkt uit artikel 1, lid 2, van richtlijn 2010/30 dat zij „van toepassing [is] op energiegerelateerde producten met een significant direct of indirect effect op het energieverbruik en, waar van toepassing, op het verbruik van andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik”.

74. Dat neemt niet weg dat artikel 2, onder c), van richtlijn 2010/30 onder „andere belangrijke hulpbronnen” in de zin van deze richtlijn „water, chemische stoffen en alles wat een product bij normaal gebruik voorts verbruikt” verstaat.

76. Derhalve moet verzoeksters grief betreffende in wezen kennelijk onjuiste beoordeling over het gebrek aan informatie over verbruiksgoederen worden afgewezen.

Derde middel - schending gelijkheidsbeginsel
103. Volgens de rechtspraak is een uniforme behandeling van verschillende situaties gerechtvaardigd indien zij berust op een objectief en geschikt criterium (zie in die zin arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 supra, EU:C:2008:728, punt 47).

104. Nagegaan moet dus worden of de door de Commissie aangevoerde rechtvaardigingsgronden objectief en geschikt zijn gelet op de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen.

107. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Unierechter de Unie-autoriteiten in het kader van de uitoefening van de hun opgedragen bevoegdheden een ruime beoordelingsbevoegdheid toekent op gebieden waarop van hen politieke, economische en sociale keuzes worden verlangd en wanneer zij ingewikkelde beoordelingen moeten maken, maar zelfs wanneer zij een dergelijke bevoegdheid hebben, moeten de Unie-autoriteiten hun keuze baseren op objectieve en geschikte criteria, die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel, daarbij rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden en de op het tijdstip van de vaststelling van de betrokken handeling beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens (zie arrest Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., punt 38 hierboven, EU:C:2008:728, punten 57 en 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

108. In casu moest de Commissie, bij de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid tot vaststelling van de bestreden verordening, haar keuze betreffende methoden om de energie-efficiëntie te meten, baseren op objectieve criteria overeenkomstig de bij richtlijn 2010/30 nagestreefde doelstellingen, namelijk de consumenten betrouwbare en uniforme informatie te verstrekken zodat zij kunnen kiezen voor efficiëntere producten.

109. Dienaangaande zijn, zoals blijkt uit de punten 70 tot en met 75 van het onderhavige arrest, de tests met gedeeltelijk gevulde stofcontainer zelf niet „circulair” tussen laboratoria getest, zodat de reproduceerbaarheid ervan kon worden betwist.

110. De omstandigheid dat de door verzoekster voorgestane tests niet tegelijk voldoen aan de criteria van betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en reproduceerbaarheid, vormt derhalve een objectieve reden die een uniforme behandeling van stofzuigers met verschillende technologieën, namelijk stofzuigers „met zak” en stofzuigers „zonder zak”, rechtvaardigt.

Tweede middel - ontoereikende motivering
121. Daaruit volgt dat artikel 7 van de bestreden verordening weliswaar niet uitdrukkelijk en in bijzonderheden de specifieke redenen uitlegt die de Commissie ertoe hebben gebracht te kiezen voor de meetmethoden die in de bestreden verordening in aanmerking zijn genomen.

122. Maar dat neemt niet weg dat wanneer het, zoals in casu, gaat om een handeling van regelgevende aard, in de motivering kan worden volstaan met de vermelding enerzijds van de situatie in haar geheel die tot de vaststelling ervan heeft geleid, en anderzijds van de daarmee nagestreefde algemene doelstellingen (arresten van 3 juli 1985, Abrias e.a./Commissie, 3/83, Jurispr., EU:C:1985:284, punt 30, en 10 maart 2005, Spanje/Raad, C‑342/03, Jurispr., EU:C:2005:151, punt 55).

123. Indien het door de instelling nagestreefde doel in wezen blijkt uit een handeling van algemene toepassing, zou het voorts te ver gaan om voor elke technische keuze een specifieke motivering te verlangen (zie arrest van 7 september 2006, Spanje/Raad, C‑310/04, Jurispr., EU:C:2006:521, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

129. Om dezelfde redenen was de Commissie niet gehouden nader uit te leggen waarom zij in artikel 7 van de bestreden verordening het onderzoek van de tests van energie-efficiëntie en het reinigingsvermogen van de stofzuiger met een gevulde stofcontainer wegens de stand van de technologische vooruitgang met vijf jaar heeft uitgesteld.

130. Zoals overigens blijkt uit het onderzoek van het eerste en het derde middel, stelde de motivering van de bestreden verordening op dat punt verzoekster in staat de redenering van de Commissie te kennen zodat zij de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kon kennen en het Gerecht zijn toezicht kan uitoefenen.

131. Deze beoordeling blijft onverlet door verzoeksters betoog betreffende de voorstukken en de toelichting bij de bestreden verordening, ongeacht of het gaat om de opmerkingen van de belanghebbende partijen, waaronder verzoekster, in de overlegprocedure dan wel de motivering van het voorstel dat leidde tot de bestreden verordening.

132. Tot afwijzing van dat betoog volstaat het namelijk erop te wijzen dat het niet is gericht tegen de bestreden handeling, maar tegen de handelingen die aan de vaststelling ervan voorafgingen, zodat met deze handelingen geen rekening kan worden gehouden om in de onderhavige zaak de externe wettigheid van de bestreden verordening te beoordelen.

IEFBE 1605

Wijziging van tarieven is geen wijziging voorwaarden, waardoor contract boetevrij opzegbaar wordt

HvJ EU 26 november 2015, IEFbe 1605; C-326/14; ECLI:EU:C:2015:782 (Verein für Konsumenteninformation tegen A1 Telekom)
Elektronischecommunicatienetwerken en -diensten - Gebruikersrechten - Recht van abonnees om hun contract zonder boete op te zeggen - Tariefwijziging uit hoofde van contractuele voorwaarden - Tariefverhoging bij verhoging van de consumentenprijs. Het hof verklaart voor recht:

Artikel 20, lid 2, van [Universeledienstrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat een wijziging van de tarieven voor een dienst op het gebied van elektronischecommunicatienetwerken en ‑diensten, die wordt doorgevoerd op basis van een beding voor tariefaanpassingen dat is opgenomen in de algemene verkoopvoorwaarden die worden gebruikt door een onderneming die deze diensten levert, volgens welk beding een dergelijke aanpassing afhankelijk is van een objectieve consumentenprijsindex die wordt opgesteld door een publieke instelling, geen „wijziging in de voorwaarden” vormt in de zin van deze bepaling, die de abonnee het recht geeft zijn contract zonder boete op te zeggen.

Gestelde vraag:

Is het in artikel 20, lid 2, van richtlijn 2002/22 voor abonnees bepaalde recht om het contract zonder boete op te zeggen ,wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden’, ook van toepassing op het geval dat een tariefaanpassing voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van het contract is vastgelegd dat een tariefaanpassing (verhoging of verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectieve consumentenprijsindex, die de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?
IEFBE 1603

Pan-Europees verbod Impro op verkoop Xerox 'verbruiksgoederen' voor printers

Hof van Beroep Brussel 20 oktober 2015 & Rechtbank Koophandel Brussel 12 september 2013, IEFbe 1603 (Xerox tegen Impro)
Uitspraak aangebracht door Hannes Abraham, Philippe Péters en Tanguy de Haan, NautaDutilh. Merkenrecht. Pan-Europees verbod. Xerox produceert verbruiksgoederen voor printers en distribueert deze aan exclusieve partners en doorverkopers. Wanneer Impro deze partners en doorverkopers vraagt hen de overgebleven voorraden te verkopen start Xerox een procedure. Het ging hier met name om de producten met het teken ‘metered’, welken tot het eerste gebruik eigendom van Xerox blijven. Vraag was of Xerox haar exclusieve merkenrecht ten aanzien van de verbruiksartikelen had uitgeput. Het hof oordeelt dat de producten niet in de EEA op de markt zijn gebracht, danwel dat dit zonder toestemming van Xerox is gebeurd. In plaats van uitputting is er sprake van inbreuk door Impro. Er wordt een pan-Europees verbod door het hof uitgesproken en Impro mag niet langer producten onder de merknaam ‘Xerox’ te verhandelen.

31 Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat artikel 7, lid 1 van de Merkenrichtlijn zich verzet tegen nationale bepalingen volgens welke het aan een merk verbonden recht is uitgeput voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht.

Door te preciseren dat het op de markt brengen buiten de EER geen uitputting meebrengt van het recht van de merkhouder om zich tegen de invoer van deze waren zonder zijn toestemming te verzetten, heeft de Uniewetgever de merkhouder dus toegestaan, de eerste verhandeling van de van het merk voorziene waren in de EER te controleren (met name om de kwaliteit ervan te verzekeren), los van het feit dat deze waren eventueel eerst buiten die zone in de handel zijn gebracht. Het eventueel in de handel brengen van de merkhouder van waren buiten de EER heeft geen enkel uitdovend effect in de zin van artikel 7, lid 1 van de Merkenrichtlijn.

38. Xerox Corporation voert terecht aan dat uit het verslag opgesteld naar aanleiding van het beslag inzake namaak blijkt dat één van de belangrijkste leveranciers van Impro Europe in Zwitserland gevestigd is. Zwitserland maakt geen deel uit van de EER, zodat voor alle waren afkomstig van Zwitserse leveranciers uitputting niet mogelijk is. Xerox Corporation voert eveneens terecht aan dat, zelfs indien zij geen houder was van het merk Xerox in Zwitserland (wat zij weliswaar wel degelijk is), dit gegeven niet pertinent is en het dus ten onrechte door de eerste rechter in overweging werd genomen in het kader van de beoordeling van de uitputting van de merkenrecht van Xerox Corporation met betrekking tot goederen die afkomstig zijn van buiten de EER.

Daar het controlerecht van de merkhouder enkel in de EER geldt en uitgeoefend wordt, is enkel het bestaan van een geldig ingeschreven merk in di territorium relevant. de Vraag of het merk ook al dan niet buiten de EER (bijvoorbeeld in Zwitserland) is ingeschreven, is irrelevant.

42. Het aankopen, aanbieden, verkopen en in voorraad houden in de EER van authentieke producten van Xerox, voorzien van haar merken Xerox of Phaser, vergezeld van het teken ‘metered’ of voorzien van haar merken PagePack en eClick zijn inbreukmakende handelingen van gebruik in de zin van artikel 9.2. c) GMVO en artikel 2.20.2. c BVIE.

Impro Europe blijft in gebreke om enig element voor te leggen waaruit de toestemming van Xerox Corporation blijkt om (elk exemplaar van) haar authentieke producten binnen de EER aan te kopen, te verhandelen of in voorraad te houden.

Gelet op dit gebrek aan bewijs van toestemming vanwege Xerox Corporation, staat de inbreuk door Impro Europe op de merkrechten van Xerox Corporation vast.

De cumulatieve toepassingsvoorwaarden van de artikelen 2.20.1 a BVIE en 9.1. a) GMVO zijn immers vervuld, te weten gebruik in het economisch verkeer, van een teken dat gelijk is aan het merk, voor dezelfde waren of diensten als deze waarvoor het merk werd ingeschreven, dat afbreuk doet aan één van de functies van het merk.

Dat de eerste drie voorwaarden vervuld zijn, blijkt uit hetgeen hiervoor werd uiteengezet. Dat de vierde voorwaarde vervuld is, kan niet ernstig betwist worden. Iedere handeling van een derde die de houder van een in één of meerdere lidstaten ingeschreven merk belet gebruik te maken van zijn (in de hiervoor geciteerde rechtspraak van het Hof van Justitie erkende) recht om de eerste verhandeling van dat merk voorziene producten in de EER te controleren, doet immers naar haar aard en afbreuk aan de essentiële functie van het merk.

Xerox Corporation is gerechtigd zich te verzetten tegen de verhandeling van de litigieuze goederen in de EER, aangezien zij hiervoor geen toestemming heeft verleend.

Op andere blogs:
IPKat

IEFBE 1594

Journalist kritisch op gebruikte feiten en valse verklaring door verslaggever

EHRM 23 juni 2015, IEFbe 1594; application 32297/10 (Niskasaari en Otavamedia tegen Finland)
Mediarecht. Defamation. Just satisfaction. Niskasaari is een journalist die werkt voor een groot weekblad dat door Otavamedia wordt uitgegeven. Niskasaari heeft zich over twee tv-documentaires kritisch uitgelaten, over gebruikte feiten en een onderzoekersverklaring waarvan de verslaggever wist dat die onjuist was. De journalist wordt in beroep veroordeeld voor laster en moet  €240 betalen, daarbovenop nog eens € 2000 voor schade en Otavamedia € 4000 voor de schade en kosten. Vanwege een schikking wordt deze zaak geschrapt.
Op andere blogs: Journalist mag vergaande kritiek uiten op andere journalist - MediaReport

IEFBE 1574

Demi-journée d'étude Le Paquet marques - Studienamiddag merkenpakket


AIPPI (ANBPPI/BNVBIE) 4 feb/fev. 2015 à Hotel Metropole; 31 Place De Brouckère; B-1000, Bruxelles (pdf).
Le “Paquet marques” – Jurisprudence communautaire récente en matière de marques – Jurisprudence belge récente en matière de brevets et de protection des secrets d’affaires– Droits fondamentaux et droits intellectuels.

“Het merkenpakket” – Recente gemeenschapsrechtspraak betreffende merken – Recente rechtspraak inzake het octrooirecht en de bescherming van bedrijfsgeheimen in België – Grondrechten en intellectuele rechten.

12:30 – 13:30 Inscription & Lunch / Inschrijving & Lunch
13:30 – 13:45 Accueil et introduction par le secrétaire de l’ANBPPI Welkom en introductie door de secretaris van BNVBIE – Renaud Dupont
13:45 – 14:15 “Récents développements législatifs/règlementaires en matière de marques au niveau européen” Hugues Derème, Benelux Office for Intellectual Property
14:15 – 15:00 “Jurisprudence des dernières années en matière de marques au niveau européen, notamment sur la question de l'intérêt général” Arnaud Folliard, Office for Harmonization in the Internal Market
15:00 – 15:30 Koffiepauze / Pause café
15:30 – 16:30 “Recente ontwikkelingen in de Belgische rechtspraak betreffende octrooien en de bescherming van bedrijfsgeheimen”
Christophe Ronse, advocaat
Patricia Cappuyns, advocaat, Maître de Conférences, Université de Liège
16:30 – 17:30 “L'intérêt général, arbitre entre la protection des droits intellectuels et la liberté d'expression”
Prof. dr. Jacques Englebert, ULB, avocat et assesseur à la section de législation du Conseil d'Etat
“Fundamentele rechten: bescherming of bedreiging voor het octrooirecht?”
Prof. dr. Geertrui Van Overwalle, KU Leuven 17:30 – 18:00
Questions – Vragen, sous la présidence de Dominique Kaesmacher, Présidente du Groupe belge de l’AIPPI onder voorzitterschap van Dominique Kaesmacher, Voorzitter van de Belgische groep van AIPPI 18:00 – 18:30
Clôture et réception – Afsluiting en receptie

IEFBE 1602

N7evenbikes maakt inbreuk op het gemeenschapsmerk Seven Cycles

Hof van Beroep Brussel 24 november 2015, IEFbe 1602 (Seven Cycles tegen N*7EvenBikes)
Uitspraak aangebracht door Jeroen Muyldermans, Altius. Merkenrecht. Eerder: IEFbe 870. Seven Cycles en N7evenbikes zijn allebei actief op de Belgische markt voor racefietsen. N7evenbikes vordert op grond van gebrek aan onderscheidend vermogen en kwade trouw de nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk Seven Cycles. Deze vordering wordt afgewezen. Seven Cycles vordert dat N7evenbikes wordt veroordeeld tot het staken van de inbreuk op haar Gemeenschapsmerk. Deze vorderingen, gebaseerd op art. 9.1. b) GMV en haar handelsnaam, worden gegrond verklaard en toegewezen.

De vordering tot nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk SEVEN CYCLES gesteund op artikel 52.1. b) GMV
13. Uit het bovenstaande volgt dat het Unierechtelijk begrip kwade trouw voornamelijk doelt op gevallen waarin een derde een eerder gebruik maakte van een teken als merk, waardoor verwarring kan ontstaan met het teken waarvoor inschrijving is aangevraagd.

14. (…) Seven Cycles kan, als internationale in de VS gevestigde onderneming, evenmin worden verondersteld kennis te hebben van alle exposanten die deelnamen aan één specifieke beurs, te weten Velofollies in Kortrijk in januari 2010, te meer daar zij zelf niet op deze beurs die dat jaar werd gehouden, aanwezig was. Bovendien blijft geïntimeerde in gebreke om aan te tonen welke de omvang is van het gebruik dat zij beweerdelijk op die beurs gemaakt heeft van het teken “n7even”. Geïntimeerde legt weliswaar een factuur neer waaruit deelname aan de beurs zou moeten blijken, docht uit geen enkel element (zoals foto’s) blijkt dat zij op die beurs fietsen onder het teken “n7even” (als merk) tentoongesteld of te koop heeft aangeboden.

Geïntimeerde bewijst dan ook niet dat appellante behoorde te weten, laat staan effectief wist, dat geïntimeerde een voorgebruik maakte van een overeenstemmend teken met betrekking tot dezelfde of overeenstemmende waren.

Evenmin staat vast dat er sprake is van wat het Hof van Justitie in haar rechtspraak aanduidt als “een algemene bekendheid” waaruit men zou kunnen afleiden dat appellant van het aangevoerde voorgebruik op de hoogte diende te zijn. Wel integendeel, de feiten tonen duidelijk aan de lancering van de “n7even” fietsen zich op dat moment nog in een beginfase bevond.

De inbreukvordering gesteund op artikel 9.1. b) GMV
20. (…) Zoals reeds gesteld, bestaat het relevante publiek van waterflessen (klasse 21) en kleding, schoeisel en hoofddeksels (klasse 25) uit de normale geïnformeerd en redelijk omzichtige en oplettende consument van deze waren in de Europese Unie. Het betreft gangbare goederen van een relatief geringe waarde die regelmatig door het relevante publiek worden aangekocht.

Wat de fietsen en frames betreft, oordeelt het hof, rekening houdend met de bewoordingen gebruikt in de merkinschrijving, doch eveneens met het gegeven dat het geen consumptiegoederen betreft doch duurzame goederen, die weliswaar niet uitzonderlijk worden aangekocht of gebruikt, doch die toch slechts één maal om de zoveel jaar worden aangekocht en die een hogere waarde hebben dan loutere consumptiegoederen, dat het aandachtsniveau van het relevante publiek van deze waren licht verhoogd is.

21. (…) Hieruit volgt dat zowel in het ingeroepen merk als in de aangevochten tekens, de elementen “SEVEN” en “7EVEN” een zelfstandig onderscheidende plaats behouden.

Op basis van deze dominante en onderscheidende elementen dient vervolgens de mate van fonetische, visuele en begripsmatige overeenstemming te worden bepaald.

(…) Rekening houdende met het feit dat het bestanddeel “7EVEN” een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt in de aangevochten tekens, is er ook sprake van een zekere mate van visuele overeenstemming met het dominante bestanddeel in het oudere merk, te weten “SEVEN”.

Verder toont de beoordeling van de conceptuele of begripsmatige overeenstemming van de dominante en onderscheidende (woord)elementen duidelijk aan dat zij beiden verwijzen naar ‘zeven’ of het ‘nummer zeven’. Aangezien dit getal geen directe link heeft met de waren in kwestie, stelt appellante terecht dat merk en teken conceptueel identiek zijn.

Het hof besluit in het kader van de auditieve, visuele en begripsmatige vergelijking waartoe werd overgegaan dat het door appellante ingeroepen merk en de aangevochten tekens conceptueel identiek zijn en er tevens minstens een zekere mate van visuele en fonetische overeenstemming bestaat.

22. In het bijzonder de identiteit van de waren, het gegeven dat het merk de aangevochten tekens conceptueel identiek zijn en de zekere mate van visuele en auditieve overeenstemming tussen merk en tekens, alsmede het onderscheidend vermogen van het oudere merk, maken het voldoende aannemelijk dat er in casu sprake is van verwarringsgevaar (een zuiver hypothetisch en zelf indirect verwarringsgevaar volstaat, zonder dat effectieve verwarring dient bewezen te worden).

24. Het hof besluit, alle relevante omstandigheden in acht genomen, dat appellante zich nuttig kan beroepen op artikel 9.1 b) GMV.

31. (…) Hierboven werd reeds geoordeeld dat beide tekens visueel en auditief in zekere mate overeenstemmen. Geen, of weinig belang kan worden gehecht aan de elementen “bikes” en “cycles”, gezien deze niet van aard zijn van een fietsenwinkel of fietsenbedrijf aan te duiden. De (auditieve) overeenstemming tussen het element “seven” en “number seven” is reeds voldoende.

Het tweede criterium is de mate van identiteit of overeenstemming tussen de aard van de uitgeoefende activiteiten. De activiteiten van partijen zijn identiek: zij verkopen en verdelen beiden fietsen en fietsenaccessoires. De omstandigheid dat Seven Cycles geen ‘eigen’ handelspand heeft met uithangbord, is geenszins doorslaggevend of zelfs pertinent, nu Seven Cycles wel degelijk de handelsnaam van Seven Cycles gebruikt bijvoorbeeld op beurzen en in elk geval gezien het gebruik van haar website onder de domeinnaam.

Het derde criterium is het geografische bereik of de territoriale overlapping van de activiteiten. Via hun respectieve domeinnamen en dealer(s) richten beide partijen zich in casu tot heel België.

Uit het bovenstaande volgt dat er een reëel gevaar bestaat op verwarring tussen de respectieve handelsnamen van de partijen in België. Indicatief daarvoor is stuk V.3 van appellante, alsmede de omstandigheid dat wanneer de consument via Google op zoek gaat naar Seven Cycles in België, hij op de tweede plaats van de natuurlijke zoekresultaten verwezen wordt naar de website van N7even (stuk V.6 van appellante).

De vordering van appelante gesteund op de handelsnaam
32. Het hof besluit dat de vordering van appellante gesteund op haar handelsnaam “Seven Cycles” gegrond is.

IEFBE 1601

Gestileerde letter Omega niet onderscheidend

Gerecht EU 3 december 2015, IEFbe 1601; ECLI:EU:T:2015:928; T-695/14 (Omega)
Merkenrecht. Beeldmerk. Omega heeft een gemeenschapsbeeldmerkaanvraag gedaan dat door het BHIM wordt geweigerd op absolute gronden, het ontbreekt aan onderscheidend vermogen. De gemiddelde consument beperkt zich tot een oppervlakkig onderzoek naar het merk dat slechts een gestyleerde versie van de letter oméga voorstelt. Het beroep wordt verworpen.

48      Cette considération est d’autant plus applicable à l’appréciation de l’éventuel caractère distinctif d’un signe. En effet, si le consommateur moyen ne se livre pas à un examen des différents détails d’une marque, laquelle constitue, par définition, une indication de l’origine commerciale d’un produit ou d’un service et, en d’autres termes, possède un caractère distinctif, il ne procédera certainement pas à un examen détaillé d’un signe dont il n’est même pas certain qu’il possède un tel caractère.

49      Compte tenu également de cette considération, c’est sans commettre d’erreur que la chambre de recours a, en substance, considéré que le consommateur moyen qui, en règle générale, se limitera en un examen superficiel du signe en cause ne verra pas en lui une représentation stylisée de la lettre oméga. Il est, en effet, beaucoup plus probable que ce consommateur percevra ledit signe de la manière indiquée par la chambre de recours au point 20 de la décision attaquée.
IEFBE 1600

Buitenlandse beslissingen tasten prima facie geldigheid octrooi AstraZeneca niet aan

Hof van Beroep Brussel 10 november 2015, IEFbe 1600 (AstraZeneca tegen Teva)
Uitspraak aangebracht door Carina Gommers en Liesbeth Weynants, HOYNG ROKH MONEGIER. Octrooirecht. AstraZeneca is houdster van EP 364 en verzoekt de rechter om Teva te verbieden inbreuk te maken op dit octrooi. Er zijn verschillende buitenlandse beslissingen geweest die het octrooi, op hun grondgebied, nietig hebben verklaard. Volgens het hof tasten deze beslissingen niet het geldigheidsvermoeden van het Belgische luik van het octrooi aan. Bij de belangenafweging oordeelt het hof in het voordeel va Astrazeneca. Het hoger beroep wordt ontvankelijk en gegrond verklaard.

 

De schijn van rechten - prima facie geldigheid van EP 364
25. Het hof meent dat het arrest Roquette van het Hof van Cassatie d.d. 12 september 2014 in elk geval niet toelaat te stellen dat een buitenlandse vernietigingsbeslissing omtrent een buitenlands luik van een Europees octrooi een vermoeden van niet-geldigheid creëert ten aanzien van het overeenkomstige Belgische luik van dat octrooi.

Wel zijn buitenlandse beslissingen aangaande het al dan niet vervuld zijn van de geldigheidsvoorwaarden van parallelle buitenlandse luiken en vaan Europees octrooi feiten of omstandigheden die relevant kunnen zijn in het kader van de beoordeling van het Belgische luik van dat octrooi.

(…)

Er is in de buitenlandse uitspraken onderling die het octrooi nietig verklaren wegens gebrek aan uitvinderswerkzaamheid noch eenduidigheid in de beoordelingscriteria noch eenduidigheid in de invulling daarvan. In de procedures in het Verenigd Koninkrijk werd bijvoorbeeld een andere prioriteitendatum gehanteerd dan in de procedures in Duitsland en Nederland. Dit heeft als gevolg dat de documenten waarvan geoordeeld werd dat ze deel uitmaken van de stand van de techniek en die het oordeel aangaande de uitvinderswerkzaamheid mede hebben beïnvloed, niet dezelfde zijn. Er werd ook een andere invulling gegeven aan de vakman. In de Duitse procedures werd in hoger beroep onder meer (doch niet alleen) het objectief op te lossen technisch probleem anders ingevuld dan in eerste aanleg.

26. Het hof besluit dat het vermoeden (juris tantum) van de geldigheid van het Belgische luik van EP 364 niet wordt aangetast of weerlegd door de buitenlandse beslissingen betreffende de respectieve parallelle buitenlandse luiken van dat Europees octrooi.

De belangenafweging
34. Er zou volgens Teva schade worden toegebracht aan het openbaar belang of aan de sociale zekerheid indien haar generiek van quetiapine met verlengde afgifte van de markt zou worden gehaald. Deze bewering is niet bewezen en wordt evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. (…) Er wordt dan ook niet bewezen dat er een kostenbesparing is voor de patiënt of voor de sociale zekerheid in geval van beschikbaarheid op de Belgische markt van een generiek van quetiapine met verlengde afgifte.

36. Het hof besluit dat rekening houdend met de belangen van beide partijen, alsmede met de belangen van de patiënten en de sociale zekerheid, de belangenafweging doorweegt in het voordeel van Astrazeneca.

IEFBE 1599

Beschrijvende en beslagmaatregelen in octrooigeschil AstraZeneca toegewezen

Hof van Beroep Brussel 3 november 2015, IEFbe 1599 (AstraZeneca tegen Sandoz)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Liesbeth Weynants, HOYNG ROKH MONEGIER. Octrooirecht. Astrazeneca is houdster van EP 364. Sandoz is van mening dat dit octrooi nietig is. In een eerdere procedures is het octrooi inderdaad nietig verklaard, het hoger beroep hiertegen is hangende. In dit geding vordert Astrazeneca zowel beschrijvende maatregelen als beslagmaatregelen. Deze worden allen toegewezen, behalve de maatregel die ziet op toekomstige voorraad. Deze wordt afgewezen nu het beslag inzake namaak niet zover reikt volgens de rechter. Het hoger beroep wordt ontvankelijk en gegrond verklaard.

De prima facie geldigheid van EP 364
24 Het hof besluit dat het vermoeden juris tantum van de geldigheid van het Belgische luik van EP ‘364 niet wordt aangetast door de buitenlandse beslissingen betreffende de respectieve parallelle buitenlandse luiken van dat Europees octrooi.

28 In concrete en rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, oordeelt het hof dat het octrooi waarvan de bescherming door Astrazeneca wordt ingeroepen, ogenschijnlijk geldig is.

Zijn, na de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang, te hebben afgewongen, de feiten en, in voorkomend geval, de stukken waarop Astrazeneca zich baseert, van dien aard dat ze het beslag, dat tot bescherming strekt van het ingeroepen recht, redelijkerwijs verantwoorden
34. Sandoz betwist de gevorderde beslag maatregelen en verwijst hiervoor naar het algemeen belang, inzonderheid naar het belang van de patiënten die nood hebben aan quetiapine met verlengde afgifte formulering.

35. Patiënten die nood hebben aan quetiapine met verlengde afgifte hebben Seroquel XR ter beschikking. Zij dienen zodoende bij gebrek aan een generiek daarvan geen medicatie te ontberen. Dat voormeld geneesmiddel in vergelijking met een generiek daarvan dermate duurder zou uitvallen voor de patiënt dat dit zijn belangen zou schaden, wordt niet bewezen.

36. In elk geval staan tegenover de door Sandoz ingeroepen belangen het belang van Astrazeneca, octrooihouder van EP 364. Octrooien zijn exclusieve en negatieve rechten in die mate dat ze de octrooihouder toelaten om elke derde te verbieden om op dat octrooi inbreukmakende handelingen te stellen voor een bepaalde periode in de tijd.

Een octrooihouder beschikt over een aantal maatregelen die hem moeten toelaten om zijn rechten te beschermen. De artikelen 1639bis 1. en volgende Ger.W. kaderen hierin. Zij zijn de omzetting in Belgisch recht van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (“Handhavingsrichtlijn”).

37. Gelet op hetgeen door het hof hiervoor werd overwogen, weegt het belang van de octrooihouder zwaarder door dan het algemeen belang (voor zover hier zou aan geraakt worden, hetgeen niet wordt aangetoond) of dan het belang van Sandoz.

Besluit van het hof in verband met de gevorderde beslagmaatregelen
38. Het hof besluit dat de voorwaarden voorgeschreven door de bepalingen van het gerechtelijk wetboek vervuld zijn om machtiging te verlenen om over te gaan, tot beschrijvende maatregelen, tot beslagmaatregelen.

Het hof stelt echter vast dat één van de maatregelen die door Astrazeneca wordt gevorderd ertoe strekt te horen verklaren dat het verbod opgelegd aan Sandoz en elke derde waar product wordt aangetroffen, zich te ontdoen van de inbreukmakende goederen, bij de productie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten, deze te verplaatsen, te wijzigen of hun werking te wijzigen op straffe van een dwangsom, tevens zou gelden voor elke toekomstige voorraad van Sandoz’ producten op basis van Quetiapin Retard Sandoz die Sandoz zou fabriceren, importeren, te koop aanbieden, commercialiseren, opslaan of gebruiken in België.

Deze maatregel is ongegrond, aangezien hij slaat op toekomstige voorraad en een dergelijk verbod naar het oordeel van het hof het bestek en het beslag inzake namaak zoals gereguleerd bij de artikelen 1369bis/1. e.v. Ger.W. te buiten gaat.

Voor het overige zijn de gevorderde maatregelen, in strijd met hetgeen Sandoz beweert, redelijk en is er geen schending van een proportionaliteitsmaatregel, gelet op hetgeen door het hof in dit arrest werd overwogen. Het kan mogelijkerwijze nog jaren duren alvorens er een definitieve uitspraak ten gronde zal zijn in de betwisting aangaande de geldigheid van het Belgische luik van EP 364.

IEFBE 1598

SPC Law and Practice 2015

The SPC Blog can now proudly give you the original (or ever so slightly tweaked) PowerPoint presentations attached to last week's seminar: