HvC over de bevoegdheid van de stakingsrechter
Hof van Cassatie van België 7 april 2023, IEFbe 3733; C.22.0254.N/1 (eiseressen tegen verweerders) Eiseressen brengen voorschriftvrije geneesmiddelen op de markt, waaronder het product Physiomer. Zij verkopen dit in een verpakking met daarop een zeegolf. Verweersters hebben onder de benaming ‘Febelcare Physio’ eveneens fysiologisch water op de markt gebracht, op basis van zeewater, met op de verpakking een zeegolf. De ondernemingsrechtbank Gent heeft de vordering tot vaststelling van een verwarringstichtende en oneerlijke daad van mededinging en tot oplegging van een stakingsbevel afgewezen. In hoger beroep wordt het vonnis bekrachtigd, met dien verstande dat voor recht wordt gezegd dat de afdeelding van een zeegolf in combinatie met de vermelding ‘100% natural’ voor een product dat niet voor 100% uit zeewater bestaat, misleidend is, en op dit punt wordt een stakingsbevel opgelegd. Eiseressen voeren hiertoe aan dat door de vordering van eiseressen tot terugroeping van de inbreukmakende producten te verwerpen, de appelrechter artikel XVII.1 WER schendt. Het HvC gaat hierin mee. Krachtens artikel XVII.1 WER heeft de stakingsrechter de bevoegdheid om alle maatregelen te bevelen die bijdragen tot de staking van de inbreuk. Zo kan hij de terugname van reeds gedistribueerde producten uit de handel bevelen, voor zover deze maatregel belet dat de inbreuk voortduurt en nog nadelige gevolgen heeft, zelfs nadat de staking ervan is bevolen. De appelrechter die oordeelt dat “de bevoegdheid van de stakingsrechter niet zover reikt dat hij de verweerder zou kunnen gebieden reeds verspreide producten of exemplaren van de markt te halen”, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht.
HvC over gebruik teken in advertenties van online marktplaats
Hof van Cassatie van België 11 mei 2023, IEFbe 3732; ECLI:BE:CASS:2023:ARR.20230511.1F.4 (C.L. tegen Amazon) Het geschil draait om de vraag of Amazon kan worden toegerekend voor het gebruik van tekens die identiek zijn aan het merk van de eiser, dhr. L., voor producten die identiek zijn aan die waarvoor het merk is geregistreerd. De rechtbank gaf dhr. L. grotendeels gelijk en oordeelde dat de advertenties van Amazon, waarin het betwiste teken werd gebruikt, als onderdeel van Amazon's eigen commerciële communicatie beschouwd konden worden. Amazon ging in hoger beroep tegen deze beslissing. De beroepsrechtbank perkte de beperkingen op het gebruik van het teken door Amazon in tot situaties waarin Amazon direct verkoopt of de producten bezit. De in cassatie bestreden beslissing neemt in overweging dat het gebruik van het betwiste teken in advertenties op amazon.fr en amazon.de, die namens een derde verkoper worden getoond, of diens identiteit nu wordt vermeld of niet, toegeschreven moet worden aan deze derde verkoper en niet aan de verweerders zelf. Dit is zelfs het geval als het publiek mogelijk denkt dat het aanbod afkomstig is van de websitebeheerder, die het merk zou gebruiken als onderdeel van zijn eigen commerciële communicatie. Het HvC oordeelt dat sprake is van een onjuiste rechtsopvatting en de handelswijze van Amazon in strijd is met art. 2.20 § 2 a) en § 3 e) BVIE.
Artikel geschreven door Caroline Theunis, advocaat.
TDM voor wetenschappelijk onderzoek in België niet werkbaar?
TDM voor wetenschappelijk onderzoek in België niet werkbaar? SA&S doet oproep aan toekomstige federale beleidsmaker
Caroline Theunis, advocaat.
De Europese TDM-uitzondering
Een cruciaal aspect van de DSM-richtlijn (formeel bekend als ‘Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt’) was de uitzondering die lidstaten moesten invoeren op auteurs- en sui generisdatabankrechten voor bepaalde praktijken van tekst- en datamining (TDM).
Het doel was om TDM, dat van groot belang kon zijn voor de onderzoeksgemeenschap in de Unie, mogelijk te maken, waar er grote onzekerheid bestond over de toelaatbaarheid van onderzoek met TDM-technieken op content waarop exclusieve rechten rustten (reproductie en opvraging uit een databank).
HvC over schadevergoeding bij inbreuk auteursrecht
Hof van Cassatie van België 30 november 2023, IEFbe 3730; ECLI:BE:CASS:2023:ARR.20231130.1N.11, C.22.0383.N (Bestlease tegen Weblications) Verweerster was sinds 1983 actief in het leasen van bedrijfswagens. De firma werd in juni 2018 overgenomen. Tweede eiseres werd in 1989 opgericht. Zij ontwikkelde een softwarepakket specifiek bedoeld voor de sector van de autoleasing. Sinds 1999 was er een samenwerking ontstaan tussen tweede eiseres en verweerster. Tweede eiseres zou maatwerksoftware ontwikkelen voor verweerster. Ingevolge verschillende wanprestaties die verweerster aan eerste eiseres verweet, heeft zij de overeenkomst per aangetekend schrijven en per e-mail van 23 september 2008 ontbonden. Bij vonnis van 31 december 2013 heeft de rechtbank van koophandel Kortrijk voor recht verklaard dat de overeenkomst van 20 juli 2007 op 23 september ex nunc is ontbonden ten laste van verweerster. De appelrechters stellen vast dat verweerster ten aanzien van eerste eiseres ingevolge de ontbinding van de overeenkomst over een vordering beschikt ten belope van € 229.446,79 en dat eerste eiseres wegens schending van haar auteursrechten over een vordering op verweerster beschikt van € 105.101,39. Na gerechtelijke schuldvergelijking wordt eerste eiseres veroordeeld tot betaling aan de tegenpartijen van een bedrag van € 124.345,40, meer interesten. De hoogte van de vergoeding wegens inbreuk op auteursrechten is in cassatie in discussie.
HvC over titulariteit van auteursrecht
Hof van Cassatie van België 25 januari 2024, IEFbe 3729; ECLI:BE:CASS:2024:20240125.1N.4, C.22.0390.N (P.M tegen WEAREONE.WORLD) Eiser, met de Nederlandse nationaliteit, werkte sinds 2009 samen met Verweerster, een Belgische vennootschap die jaarlijks het festival Tomorrowland organiseert. Eiser ontwierp in Nederland bepaalde creaties, onder meer het logo, de hoofdpodia en de festivaldecoratie, die de verweerster in België gebruikte. Tussen partijen ontstond een geschil over de auteursrechten betreffende deze creaties, wat ertoe leidde dat de verweerster de samenwerking met de eiser in 2017 beëindigde. Zowel de arrondissementsrechtbank Antwerpen, als het hof van beroep Antwerpen heeft betaling van de beëindigingsvergoeding ten bedrage van 75.000 euro in hoofdsom toegewezen. Eiser komt op tegen de beslissing van het hof van beroep Antwerpen en meent dat de titulariteit van de vermogens- en morele rechten beoordeeld moeten worden op grond van het Belgische auteursrecht. Het HvC merkt op dat in verschillende lidstaten discussie blijkt te bestaan over de vraag of de kwestie van de titulariteit van een auteursrecht op een creatie die in uitvoering van een arbeids- of opdrachtovereenkomst is ontstaan, als zakenrechtelijk dan wel als contractueel moet worden gekwalificeerd. De kwalificatie heeft gevolgen voor het al dan niet vallen binnen de werkingssfeer van artikel 1 lid 1 EVO en de Rome I- Verordening. Het HvC stelt het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vraag:
HvC over samenhang burgerlijke en correctionele procedure
Hof van Cassatie van België 9 april 2024, IEFbe 3728; ECLI:BE:CASS:2024:ARR.20240215.1N.6, C.22.0491.N (Eiseres tegen DL) Eiseres werd opgericht in 1980 en heeft als activiteit de ontwikkeling en verkoop van reinigings- en desinfecterende producten onder het merk 'NERTA'. DL is van opleiding industrieel ingenieur chemie en was gedurende een periode van 22 jaar in dienst bij Eisers. DL werd wegens dringende redenen ontslaan door Eiseres op 7 augustus 2018 wegens vermeende feiten van diefstal van NERTA-producten. Er is op grond van onder meer schending van bedrijfsgeheimen een afzonderlijke procedure aanhangig gemaakt bij zowel de burgerlijke rechtbank, als de correctionele rechtbank. In cassastie klaagt DL dat wanneer de vereiste voorwaarden uit artikel 4 VT.Sv vervuld zijn, de schorsing van de burgerlijke procedure moet worden uitgesproken door de burgerlijke rechter en dit op straffe van nietigheid. Het HvC oordeelt dat uit de samenhang tussen artikel artikel XVII.1 lid 1 en artikel XVII.21/3, lid 2 WER volgt dat uitspraak kan worden gedaan over een vordering tot staking wegens het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, ook wanneer wegens dezelfde feiten een vervolging voor de strafrechter is ingesteld en hierover nog niet definitief is beslist.
Enquête over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in de EU krachtens Richtlijn
Recentelijk heeft de Europese Commissie een enquête gelanceerd met betrekking tot de Handhavingsrichtlijn, waarmee zij beoogt de effectiviteit, efficiëntie en relevantie van de bestaande maatregelen ter bescherming van IE-rechten in de EU te evalueren. Deze enquête richt zich op een breed scala aan belanghebbenden in de waardeketen van intellectuele eigendom, waaronder zowel de publieke sector als de private sector. Middels deze weg brengen wij dit graag onder uw aandacht. Onderaan dit artikel vindt u de link naar de enquête.
Conclusie A-G: schending van uitingsvrijheid kan tenuitvoerlegging vonnis in de weg zitten
HvJ EU Conclusie A-G 8 februari 2024, IEF 21969, IEFbe 3726; ECLI:EU:C:2024:127 (Real Madrid Club de Fútbol). De uitgave van de krant Le Monde uit 2006 bevatte een stuk dat de voetbalclub Real Madrid geassocieerd zou hebben met Dr Fuentès, hoofd van een bloeddopingnetwerk in de wielerwereld. De krant beweerde dat de voetbalclub gebruikmaakte van de diensten van dr Fuentès. De Spaanse rechtbank was van oordeel dat het artikel lasterlijk en schadelijk was voor de voetbalclub en heeft het krantenbedrijf Société Éditrice du Monde veroordeeld tot het betalen van een boete van €390.000,- en dat bedrijf en zijn journalist, hoofdelijk, een boete van €33.000,- betalen. Real Madrid heeft in Frankrijk om tenuitvoerlegging van die Spaanse vonnissen verzocht, maar in 2020 heeft de Franse rechter in tweede aanleg (cour d’appel de Paris) de vordering afgewezen met oog op de openbare orde en persvrijheid. De verwijzende rechter heeft aan de hand hiervan prejudiciële vragen gesteld [zie IEF 21154].
HvJ EU: Italiaanse CBO-wetgeving in strijd met VWEU
HvJ EU 21 maart 2024, IEF 21960, IEFbe 3725; ECLI:EU:C:2024:254 (LEA tegen Jamendo SA). LEA is een aan het Italiaanse recht onderworpen collectieve beheerorganisatie die gerechtigd is om in Italië te bemiddelen inzake auteursrechten. Jamendo SA is een onafhankelijke beheerentiteit die sinds 2004 in Italië actief is. LEA heeft de rechter verzocht om Jamendo te bevelen haar bemiddelingsactiviteiten inzake auteursrechten in Italië te staken. Jamendo stelt dat naar Italiaans recht bemiddelingsactiviteiten voorbehouden zijn aan de SIAE (de Italiaanse vennootschap van auteurs en uitgevers), waardoor het voor onafhankelijke beheerentiteiten onmogelijk is om aldaar te bemiddelen inzake auteursrechten en deze entiteiten gedwongen worden om vertegenwoordigingsovereenkomsten te sluiten met de SIAE of met andere erkende collectieve beheerorganisaties. De rechter stelt de prejudiciële vraag of de Richtlijn collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten (RI 2014/26) het verbiedt een nationale regeling te hanteren die toegang tot de markt voor bemiddeling voorbehoudt aan collectieve beheerorganisaties, met uitsluiting van organisaties die kunnen worden gekwalificeerd als onafhankelijke beheerentiteiten die in dezelfde staat of in andere lidstaten zijn opgericht.
HvJ EU licht toe wanneer een advocaat onafhankelijk is
HvJ EU 30 januari 2024, IEF 21953, IEFbe 3724; ECLI: ECLI:EU:C:2024:101 (Bonnanwalt tegen EUIPO). In deze zaak wordt ingegaan op de genuanceerde interpretatie van het begrip “advocaat” binnen de context van het EU-recht. In casu werd door Bonnanwalt intrekking van het Uniemerk “tagesschau” gevorderd wegens non-usus. Het EUIPO trok het Uniemerk slechts gedeeltelijk in, waartegen Bonnanwalt in beroep ging en de zaak uiteindelijk bij het Hof terechtkwam. Het Gerecht achtte het beroep niet-ontvankelijk, op grond van een gebrek aan behoorlijke vertegenwoordiging in de zin van art. 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en art. 19, leden 3 en 4, van het Statuut van het Hof van Justitie. De kern van het door het Gerecht gewezen arrest was het waargenomen gebrek aan onafhankelijkheid van de advocaat van Bonnanwalt, die werkte voor een kantoor dat eigendom was van de directeur van Bonnanwalt. De directeur van appellant was dus tevens de leidinggevende van het advocatenkantoor dat appellant vertegenwoordigede. Dit zou volgens het Gerecht leiden tot gelijklopende belangen tussen het advocatenkantoor en Bonnanwalt.