DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 1362

Prejudiciële vraag: Is niet-EU-lid-rechter bevoegd bij merkoverdracht

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 5 december 2014, IEFbe 1362; C-175/15 (Taser)
EEX-Verordening. Brussel I. Verweerster is houdster van het in Roemenië ingeschreven merk TASER International. In 2008 zijn twee overeenkomsten tussen partijen gesloten over de niet-exclusieve distributie van verzoeksters producten waarbij verbintenissen zijn aangegaan om alle merken die verweerders in Roemenië hadden laten inschrijven of waarvan zij de inschrijving in Roemenië hadden gevraagd en die bestonden in de merken en de handelsnaam van verzoekster, aan verzoekster over te dragen. Die verbintenis wordt blijkbaar door verweerders niet nagekomen want in mei 2011 vonnist de Rb Boekarest dat verweerders de contractuele verplichtingen dienen na te komen. Daar bleek dat verweerders weigeren de verbintenis uit te voeren omdat verzoekster haar verbintenis tot betaling van de prijs voor de overdracht niet is nagekomen. Verweerders beroep (uitspraak april 2013) slaagt niet. De zaak ligt nu voor in cassatie. Partijen zijn het niet eens over de bevoegde rechter. In de overeenkomsten is een bepaling opgenomen dat bij uitsluiting de gerechten in Arizona/VS bevoegd zijn. Op grond daarvan meent verzoekster dat de bevoegdheidsbepalingen van het internationale privaatrecht niet van toepassing zijn. Verweerders menen dat dit wel het geval is.

De verwijzende Roemeense cassatierechter oordeelt dat volgens het Roemeens recht niet aan de voorwaarden voor beslechting van het geschil door de Roemeense rechter wordt voldaan. Het bijzondere in deze zaak is dat partijen het eens zijn over het bevoegde gerecht (forumkeuze), en toch voor de Roemeense rechter zijn verschenen, een situatie als genoemd in artikel 24 Vo. 44/2001. Conclusie daarvan zou zijn dat de verwijzende rechter bevoegd is. Aangezien hij niet geheel zeker is dat deze conclusie juist is vraagt hij het HvJEU om uitleg van de uitdrukking „gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening” in artikel 24 van de Vo.:

1) Dient artikel 24 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus te worden uitgelegd dat de uitdrukking „gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening” ook ziet op de situatie waarin de partijen bij een overeenkomst tot overdracht van de rechten op een in een lidstaat van de Europese Unie ingeschreven merk op ondubbelzinnige en onbetwiste wijze de bevoegdheid om kennis te nemen van elk geschil betreffende de nakoming van de contractuele verplichtingen hebben toegewezen aan de gerechten van een staat die geen lid van de Europese Unie is en waarin de verzoeker zijn woonplaats (zetel) heeft, doch de verzoeker zich heeft gewend tot een gerecht van een lidstaat van de Europese Unie op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats (zetel) heeft?
Ingeval deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
2) Dient artikel 23, lid 5, van die verordening dan aldus te worden uitgelegd dat het niet ziet op een forumkeuzebeding ten gunste van een staat die geen lid van de Europese Unie is, zodat het op grond van artikel 2 van de verordening aangezochte gerecht zijn bevoegdheid zal bepalen volgens zijn nationale regels van internationaal privaatrecht?
3) Kan worden aangenomen dat een geschil betreffende de nakoming, langs gerechtelijke weg, van de in een overeenkomst tussen de partijen bij dat geschil aangegane verplichting om de rechten op een in een lidstaat van de Europese Unie ingeschreven merk over te dragen, betrekking heeft op een recht „dat aanleiding [geeft] tot deponering of registratie” in de zin van artikel 22, punt 4, van de verordening, gelet op het feit dat volgens het recht van de staat waar het merk is ingeschreven, de overdracht van de rechten op een merk is onderworpen aan registratie in het Merkenregister en aan bekendmaking in het Publicatieblad betreffende industriële eigendom?
Ingeval deze vraag ontkennend wordt beantwoord,
4) staat artikel 24 van de verordening dan eraan in de weg dat een op grond van artikel 2 van de verordening aangezocht gerecht in een situatie als beschreven in de hierboven geformuleerde prejudiciële vraag, vaststelt dat het niet bevoegd is om kennis te nemen van de zaak, ook al is de verweerder voor dat gerecht verschenen zonder de bevoegdheid ervan te betwisten, zelfs wanneer dat gerecht uitspraak doet in laatste aanleg?

IEFBE 1361

De foutieve indruk wekken dat er een commerciële band bestaat

Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 27 mei 2015, IEFbe 1361 (Rolex tegen Le Joaillier)
Uitspraak ingezonden door Jolien Barbier en Daan De Jaeger, Monard Law.  Le Joaillier baat een winkel uit op de Zavel te Brussel en verkoopt daar o.a. Rolex tweedehandsuurwerken en verricht onderhouds-en herstellingsdiensten. De winkel maakt gebruik van officiële Rolex accessoires die zijn voorbehouden aan de erkende verdelers. Le Joaillier werd in gebreke gesteld om het gebruik te staken van de accessoires. De stakingsrechter stelt vast dat verwerende partij een inbreuk pleegt op het merkenrecht van Rolex door op onrechtmatige wijze de foutieve indruk te wekken dat er een commerciële band bestaat tussen verwerende partij en eisende partijen, en beveelt staking van het gebruik van het merk. 

23. [...] Naar luid van artikel 2.23.1.c omvat het uitsluitend recht ook niet het recht om zich te verzetten tegen het gebruik in het economisch verkeer door een derde van het merk "wanneer dit nodig is om de bestemming van de waar of dienst, met name als accessoire of onderdeel aan te geven.." Ook deze uitzondering is gekoppeld aan de voorwaarde dat "er sprake is van een eerlijk gebruik in de nijverheid en handel".

24. In casu betekent dit dat artikel 7 EMRL zich ertegen verzet dat de houder van het Rolex merk een derde verbiedt, zijn merk te gebruiken om bij het publiek aan te kondigen dat hij gespecialiseerd is of specialist is in de verkoop van tweedehands Rolex-uurwerken mits deze reclame geen gegrond reden in de zin van artikel 7, lid 2 opleert om zich daartegen te verzetten.  

25. Een gegronde reden in de zin van artikel 7, lid 2 EMRL kan zijn dat het teken derwijze wordt gebruikt, dat de indruk kan ontstaan dat er een commerciële band tussen de wederverkopers en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de wederverkoper tot het distributienetwerk van de merkhouder behoort [...].

11. Verwerende partij pleegt derhalve inbreuk [...]. In casu moet worden geconcludeerd dat vanuit de perceptie van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument, deze consument uit niets kan afleiden dat verwerende partij niet tot het netwerk van eisende partij behoort. [...]

12. Artikel 7 EMRL beoogt de belangen van de bescherming van de rechten van het merk en die van het vrij verkeer van goederen in de Gemeenschap met elkaar in overeenstemming te brengen door de latere verhandeling van een product voorzien van een merk mogelijk te maken, zonder dat de merkhouder zich daartegen kan verzetten. Daarom staat de stakingsrechter verwerende partij wel toe om gebruik te maken van het Rolex-merk om bij het publiek aan te kondigen dat hij de reparatie en het onderhoud van de waren voorzien van dit merk verricht [...] of dat hij specialist is in de verkoop of de reparatie en het onderhoud van die waren, tenzij het merk zo wordt gebruikt, dat de indruk kan worden gewekt dat er een commerciële band [...] bestaat [...].
IEFBE 1360

BBIE mei/ OBPI mai 2015

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 32 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie maart 2015.

29-05
AMUNDI
CREDIMUNDI
Toegew.
fr
18-05
DEF
DEFT
Toegew.
nl
12-05
DENIM
CAST IRON PREMIUM DENIM
Afgew.
nl
06-05
Bally
BILLY X CLUB STREET CHIC CITY REBEL
Gedeelt.
nl
06-05
Bally
BILLY X CLUB CHIC CITY REBEL STREET
Gedeelt.
nl
06-05
Eau Croco
Toegew.
nl
06-05
APPLE
APPLE4EGG
Toegew.
nl

 

 

01-05

2008845

WE LOVE SUNDAYS

W-Love

1268075

Afgew.

nl

01-05

2009275

ARCADIS

ARKADIA GROUP

1275360

Toegew.

fr

01-05

2009848

Beeldmerk

MNO

1284445

Toegew.

nl

30-04

2009184

WALA

WAWA

1270472

Gedeelt.

fr

30-04

2008839

IMPERIAL

IMPERICON

1264805

Gedeelt.

nl

 

30-04

2009222

BMi

IEFBE 1358

Roy Donders was al BN'er, dus te kwader trouw gedeponeerd

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 juni 2015, IEFbe 1358; ECLI:NL:RBZWB:2015:3577 (Roy Donders)
Benelux (woord)merken. Voorgebruik. "Roy Donders" - een Bekende Nederlander - is door JanssenConcepts gedeponeerd. Partijen zijn in overleg geweest, onder de voorwaarden dat JanssenConcept niets met de merkdeponering te doen. Roy Donders gebruikte zijn dienstmerk voor kledingparty's. Het merk ROY DONDERS is een eigen naam, toen het merk ROY DONDERS door JanssenConcepts werd gedeponeerd, was hij al een bekende Nederlander. JanssenConcepts heeft te kwader trouw de merken gedeponeerd en doorhaling van de gedeponeerde merken wordt bevolen.

3.3. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de depots te kwader trouw zijn verricht, stelt [eiser] dat hij het teken ROY DONDERS voorafgaand aan het eerste depot van JanssenConcepts reeds als merk voor zijn huispakken en als dienstmerk voor zijn kledingparty’s gebruikte. Vanaf het eerste seizoen van ‘Roy Donders: Stylist van het Zuiden’ is de verkoop van zijn huispak een terugkerend thema in het televisieprogramma geweest. Hierdoor zijn de aanduidingen ‘Roy Donders’ en ‘Roy Donders original’ als onderscheidingsteken en dus als merk gebruikt voor de kleding van [eiser] (als warenmerk) en voor de kledingparty’s (als dienstmerk). De tekens hebben mede door de centrale plek in het televisieprogramma een groot onderscheidend vermogen voor de kleding van [eiser] verworven, veel meer dan het fantasiemerk ROJAMI’S. Het publiek percipieert het teken ROY DONDERS als merk en het teken fungeert dus bij uitstek als herkomstaanduiding. Het enthousiaste publiek wil niet zo maar een huispak, het wil een Roy Donders huispak.
Gezien de aangevangen verkoop van de kleding, de tientallen kledingparty’s en de diverse onderhandelingen met derden over allerlei Roy Donders-producten, is sprake van een reële exploitatie van het merk, althans van een concreet voornemen daartoe.
[eiser] stelt dat JanssenConcepts wetenschap had van het voorgebruik van het teken ROY DONDERS door [eiser] zelf. Janssen heeft [eiser] benaderd met een voorstel om nu juist de activiteiten die [eiser] ontplooid had verder te begeleiden als communicatieadviseur. Uit de correspondentie tussen partijen en de door Janssen gegeven presentatie blijkt onmiskenbaar dat Janssen van het merkgebruik door [eiser] op de hoogte was. JanssenConcepts heeft niet voor niets het teken ROY DONDERS al in december 2013 gedeponeerd, kort ná het eerste succesvolle seizoen van zijn TV-programma. Voor zover dat niet het geval is had JanssenConcepts als communicatieadviseur van genoemd gebruik behoren te weten, aldus [eiser].

3.8. Janssen c.s. betwist dat artikel 6septies UvP van toepassing is omdat [eiser] niet is aan te merken als een merkhouder en JanssenConcepts geen agent is.

3.18. Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het depot van 19 december 2013, en daarmee ook het depot van 9 mei 2014, te kwader trouw is geschied. Daartoe geldt nog het volgende. Toen M. Janssen - zoals door Janssen c.s. gesteld - door het succes van de televisieserie de potentie zag in het registreren van het merk ROY DONDERS, had hij naar het oordeel van de rechtbank op grond van zijn professie (directeur van een marketingbureau) kunnen en dienen te onderzoeken of het merk al door [eiser] werd gebruikt. Gelet op de hiervoor vermelde producties blijkt dat er op internet genoeg aanwijzingen waren dat het merk reeds door [eiser] werd gebruikt als dienstmerk.
IEFBE 1356

Prejudiciële vragen over BVIE als posterieur verdrag volgens EEX-Vo

Rechtbank Den Haag 13 mei 2015, IEFbe 1356 (Brite Strike Technologies)
Zie eerder IEF 1021. Brite Strike Inc. vordert een verklaring voor recht dat gedaagde te kwader trouw BRITE STRIKE heeft laten inschrijven, de nietigheid en de doorhaling van het merk. Gedaagde heeft woonplaats in Luxemburg en er is geen verbintenis die in Nederland is of moet worden uitgevoerd. De definitieve vragen:
I. Dient het BVIE (al dan niet op de in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 november 2013, overwegingen 28 - 34 genoemde gronden) te worden aangemerkt als een posterieur verdrag, zodat artikel 4.6 BVIE niet kan worden aangemerkt als een bijzondere regeling, in de zin van artikel 71 EEX-Vo oud?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
II. Volgt uit artikel 22 lid 4 EEX-Vo oud dat zowel de Belgische, als de Nederlandse en de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd zijn van het geschil kennis te nemen?
III. Zo nee, hoe dient dan in een geval als het onderhavige te worden vastgesteld of de Belgische, dan wel de Nederlandse of de Luxemburgse rechter internationaal bevoegd is? Kan voor deze (nadere) vaststelling van de internationale bevoegdheid artikel 4.6 BVIE (wél) worden toegepast?
IEFBE 1355

Prejudiciële vraag over merkgebruik door het opduiken in ads, ook na verwijderpogingen

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 3 april 2015, IEFbe 1355; zaak C-179/15 (Daimler)
Merkenrecht. Verzoekster (autofabrikant) is houdster van onder meer het internationale beeldmerk ‘Mercedes-Benz’, ingeschreven sinds 21-09-1966. De bescherming (ook in Hongarije) betreft overwegend bepaalde auto-onderdelen. Verweerster (kort: Együd Garage) is in Hongarije ingeschreven en actief in de auto-detailhandel. Haar diensten zijn afgestemd op de voertuigen van verzoekster. In 2007 sluit Mercedes-Benz Hungaria (dochter Daimler, geen partij in het geding) en verweerster een overeenkomst over klantenservice, die afliep op 31-03-2012. Gedurende de overeenkomst mag verweerster zich profileren als ‘erkend Mercedes-Benz garagehouder’. Maar ook na afloop van de overeenkomst (en nu nog steeds) blijft verweerster deze uitdrukking (met name op Hongaarse maar ook op Engelstalige websites) gebruiken, ondanks pogingen van verzoekster dit te stoppen om verwarring bij klanten te voorkomen. Verzoekster vraagt de verwijzende rechter vast te stellen dat verweerster inbreuk maakt op haar merkenrecht en haar te gelasten de (misleidende) advertenties te verwijderen, zich verder van inbreuken te onthouden en een rechtzetting in nationale en regionale dagbladen te plaatsen. Verweerster bewijst dat zij bij de onderneming die reclamediensten aanbiedt heeft aangedrongen op wijziging van de ads.

Die instructie zou inmiddels zijn uitgevoerd. De andere ads zijn niet door haar op internet geplaatst en zij heeft daartoe ook nimmer opdracht gegeven. Zij wijst erop geen invloed op de plaatsing van ads te kunnen uitoefenen. Op haar verzoeken tot verwijdering wordt slechts door één directeur van een reclamewebsite gereageerd; deze geeft toe dat verweerster geen opdracht tot plaatsing heeft gegeven. Hij stelt dat plaatsing komt door de werkwijze van websites (overnemen bestaande gegevens) om te voorkomen dat adverteerders denken dat het om een spookonderneming gaat.

De verwijzende Hongaarse rechter (hoofdstedelijke Rb) geeft aan dat er veel soortgelijke gevallen worden voorgelegd. Het lijdt geen twijfel dat het blijven opduiken het gevolg is van de praktijk van bepaalde aanbieders, en dat de gewraakte ads kunnen leiden tot verwarring bij het publiek. Er is geen unanimiteit onder Hongaarse rechters of het op deze wijze opduiken in ads, ook na pogingen tot verwijdering, moet worden beschouwd als ‘gebruik van het merk’. Hij vraagt dan ook het HvJEU zich hierover uit te spreken:

“Moet artikel 5, lid 1, onder b), van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk tegen een derde die wordt genoemd in een internetadvertentie waarin een teken is opgenomen dat met het merk kan worden verward en die betrekking heeft op door de derde aangeboden diensten die identiek zijn aan de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, zodat bij het publiek ten onrechte de indruk kan worden gewekt dat er officiële commerciële banden bestaan tussen de onderneming van de derde en de houder van het merk, ook dán kan optreden, wanneer de advertentie niet op het internet is geplaatst door of voor rekening van de erin genoemde persoon of op het internet blijft opduiken hoewel de erin genoemde persoon alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om de advertentie te laten verwijderen, maar daar niet in is geslaagd?”
IEFBE 1347

Lucky4All kansspel misleidend wegens gebrek aan controle en transparantie

Rechtbank van Koophandel afdeling Antwerpen 7 oktober 2014, IEFbe 1347 (Nationale Loterij tegen A en K en Nationale Loterij tegen TRF)
Uitspraak ingezonden door Ruben Peeters, Ruben Peeters BV BVBA. Oneerlijke marktpraktijk. Merkenrecht. De Nationale Loterij (hierna: NL) komt op tegen A en K, en de door hen opgerichte VZW The Right Frequency, die het 'Lucky4All-systeem' (L4A-systeem) bedenken en uitvoeren. Het L4A-systeem is een platform dat groepsdeelname aan de Lotto mogelijk maakt, wat de kansen op winst zou doen verhogen. De Nationale Loterij vordert de staking van het L4A-systeem (misleidende en oneerlijke marktpraktijk, piramidespel, schending Loterijwet), dienaangaande commerciele uitingen (misleidende en oneerlijke marktpraktijk, gebruik van vergelijkbaar formulier, vergelijkende reclame), merkenrechtelijke inbreuk (gebruik teken 'LOTTO' en 'NATIONALE LOTERIJ' en verbod instandhouden van het beeldmerk Lucky4ALL), schending van de transparantieplicht, en vordert een rectificerende publicatie. De stakingsrechter oordeelt dat hij geen bevoegdheid heeft ten aanzien van declaratoire uitspraak  of instandhoudingsverbod. Verder geen inbreuk op Benelux beeldmerk met verbale elementen. Ook geen sprake van inbreuk op de loterijwetgeving of een verboden piramidesysteem, noch van vergelijkende reclame. Wel sprake van misleidende marktpraktijken wegens gebrek aan controle en transparantie, schending transparantieplicht in KBO, en toewijzing publicatiebevel.

IV. TOELAATBAARHEID
IV.A Belang in hoofde van NL

Belang in de procesrechtelijke zin is ieder voordeel, materieel of moreel dat de eisende partij uit zijn vordering wil halen. Concreet wordt het belang in vraag gesteld omtrent de stakingseisen met als basis een vermeend loterijmisdrijf, vermeend verboden piramidespel, misleidende commerciële uitingen en transparantieverplichtingen. Iedere partij die beweert rechten te hebben en een procedure instelt om deze rechten uit te oefenen of af te dwingen, heeft per definitie het door artikel 17 Ger. Wb. vereiste belang.[...]

IV.B Voorwerp van tegeneis strekkende tot een declaratoire uitspraak

Het behoort niet tot de bevoegdheid van de stakingsrechter om een declaratoire uitspraak te wijzen.

IV.C Vordering tot het staken van het instandhouden van een merkinschrijving

De stakingsrechter is niet bevoegd op hoofdvordering de nietigverklaring van een merk uit te spreken. Door de staking te vragen van het "instandhouding van de merkinschrijving" wordt een oneigenlijk gebruik gemaakt van de stakingsprocedure. [...]


V. SAMENHANG

VI. BEOORDELING
VI.A. Positie van de VZW TRF
VI.B. Het L4A-systeem

1 Inleidend
2 Strafrechtelijke inbreuk op de wetgeving inzake loterijen
De schending van de Loterijwet wordt niet aanvaard aangezien de NL onvoldoende naar recht aantoont dat L4A een ander voordeel uit het systeem haalt dan de winst die gegenereerd wordt door de aangekochte loten. Dat bepaalde personen meer zouden ontvangen dan andere (gezien de eigen wijze van verdeling van de lotto¬ opbrengsten), heeft geen invloed op .de toepassing van artikel 37 Loterijwet. De te verdelen gelden zijn deze die bekomen worden uit "de deelname aan de verrichting".
3 Verboden piramidesysteem
Overeenkomstig artikel 91, 14° WMPC (artikel Vl.100 , 14° WER) worden de volgende misleidende handelspraktijken onder alle omstandigheden als oneerlijk beschouwd: "een piramidesysteem opzetten, beheren of promoten waarbij de consument tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van producten". […] Het Hof van Justitie heeft zich gebogen over dit begrip, meer bepaald in haar arrest van 3 april 2014 (C-515/12). Het Hof heeft in een meer-ledige toets aangereikt. […] Er dient een rechtstreekse band te bestaan tussen de door de nieuwe leden verrichte betalingen en de door de bestaande leden ontvangen vergoedingen. Deze rechtstreekse band wordt onvoldoende naar recht bewezen door de NL. [...]
4 Misleidend piramidesysteem
L4A wordt heden op een dergelijke wijze georganiseerd dat er geen afdoende controle bestaat/mogelijk is. […] Dit gebrek aan controle werkt misleiding in de hand aangezien er een gebrek is aan  transparantie omtrent de zogenaamde eerste 4 niveau's die gereserveerd  zijn voor het "systeem". […] Door zich op het veld van de kansspelen te begeven, dient de consument zeer volledig en gedetailleerd geïnformeerd te worden omtrent het systeem op zich. Het minste gebrek aan informatie dient als misleidend te worden beschouwd. Dit is uiterst belangrijk aangezien de consument een keuze zal maken om deel te nemen aan een kansspel op basis van de winsten die hem worden voorgeschoteld.
5 Beweerde instemming van de NL

VI.C. Commerciele uitingen over en voorstelling van het spel L4A

1 Aankleding en vormgeving
De lotto-balletjes maken deel uit van het lotto-spel. Dit spel mag enkel nationaal georganiseerd worden door de NL. Dit houdt echter niet in dat zij een alleenrecht zou hebben verkregen op het woord "lotto" dan wel de "balletjes". L4A toont voldoende naar recht dat het uitzicht van deze balletjes [niet] eigen is aan de zogenaamde Belgische nationale lotto, maar algemeen gebruikt wordt. Het is L4A  dan ook toegelaten om op haar website of communicatie gebruik te maken van het woord "lotto" en/of de balletjes. De eigen lotto-formulieren verschillen voldoende van deze van de NL. [...]
2 Goedkeuring van verschillende officiele instanties en de NL zelf
De aanduiding in verschillende mails en communicatie "als zou het spel effectief de expliciete goedkeuring wegdragen van verschillende officiële instanties, waaronder de Kansspelencommissie, de FOD Economie en de Nationale Loterij zelf' , wordt als inbreukmakend beschouwd aangezien L4A onvoldoende naar recht dergelijke goedkeuring kan aantonen. Het feit dat er communicatie is geweest tussen de vermelde commissies, overheidsdiensten en NL zelf houdt niet in dat er goedkeuring werd gegeven.
3 Unieke wiskundige formule
De beweringen dat (i) iedere week wordt gewonnen en/of (ii) veel geld wordt verdiend en/of dit via (ii) een unieke wiskundige formule, berusten op foutieve/misleidende informatie die de consument tot een besluit over een transactie kan brengen dat hij niet had genomen indien hij correct was geïnformeerd.
4 Vergelijkende reclame
Een essentieel bestanddeel van de vergelijkende reclame betreft de identificatievereiste van een concurrent (cfr. artikel 2 WMPC). Het is net dit element dat niet kan worden teruggevonden in de relatie tussen het L4A-systeem en de door de NL aangeboden dienst. L4A is geen concurrent van het lotto-spel aangeboden door de NL.

VI.D Merkenrechtelijke inbreuk

1 Algemeen
2 Artikel 2.20.1.a BVIE
Eén van de noodzakelijke voorwaarde voor de toepassing van artikel 2.20.1.a. BVIE, meer bepaald gelijkheid tussen merk en teken, is niet aanwezig. [...]
3 Artikel 2.20.1.b BVIE
[...] Op basis van bovenstaande  elementen wordt geoordeeld dat er geen overeenstemming bestaat tussen het beeldmerk "Lotto" en "Nationale Loterij / Loterie Nationale" en het teken "lotto" en '"nationale loterij'  gebruikt door L4A.

VI.E Transparantieplicht

1 Identiteit organisator
Het is pas nadat de consument/speler een besluit heeft genomen omtrent het deelnemen aan het L4A-systeem dat hij in kennis wordt gesteld van de identiteit van de organiserende entiteit. Bij het eigenlijke aanbod om toe te treden tot het systeem heeft de consument/speler niet de vereiste informatie ter beschikking omtrent de organisatoren van het spel. Het gebrek aan transparantie omtrent de identiteitsgegevens wordt inbreukmakend beschouwd […].
2 KBO-wetgeving
De NL bewijst onvoldoende naar recht dat L4A beschouwd dient te worden als een systeem dat "beroepsmatig" wordt georganiseerd. Het gebrek aan transparantie en de misleidende informatie brengen niet met zich mee dat het dient beschouwd te worden als beroepsmatig. Inbreuken op de KBO-wetgeving (Titel 2 Boek III WER) zijn dan ook niet aan de orde.

VII. MAATREGELEN

Een uitlooptermijn van 2 maanden kan niet in overeenstemming worden gebracht met de ernst van de vastgestelde inbreuk. [...] De stelling van verwerende partijen dat zij geen zeggingschap hebben over de inhoud van de site, wordt niet aanvaard. [...]

IEFBE 1344

Belgische Internet veilinghuizen permitteren zich onwettelijke praktijken en riskeren zware straffen

J. De Vree, Belgische Internet veilinghuizen permitteren zich onwettelijke praktijken en riskeren zware straffen, IEFbe 1344
Bijdrage ingezonden door Jan De Vree, LinkedIn-profiel. Internet koopjesjagers zullen wellicht al wel eens op de websites van veilinghuizen hebben gekeken en vastgesteld dat sommige aangeboden goederen, heel goedkoop onder de digitale hamer worden verkocht. Deze veilinghuizen verkopen in opdracht van deurwaarders goederen uit faillissementen of nalatenschappen of in opdracht van bedrijven die hun overstocks of tweedehandsgoederen kwijt willen. Iedereen, zowel particulieren als handelaren, kunnen na registratie op de website van het veilinghuis, mee bieden op de goederen. Wie als laatste bieder zijn bod digitaal ziet afgeklopt worden, is eigenaar. Alhoewel dit laatste bij sommige veilinghuizen ook nog niet zeker is. In de kleine lettertjes lees je soms dat er eerst een akkoord van de verkopende partij moet zijn, en pas als dit akkoord is bevestigd, de verkoop bekrachtigd wordt.

“Voorlopige toewijzing: het hoogste bod op deze kavel zal worden voorgelegd aan onze opdrachtgever. xxxxx zal U binnen de 24 uur berichten of Uw bieding U al dan niet werd toegewezen.” De veilinghuizen stellen dat eenmaal geboden werd, de bieder ook verplicht is om de goederen te betalen. Een bod kan niet meer ongedaan worden gemaakt “Nadat u op “bod plaatsen” geklikt hebt, zal U een detailoverzicht krijgen van Uw bod. Deze omvat het bedrag, verhoogd met BTW, kosten en eventuele additionele kosten. Indien u op de tab “bod plaatsen” geklikt hebt, is Uw bod geplaatst. Uw bod is dan onvoorwaardelijk, onherroepelijk en zonder voorbehoud.” Iedere bieder blijft gehouden aan zijn bod, ook indien zijn bod wordt overtroffen. Indien de veilingmeester beslist het bod van de hoogste bieder te weigeren zal de hoogste voorgaande bieder als koper worden aangeduid.”

Is dit wettelijk?
Elke ‘internet’ verkoop van een handelaar aan een consument is een verkoop op afstand en moet beantwoorden aan de voorwaarden die De Wet van marktpraktijken en consumentenbescherming de verkopers oplegt. Deze wet is een omzetting van een Europese Richtlijn (2011/83/EU) En het siert de Belgische wetgever dat zij in de omzetting van deze richtlijn, heel strikt bij de originele richtlijn is gebleven. Deze wet hoort thuis in het wetboek van economisch recht, waardoor de interpretatie van deze teksten steeds door de rechter dient te gebeuren. Verkoop van onroerende goederen vallen niet onder deze bescherming. Enkel particuliere aankopen worden hiermee bedoeld, beroepsmatige en verkoop tussen handelaren zijn hierin niet begrepen. Deze wet is ook enkel geldig tussen een particulier en een professionele verkoper. Verkopen tussen particulieren worden geregeld via het Burgerlijkwetboek. De openbare verkoop is niet van toepassing op deze wetgeving.

Is de Internet veiling een openbare verkoop?

De wetgever omschrijft heel exact wat een openbare verkoopveiling is : Wetboek van economisch recht Boek VI hoofdstuk II Art.2 36° openbare veiling: een verkoopmethode waarbij goederen of diensten door de onderneming worden aangeboden aan consumenten die persoonlijk aanwezig zijn of de mogelijkheid krijgen om persoonlijk aanwezig te zijn op de veiling, door middel van een transparante competitieve biedprocedure, onder leiding van een ministeriële ambtenaar die belast is met de openbare verkoopverrichtingen, en waarbij de winnende bieder verplicht is de goederen of diensten af te nemen; Art. VI. 78. De openbare tekoopaanbiedingen en verkopen in de zin van artikel VI. 75 mogen enkel gehouden worden in lokalen die hiervoor uitsluitend zijn bestemd, behoudens afwijkingen die, bij noodzaak, worden toegestaan door de minister of door de door hem daartoe aangewezen ambtenaar. Eenieder die een openbare tekoopaanbieding of verkoop organiseert, is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van het eerste lid en van artikel VI. 76. De organisator vermeldt goed leesbaar zijn naam, voornaam of maatschappelijke benaming, woonplaats of maatschappelijke zetel en zijn ondernemingsnummer op alle aankondigingen, reclame en documenten die betrekking hebben op de openbare tekoopaanbieding en verkoop.

Wat is een openbare verkoop?
De openbare verkoop wordt aanzien als een toetredingscontract waarin alle contractvoorwaarden eenzijdig zijn bepaald en waarin enkel de prijs nog opgenomen dient te worden, die tot stand komt door het concurrentieel biedingproces. De kandidaat-koper heeft geen bedenktijd en kan niet onderhandelen omtrent de voorwaarden noch een tegenvoorstel doen. B. VAN BAEVEGHEM, “De beer, zijn vel en de hoogste bieder: het aanbod in de vrijwillige openbare verkoop”, Bij de openbare verkoop van roerende goederen kan er enkel bij openbare toewijzing verkocht worden in de aanwezigheid van een openbare ambtenaar, zoals bijvoorbeeld een gerechtsdeurwaarder Art. 1, 2de lid Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt (Ventôsewet); art. 516, 5de lid Ger.w.;art. 227 Sw. De openbare verkoop van lichamelijke roerende goederen, waarbij de eigenlijke verkoping verplicht onder de leiding van een optredende ambtenaar zoals een notaris of gerechtsdeurwaarder dient te gebeuren. Deze openbare verkoop wordt gekenmerkt door de drie uiteengezette essentiële kenmerken van openbare publiciteit, mededinging en toewijzing. De relevante artikels worden verspreid in het Wetboek der Registratierechten aangetroffen. De Belgische wet voorziet dat wie tijdens een openbare veiling een geldig bod doet, geacht wordt dit bod te kunnen handhaven en de gevolgen van de koop te kunnen dragen. Wanneer de veilingmeester het bod toewijst aan de hoogste bieder, is deze koper verplicht om het goed aan de op voorhand gekende voorwaarden te kopen. Als een bod geweigerd wordt (bv niet rechtsgeldig of ongeldig ingediend) dan kan de koop aan de voorlaatste bieder toegewezen worden. De koper koopt de goederen zoals ze zijn, zonder garantie en recht op herroeping. De gegevens op de aanplakbiljetten en in de aankondigingen zijn louter informatief. De goederen waren te bezichtigen. bijgevolg wordt de koper geacht volledig, persoonlijk en onder eigen verantwoordelijkheid inge-licht te zijn over de staat van de eigendommen Tot het ogenblik dat de toewijzing definitief wordt of de verkoop wordt stopgezet, blijft elke bieder verbonden door zijn bod en heeft de verkoper het recht zijn toestemming tot die verkoop te geven of te weigeren.Wie op een openbare veiling een geldig bod doet, moet zich hieraan houden, wie dat niet kan, zal de gevolgen van zijn bieding moeten dragen. Zo’n situatie wordt een rouwkoop genoemd en is in het Burgerlijk Wetboek (art.1184) ook duidelijk omschreven. Er is geen enkel beletsel dat een openbare verkoop via het internet wordt geveild, maar dan moet aan alle voorwaarden voldaan zijn, zoals deze in het WER en andere wetboeken is omschreven.

Aanwezigheid
Het is niet genoeg dat de consument aanwezig mag zijn bij de slotveiling, er moet ook een ministeriële ambtenaar (deurwaarder) aanwezig zijn die belast is met de transparante en competitieve biedprocedure. Waardoor bepaalde internet voorwaarden bv de vijfminutenregel niet van toepassing kunnen zijn. De vijfminutenregel is een digitaal hulpmiddel die de veiling verlengt met vijf minuten wanneer er tijdens de laatste vijf minuten er een hoger bod wordt ingediend. Deze nuance is belangrijk, Het is duidelijk, dat als het Europese Recht, de openbare verkoop met haar specifieke voorwaarden erkent, ook de internetveiling. De internetveiling echter is enkel geldig is als aan al de dwingende voorwaarden werd voldaan. Al de internetveilingen, die niet voldoen aan deze eisen ressorten niet onder openbare verkoop, maar onder verkoop op afstand. De veilingsite die deze richtlijnen naast zich neerlegt en zich toch als een openbare veiling uitgeeft, of voorwaarden oplegt die enkel geldig zijn bij een openbare veiling, bezondigt zich aan de voorwaarden van artikel 227 van het Strafwetboek: “Hij die zich inmengt in openbare ambten, hetzij burgerlijke of militaire activiteiten wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar.” Wie een openbare verkoop organiseert zonder de aanwezigheid en controle van een ministeriële ambtenaar is strafbaar. De voorwaarden die aan een koop via een openbare verkoop zijn verbonden wijken in vele zaken immers af van vele rechtsgeldige regels in het verbintenisrecht. Het proces van de veilingsite “Eenmaal andermaal.be” waarbij het notariaat de veilingsite voor de rechter daagde, werd tot in Cassatie gevoerd en werd op grond het biedingsproces dat eenmaal-andermaal.be organiseert en voor de kandidaat-kopers niet het uitbrengen van een bod als resultaat heeft, maar een voorstel van een prijs voor een goed of een invitatie tot bieden, is toegelaten. Deze toelating is op de veilingsites waarvan hier spraken niet het geval. Het uitgebrachte bod door kopers is ondubbelzinnig bindend. Sommige veilingsites stellen dat hun veiling geen openbare verkoop is, maar ondertussen in hun algemene voorwaarden wel uitsluitend de voorwaarden die enkel gelden bij een openbare verkoop opleggen, en zich beroepen op de uitsluiting van het consumentenbeschermingsrecht, omdat ze een openbare veiling zijn, Dit wil ook zeggen dat de handel B2B ook niet onder deze voorwaarden kan geschieden. Een internetveiling moet voldoen aan de eisen zoals in het BW zijn opgenomen. Het is duidelijk dat als een veilingsite de indruk wekt een ‘openbare’ veiling te organiseren door de aankondiging dat een deurwaarder de verkoop van roerende goederen uit een faling organiseert en hierbij uitdrukkelijk de voorwaarden van een openbare veiling oplegt aan de koper, er duidelijk sprake is van misleiding.

Alhoewel in het beginsel de partijen zelf de voorwaarden van een contract kunnen onderhandelen, is het niet toegestaan om met misleidende handelingen een partij op het verkeerde been te zetten. Het is dan ook maar de vraag of een bod bindend kan zijn en blijven als de koper geen garantie heeft dat de koop gesloten is in een voorlopige toewijzing.

Ook volgende voorwaarden zijn niet rechtsgeldig
“Alle goederen worden verkocht in de staat waarin ze zich bevinden met alle eventuele zichtbare of verborgen gebreken. De bieders/kopers worden geacht de loten grondig te hebben geïnspecteerd. Alle goederen worden verkocht zonder waarborg ook indien de staat, de aard, de hoeveelheid of benaming niet conform is met de beschrijving. Eventuele km-standen of draaiuren van voertuigen, bouwjaren, eerste inschrijvingsdata of andere technische of commerciële specificaties worden louter indicatief meegedeeld zonder enige garantie of verantwoordelijkheid van **** of de opdrachtgever. Bij een eventuele foutieve vermelding, geeft dit geen aanleiding tot koopvernietiging of koop-ontbinding. Iedere bieder/koper erkent op de hoogte te zijn dat er geen verhaalrecht mogelijk is”. Deze voorwaarden kunnen enkel bij een “openbare verkoop” opgelegd worden. Enkel als de verkoopprijs lager of onbeduidend is tegenover de normale verkoopprijs van het goed, kan men deze voorwaarden afdwingen, omdat de koper dan kan weten, aan de hand van het aankoopbedrag, dat de overeenkomst inderdaad enkel gaat over wat de koper heeft gezien. Maar een veilingsite kan echter nooit op voorhand weten aan welke prijs het goed uiteindelijk zal verkocht worden. Het is zelfs mogelijk dat de verkoopsprijs van het goed veel duurder is dan wat de normale marktwaarde voor een gelijkaardig product dat (wel) in orde is en met waarborg verkocht moet worden. Het vertrouwensbeginsel is duidelijk en maakt onverkort deel uit van het verbintenisrecht.

Lees verder.

IEFBE 1339

Adidas met succes opgetreden tegen motief met twee parallel lopende strepen

Gerecht EU 21 mei 2015, IEFbe 1339, ECLI:EU:T:2015:303 ; zaak T-145/14 (Adidas - Motief met twee parallel lopende strepen)
Vormmerk. Aanvraag van tweestreepmerk.  Schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 4, van de gemeenschapsmerkenverordening. Oppositie in eerste instantie geweigerd. Adidas is hiertegen zonder succes in hoger beroep gegaan bij de Second Board of Appeal. Er zou geen verwarringsgevaar zijn door een gebrek aan overeenstemming, het relevante deel van het publiek zou de merken niet associëren, en het bestaan en houderschap van een ongeregistreerd merk met drie strepen werd niet voldoende onderbouwd geacht.  Het gerecht acht overeenstemming en verwarringsgevaar aanwezig. Het gerecht vernietigt de beslissing van de Second Board of Appeal van het OHIM.

43      In the light of the foregoing, taking into account the elements clearly common to the marks at issue — parallel sloping stripes, equidistant, of the same width, contrasting with the base colour of the shoe, placed on the outside of the shoe — it must be considered that the overall impression produced by those marks is, to a certain extent, similar and that the Board of Appeal was wrong to conclude that the marks at issue were visually dissimilar.

44      The arguments advanced by OHIM and the intervener in support of the Board of Appeal’s conclusion cannot succeed. First, the elements on which they rely, seeking to demonstrate that the marks at issue differ on account of the different colour and length of the stripes, are not relevant in so far as they are not mentioned by the Board of Appeal in the contested decision. Those new elements cannot supplement the reasoning of the contested decision and have no influence on the assessment of its validity. Second, with regard to the argument concerning the difference in length of the stripes arising from their difference in inclination, it should be pointed out that that minor difference between the marks at issue will not be noticed by the consumer with an average degree of attention and will not influence the overall impression those marks produce on account of the presence of wide sloping stripes on the outside of the shoe.

45      Last, it should be noted that it is precisely because of the lack of any similarity between the signs at issue that the Board of Appeal found that there was no likelihood of confusion.

[...]

49      Therefore, the errors the Board of Appeal made in its assessment of the similarity of the signs at issue are liable to have consequences on the validity of its assessment of the likelihood of confusion.

50      Consequently, the first plea, alleging infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, must be upheld, without it being necessary to examine the assessment undertaken by the Board of Appeal of the similarity between the mark applied for and the other earlier marks relied on in support of the opposition, or the merits of the other complaints raised by the applicant in the context of the present plea.

[...]
53      It follows that the Board of Appeal’s erroneous assessment regarding the similarity of the signs at issue influenced all the more its analysis of the ground based on Article 8(5) of Regulation No 207/2009, on which the opposition was also based.

54      Accordingly, the second plea, alleging infringement of Article 8(5) of Regulation No 207/2009, must also be upheld and, consequently, the contested decision must be annulled, without it being necessary to rule on the third plea.

IEFBE 1337

Weergave van een driehoekig oppervlak met zwarte stippen geen vormmerk

Gerecht EU 21 mei 2015, IEFbe 1337; ECLI:EU:T:2015:302; zaak T-331/10 RENV (Pi-Design tegen Yoshida Metal Industry)

uit T-331/10 (EUR 1371244)

uit T-416/10 (EUR 1372580)

Vormmerk. Teken bestaat uitsluitend uit de vorm van de waar die noodzakelijk is voor de technische uitkomst. Een vorm van anti-slip technische oplossing voor het handvat van een mes, waardoor mogelijke concurrenten te zeer worden beperkt in het op de markt brengen van een anti-slip oplossing. De hogere voorziening wordt geweigerd. Zie eerder HvJ EU [IEF 13616].

 

65 In those circumstances, the signs at issue not having any clear ornamental character, their registration would improperly reduce the possibilities for competitors to bring to the market alternative product shapes incorporating the same non-skid technical solution. In that regard, it should be observed that the case-law states that, under Article 9(1) of Regulation No 207/2009, registration as a trade mark of a purely functional product shape is likely to allow the proprietor of that trade mark to prevent other undertakings not only from using the same shape, but also from using similar shapes. A significant number of alternative shapes might therefore become unusable for the proprietor’s competitors. That would be particularly so if various purely functional shapes of goods were registered at the same time, which might completely prevent other undertakings from manufacturing and marketing certain goods having a particular technical function (see, to that effect, judgment in Lego Juris v OHIM, cited in paragraph 60 above, EU:C:2010:516, paragraphs 56 and 57).

66 Having regard to the findings in paragraphs 59 to 65 above, the Board of Appeal committed no error in concluding, in paragraph 42 of the contested decisions, that the registrations of the marks at issue had to be declared invalid, pursuant to Article 7(1)(e)(ii), in so far as the essential characteristics of the signs at issue consisted exclusively of the shape of goods necessary to obtain a technical result.