IE Zomer Forum Congres - 'Hyperlinken, tussenpersonen en the value gap' - donderdag 7 juli
Volkshotel, Amsterdam, donderdag 7 juli 2016, 13.00 - 17.30 uur (inschrijven) Met onder meer Christiaan Alberdingk Thijm, Thijs van Aerde, Jens van den Brink, Remy Chavannes, Arnout Groen, Bernt Hugenholtz, Paul Keller, Sikke Kingma, Anja Kroeze, Joris van Manen, Antoon Quaedvlieg, Rita Zipora. De discussie staat onder leiding van en wordt opgestookt door Dirk Visser.
Als de conclusie van de Advocaat-Generaal [IEF 15842] in de Geen Stijl-Britt Dekker-zaak door het HvJ EU wordt gevolgd, is met winstoogmerk opzettelijk hyperlinken naar evident illegale bronnen straks geen auteursrechtinbreuk. Vermoedelijk is het naar Nederlands recht wel onrechtmatig. Maar wanneer precies? Hoe moet het verder met het auteursrecht als verveelvoudigingen overal en altijd plaatsvinden en het openbaarmakingsrecht (ook) te kort schiet? Loopt alles straks via de onrechtmatige daad en de aansprakelijkheid en de wettelijke verplichtingen van allerlei soort tussenpersonen die moeten helpen bij de bestrijding van illegaal aanbod? Hoe ver gaat die verantwoordelijkheid van tussenpersonen dan? Wie zijn allemaal tussenpersoon? En wat moet een tussenpersoon precies doen?
De lachende derden zijn momenteel platforms als YouTube en Facebook die veel geld verdienen, maar nauwelijks verantwoordelijkheid dragen voor inbreuken. Is er sprake van een lacune waardoor de waarde van het gebruik van beschermd werk weglekt en artiesten en auteurs te weinig verdienen?
Discussieer mee met de belanghebbenden, de deskundigen en alle anderen die er een mening over hebben.
HvJ EU: Extra termijn voor vernieuwing verkeerd toegepast
HvJ EU 22 juni 2016, IEF 16053; IEFbe 1842; C-207/15P (Nissan, CVTC)
Merkenrecht. Gedeeltelijke weigering van vernieuwing door de onderzoeker. De opgeworpen rechtsvraag is niet alleen nieuw maar bovendien relevant voor de procedures voor de vernieuwing van merken, meer in het bijzonder wat de verduidelijking van de toepasselijke termijnen betreft. De hogere voorziening betreft de toepassing van artikel 47, lid 3 GemeenschapsmerkenVo, de extra termijn; "De aanvrage om vernieuwing moet worden ingediend binnen zes maanden voor het verstrijken van de maand waarin de beschermingsperiode eindigt. Binnen deze periode moeten ook de taksen worden betaald. De indiening van de aanvrage en de voldoening van de taksen kunnen nog binnen een extra termijn van zes maanden na het verstrijken van de in de eerste zin genoemde termijn geschieden, tegen betaling van een toeslag binnen deze extra termijn.". Het HvJ EU vernietigt het arrest van het Gerecht en van het EUIPO.
HvJ EU over redelijke vergoeding voor feiten na publicatie gemeenschapsmerkaanvraag en voor inschrijving
HvJ EU 22 juni 2016, IEF 16052; IEFbe 1841; ECLI:EU:C:2016:467; C-280/15 (Nikolajeva)
Merkenrecht. Begrip ‚redelijke vergoeding’ wegens feiten die hebben plaatsgevonden ná de publicatie van een gemeenschapsmerkaanvraag en vóór de publicatie van de inschrijving, omvat slechts de terugvordering van de winsten die daadwerkelijk door derden zijn ontleend aan het gebruik van dit merk in die periode. HvJ verklaart voor recht:
1) Artikel 102, lid 1, van [UniemerkVo] moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat, ingevolge bepaalde beginselen van nationaal procesrecht, een rechtbank voor het Uniemerk een derde niet verbiedt inbreukmakende handelingen te verrichten op grond dat de houder van het betrokken merk geen daartoe strekkende vordering bij deze rechtbank heeft ingediend.
2) Artikel 9, lid 3, tweede zin, van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een houder van een Uniemerk een schadevergoeding kan eisen wegens handelingen van derden van vóór de publicatie van een merkaanvraag. Met betrekking tot handelingen van derden die zijn gepleegd in de periode na de publicatie van de betrokken merkaanvraag, maar vóór de publicatie van de inschrijving ervan, omvat het in deze bepaling vermelde begrip „redelijke vergoeding” de terugvordering van de winsten die daadwerkelijk door derden zijn ontleend aan het gebruik van dit merk in die periode. Dit begrip „redelijke vergoeding” sluit daarentegen de compensatie van de uitgebreidere schade uit die de houder van het merk eventueel heeft geleden, met inbegrip van, in het voorkomende geval, de immateriële schade.
HvJ EU: Een niet-geregistreerde modellenrechtlicentiehouder kan wel optreden en eigen vorderen
HvJ EU 22 juni 2016, IEF 16051; IEFbe 1840; ECLI:EU:C:2016:468; C-419/15 (Thomas Philipps Waschball)
Gemeenschapsmodel. Licentie. Recht van de licentiehouder om een vordering wegens inbreuk in te stellen hoewel de licentie niet in het register is ingeschreven en om vergoeding van de door hemzelf geleden schade te verkrijgen. Het HvJ antwoordt:
1) Artikel 33, lid 2, eerste volzin, van GemeenschapsmodellenVo moet aldus worden uitgelegd dat de licentiehouder een vordering kan instellen wegens inbreuk op het ingeschreven gemeenschapsmodel waarop de licentie betrekking heeft, hoewel deze licentie niet in het register van gemeenschapsmodellen is ingeschreven.
2) Artikel 32, lid 3, van verordening nr. 6/2002 moet aldus worden uitgelegd dat de licentiehouder in het kader van een door hem overeenkomstig deze bepaling ingestelde vordering wegens inbreuk op een gemeenschapsmodel vergoeding van zijn eigen schade kan vorderen.
Bijdrage ingezonden door Mark Buijnsters, BRight Advocaten.
Mark Buijnsters-Popquiz: wat hebben Madonna en Kraftwerk gemeen?
Beide iconen zijn betrokken (geweest) bij langlopende procedures over muzikale sampling. De uitkomst hiervan heeft hiphop-producenten en dj’s in Duitsland en de VS weer wat ademruimte gegeven. Een korte beschouwing (of ‘sample’ - zo u wilt).
Componisten en platenmaatschappijen versus hiphop-producten: wie wint? Vooral in de hiphop-scene worden vanouds veel samples gebruikt; fragmentjes die geknipt worden uit andere auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermde songs. Het is cruciaal om daarbij een balans te vinden tussen muziekrechten en artistieke vrijheid. Vaak zal het hier overigens wel gaan om naburige rechten, en niet om auteursrechten. Tenzij de sample zelf zó onderscheidend is (‘I can’t go for that’ - Hall & Oates?), zal het niet zo snel zijn dat dat ene stukje op zichzelf voldoet aan de werktoets. En geen beschermd werk betekent natuurlijk ook geen auteursrechtinbreuk.
Prejudiciële vragen over vordering tot rectificatie en materiële schade als gevolg van internetpublicatie: in elke lidstaat of land met centrum van belangen?
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 23 maart 2016, IEF 16046; IEFbe 1838; IT 2091; C-194/16 (Bolagsupplysningen tegen Svensk Handel)
Minbuza: Verzoeksters hebben een vordering ingesteld tegen de Zweedse firma Svensk Handel (verweerster). Zij eisen rectificatie van onjuiste informatie die verweerster over verzoekster I heeft gepubliceerd alsmede een schadevergoeding, en voor verzoekster II vergoeding van immateriële schade. Verweerster heeft verzoeksters op een ‘zwarte lijst’ op haar website geplaatst wegens vermeend bedrog en oplichterij. Gevolg is dat verzoeksters bedreigd zijn (oproep tot geweld, een poederbrief) en dat hun activiteiten in Zweden nu nagenoeg stilliggen. Verweerster heeft geweigerd de informatie te verwijderen. Zij stelt dat er geen nauwe band is tussen het geding en de Estse rechter en er dan ook geen reden is af te wijken van artikel 4 van Vo. 1215/2012 en artikel 7, pt 2 toe te passen.
De rechter in eerste aanleg oordeelt zich onbevoegd omdat volgens de op de zaak toepasselijke Vo. 1215/2012 geen beroep kan worden gedaan op artikel 7, pt 2: de schade is niet in Estland ingetreden. De ‘onjuiste informatie’ is in het Zweeds gesteld en derhalve in Estland niet begrijpelijk. Schade in Estland is niet aangetoond. Verzoeksters gaan in beroep waarin de uitspraak in eerste aanleg wordt bevestigd. Zij stellen dan hoger beroep in bij de verwijzende rechter.
IE Zomer Forum Congres - 7 juli
Volkshotel, Amsterdam, donderdag 7 juli 2016, 13.00 - 17.30 uur (inschrijven)
Als de conclusie van de Advocaat-Generaal [IEF 15842] in de Geen Stijl-Britt Dekker-zaak door het HvJ EU wordt gevolgd, is met winstoogmerk opzettelijk hyperlinken naar evident illegale bronnen straks geen auteursrechtinbreuk. Vermoedelijk is het naar Nederlands recht wel onrechtmatig. Maar wanneer precies? Hoe moet het verder met het auteursrecht als verveelvoudigingen overal en altijd plaatsvinden en het openbaarmakingsrecht (ook) te kort schiet? Loopt alles straks via de onrechtmatige daad en de aansprakelijkheid en de wettelijke verplichtingen van allerlei soort tussenpersonen die moeten helpen bij de bestrijding van illegaal aanbod? Hoe ver gaat die verantwoordelijkheid van tussenpersonen dan? Wie zijn allemaal tussenpersoon? En wat moet een tussenpersoon precies doen?
Uitspraak ingezonden door Naomi Ketelaar en Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger.
Eigen verantwoordelijkheid voor inbreuk door AEG-plafondlamp in Hornbach-assortiment
Vzr. Rechtbank Den Haag 17 juni 2016, IEF 16040; IEFbe 1836; ECLI:NL:RBDHA:2016:6901 (Dalen tegen Hornbach)
Gemeenschapsmodelrecht. Dalen produceert en verkoopt LED-verlichtingsproducten en is houdester van Gemeenschapsmodelrecht voor een plafondlamp. Hornback biedt type AEG Home Line aan, na verwijzing naar haar leverancier, is een procedure gestart rond de eigen verantwoordelijkheid voor het staken van de inbreuk. Nu de inbreuk door Hornbach niet wordt erkend en er na het afgeven van de onthoudingsverklaring nog producten in winkels zijn aangetroffen, wordt het verbod toegewezen. Weliswaar zijn er bepaalde gegevens verstrekt, maar die vertonen discrepanties en er moet een accountantsrapport worden opgesteld. Staking van inbreuk op het Gemeenschapsmodelrecht wordt bevolen.
Uitspraak ingezonden door Gie van den Broek, LXA The Law Firm.
Op Marktplaats verhandelde Superdry-producten zouden overjarige en B-keuze zijn
Rechtbank Den Haag 15 juni 2016, IEF 16037; IEFbe 1835; ECLI:NL:RBDHA:2016:6692 (DKH tegen X)
Merkenrecht. Namaak. DKH is houdster van Superdry-beeldmerken. X verhandeld op marktplaats hoodies en polo's voorzien van het teken Superdry. Na aankoop door bedrijfsrecherche is er onderzoek naar de kleding gedaan. De verkoop zou originele, in opdracht van DKH geproduceerde producten zijn afkomstig uit overjarige en zogenaamde B-keuze partijen. Iedere aanwijzing daarvoor ontbreekt en de producten wijken op meerdere punten af. X wordt veroordeeld tot staking van de merken, doen van opgave en moet de producten laten vernietigen.
Uitspraak mede ingezonden door Dirk Visser en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger.
Conclusie AG: Onder het uitleenrecht valt ook het uitlenen van e-books door bibliotheken
Conclusie AG 16 juni 2016, IEF ; IEFbe; C-174/15; ECLI:EU:C:2016:459 (VOB tegen Stichting Leenrecht)
Zie eerder IEF 14164 en IEF 14829. Auteursrecht en naburige rechten. Verhuur- en uitleenrecht voor beschermde werken. E-Books. Openbare bibliotheken. Conclusie AG:
1) Artikel 1, lid 1, van [richtlijn 2006/115/EG], gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, onder b), van die richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat onder het uitleenrecht in de zin van dit artikel mede wordt verstaan het voor beperkte tijd aan het publiek ter beschikking stellen van e‑books door bibliotheken. Lidstaten die de uitleenexceptie van artikel 6 van deze richtlijn willen invoeren voor de uitlening van e‑books dienen zich ervan te vergewissen dat de voorwaarden van die uitlening geen afbreuk doen aan de normale exploitatie van het werk en niet op ongerechtvaardigde wijze schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de auteurs.