Gepubliceerd op woensdag 16 april 2025
IEFBE 3902
HvJ EU - CJUE ||
10 apr 2025
HvJ EU - CJUE 10 apr 2025, IEFBE 3902; ECLI:EU:C:2025:267 (Erfgenamen tegen SACD e.a.), https://ie-forum.be/artikelen/a-g-oproeping-van-alle-coauteurs-als-ontvankelijkheidsvereiste-is-toelaatbaar-onder-bepaalde-voorwaarden

A-G: Oproeping van alle coauteurs als ontvankelijkheidsvereiste is toelaatbaar onder bepaalde voorwaarden

Conclusie A-G 10 april 2025, IEF 22653, IEFbe 3902; ECLI:EU:C:2025:267 (Erfgenamen tegen SACD e.a.). In 1990 droegen filmregisseur Claude Chabrol en scenarioschrijver Paul Gégauff de exploitatierechten op enkele films voor 30 jaar over aan een distributiemaatschappij. Na hun overlijden stelden hun erfgenamen in 2019 een vordering in tegen deze maatschappij en gelieerde vennootschappen. Zij vorderden onder meer schadevergoeding wegens schending van contractuele verplichtingen en inbreuk op het auteursrecht. De verweerders betwistten de ontvankelijkheid van de vordering. Zij stelden dat naar Frans recht bij een vordering tot handhaving van een gemeenschappelijk auteursrecht op een zelfde werk, alle coauteurs of hun rechtverkrijgenden partij in de procedure moeten zijn. Omdat niet alle coauteurs in deze zaak waren opgeroepen, zou de vordering niet-ontvankelijk zijn. De verwijzende rechter heeft het Hof twee prejudiciële vragen voorgelegd om te beoordelen of deze Franse ontvankelijkheidsvoorwaarde verenigbaar is met het Unierecht.

De A-G concludeert als volgt. Het Unierecht harmoniseert, anders dan gezamenlijke auteursrechten, niet de procedurele aspecten van handhaving door mederechthebbenden. Lidstaten hebben op dit punt procedurele autonomie, mits zij het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel eerbiedigen. De Franse regel, zoals uitgelegd in de rechtspraak (verplichte oproeping van alle coauteurs bij een vordering ter verdediging van gemeenschappelijk auteursrecht), is op zich verenigbaar met de Unierechtelijke beginselen indien deze berust op legitieme doelstelling en de regel niet de effectieve uitoefening van Unierechten onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. De verzoekers in deze zaak handelen, naar eigen zeggen, in het belang van alle mederechthebbenden. Indien hun vordering slaagt, komt dit iedereen ten goede. Ze proberen niet de rechten van andere coauteurs te beperken, maar te versterken. In dat licht zou de strikte oproepingsplicht niet passend zijn, zeker indien het onmogelijk is om sommige coauteurs te identificeren of op te roepen.

De procedurele verplichting tot oproeping van alle mederechthebbenden is niet per se in strijd met het Unierecht. Maar wanneer deze verplichting ertoe leidt dat de uitoefening van rechten onmogelijk of buitensporig moeilijk wordt, moet de nationale rechter deze regel buiten toepassing laten of restrictief uitleggen. Het recht op toegang tot de rechter (artikel 47 Handvest) heeft in dergelijke gevallen voorrang.

68. In casu claimen verzoekers weliswaar voor zichzelf de vermogensrechtelijke en morele gevolgen die voortvloeien uit hun auteursrecht, maar stellen zij dat zij met hun vordering „optreden in het gemeenschappelijke belang van de mederechthebbenden”(44) en „de rechten van alle coauteurs van de films willen beschermen”(45).

69. Indien verzoekers, zoals zij zelf toegeven, optreden ter verdediging van de gemeenschappelijke intellectuele eigendom, zal het welslagen van hun vordering ten goede komen aan alle mederechthebbenden van de films. Indien met een uitspraak een einde aan het geschil wordt gemaakt door het bestaan van een inbreuk op het auteursrecht te bevestigen, dan zal dit (ten minste indirect) de rechtspositie van alle mederechthebbenden ten goede komen.

70. Verzoekers trachten dus niet het aan andere mederechthebbenden toekomende gemeenschappelijk auteursrecht op een zelfde werk te beperken. Integendeel, door hun procedurele reactie op de (vermeende) inbreuk op die rechten beogen zij de rechtspositie van alle coauteurs te verbeteren. Strikt genomen gaat het er niet om dat de belangen van sommige coauteurs prevaleren boven die van anderen, in welk geval het juiste evenwicht zou moeten worden gevonden.

71.In deze context, waarin een gemeenschappelijk auteursrecht op een zelfde werk wordt verdedigd, vraag ik me af of de regels inzake mede-eigendom in het Franse recht niet zouden kunnen rechtvaardigen dat, bij wijze van uitzondering, een van de mederechthebbenden een vordering instelt ten voordele van de gemeenschappelijke eigendom, zelfs zonder de oproeping in het geding en zonder de uitdrukkelijke toestemming van alle mederechthebbenden.