IEFBE 3754
11 juli 2024
Artikel

Monopolisatie van taal? De zaak 'The Women Peloton' tegen Peloton Interactive Inc.

 
IEFBE 3753
4 juli 2024
Uitspraak

HvJ EU: GEMA tegen GL

 
IEFBE 3751
2 juli 2024
Uitspraak

Gerecht verwerpt vordering Société du Tour de France, geen verwarringsgevaar of oneerlijk voordeel

 
IEFBE 2641

Conclusie AG: De Tabaksrichtlijn verbiedt dat smaak, geur- of smaakstoffen of andere additieven op het etiket staan vermeld

HvJ EU - CJUE 4 jul 2018, IEFBE 2641; ECLI:EU:C:2018:530 (Planta Tabak), https://ie-forum.be/artikelen/conclusie-ag-de-tabaksrichtlijn-verbiedt-dat-smaak-geur-of-smaakstoffen-of-andere-additieven-op-het

Conclusie AG HvJ EU 4 juli 2018, IEF 17815; IEFbe 2641; LS&R 1625; RB 3162;  ECLI:EU:C:2018:530; C‑220/17 (Planta Tabak) Merkenrecht. Tabak. Reclame. Verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma in de handel te brengen. Overgangsperiode voor tabaksproducten met een kenmerkend aroma waarvan het verkoopvolume in de gehele Europese Unie 3 % of meer van een bepaalde productcategorie vertegenwoordigt. Verbod van elementen of kenmerken die verwijzen naar een smaak, geur- of smaakstoffen of andere additieven, of het ontbreken daarvan. Toepassing op tabaksproducten met een kenmerkend aroma die na 20 mei 2016 nog steeds in de handel mogen worden gebracht. Conclusie AG:

1)      Bij het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag, onder b), is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 7, leden 1, 7 en 14, [Tabaksrichtlijn].

2)      Artikel 13, lid 1, onder c), van richtlijn 2014/40 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht om te verbieden dat op de etikettering van verpakkingseenheden, op de buitenverpakking en op het tabaksproduct zelf elementen of kenmerken worden aangebracht die verwijzen naar een smaak, geur- of smaakstoffen of andere additieven, en zulks ook wanneer het niet om reclame-uitingen gaat en het gebruik van de ingrediënten nog is toegestaan.

IEFBE 2638

Uitspraak aangebracht door Michaël De Vroey, Baker en McKenzie.

Fairy niet-ontvankelijk omdat Godiva de vervaardiging chocolate eclairs in België heeft stopgezet

Brussel - Bruxelles(Fr./Nl.) 14 jun 2018, IEFBE 2638; (Fairy tegen Godiva), https://ie-forum.be/artikelen/fairy-niet-ontvankelijk-omdat-godiva-de-vervaardiging-chocolate-eclairs-in-belgi-heeft-stopgezet

Voorz. NL Rechtbank van Koophandel Brussel 14 juni 2018 IEFbe 2638 (Fairy chocolates BVBA tegen Godiva Belgium) Merkinbreuk en auteursrechtinbreuk. Fairy is een Belgische banketbakker. Hun CHO'CLAIR is een luxepraline in de vorm van een eclair. Ze hebben het als merk gedeponeerd. Godiva is een bekende chocoladefabrikant. Ze brachten op de Japanse en Amerikaanse markt een langwerpige praline uit onder de naam Chocolate Eclair. Fairy vordert een staking en Godiva laat weten dat ze de vervaardiging in België heeft stopgezet. Dit betekent dat er op de datum van de gedinginleidende dagvaarding geen inbreuk of zelfs dreing van inbreuk meer was. De vordering van Fairy is niet-ontvankelijk.

IEFBE 2633

Reële kans dat doorsnee consument denkt dat hechtprimer 'Beton Tack' en 'Betontac' van eenzelfde concern afkomstig zijn

Gent(afd. Gent) - Gand(div. Gand) 18 apr 2018, IEFBE 2633; (Everchem et Dragopaint tegen Los Blancos), https://ie-forum.be/artikelen/re-le-kans-dat-doorsnee-consument-denkt-dat-hechtprimer-beton-tack-en-betontac-van-eenzelfde-concern

Voorz. Rechtbank van Koophandel Gent (afd. Gent) 18 april 2018, IEFbe 2633 (Everchem et Dragopaint tegen Los Blancos) Merkinbreuk. Dragopaint is een onderneming die verfproducten op de kleinhandelsmarkt brengt, waaronder een hechtprimer die zij commercialiseert onder de benaming ‘Beton Tack’. Op 13 juni 2015 heeft Dragopaint een inschrijving genomen op het Benelux beeldmerk (nr. 0970233) en woordmerk (nr. 1018846). Los Blancos is gespecialiseerd in de productie van verven voor gebouwen en brengt een hechtprimer op de markt onder de naam ‘Betontac’. Het woordmerk “Beton Tack” van Dragopaint is nietig, want de deponering is ter kwader trouw. Los Blancos maakt echter wel inbreuk op het beeldmerk. De kans is reëel dat de doorsnee consument van hechtprimer op het idee kan worden gebracht dat beide producten afkomstig zijn van eenzelfde concern. Merkinbreuk maakt steeds een oneerlijke handelspraktijk uit. In het commercieel verkeer zijn de beroepsbelangen van een concurrent hierdoor geschaad. De gevorderde stakingsmaatregelen zijn gerechtvaardigd.

IEFBE 2634

Geen onderscheidend vermogen voor variant van een rolmaat

Gerecht EU - Tribunal UE 29 jun 2018, IEFBE 2634; ECLI:EU:T:2018:394 (hoechstmass Balzer - rolmaat), https://ie-forum.be/artikelen/geen-onderscheidend-vermogen-voor-variant-van-een-rolmaat

Gerecht EU 29 juni 2018, IEF 17805; IEFbe 2634; T-691/17; ECLI:EU:T:2018:394 (hoechstmass Balzer - rolmaat) Merkenrecht. Hoechstmass Balzer heeft een aanvraag voor een driedimensionaal merk voor een rolmaat gedaan. Dat is afgewezen omdat het geen onderscheidend vermogen heeft. Dat de ingeschreven vorm is een variant van gebruikelijke vormen is onvoldoende om aan te tonen dat het merk geen onderscheidend vermogen mist. Het beroep is bij de kamer van beroep, én bij het gerecht EU, afwezen.

IEFBE 2630

Uitspraak aangebracht door Kristof Neefs en Sofie Cubitt, Inteo.

Geen equivalente inbreuk: beschermingsomvang pemetrexed dinatrium-octrooi is beperkt

Brussel - Bruxelles(Fr./Nl.) 15 jun 2018, IEFBE 2630; (Eli Lilly tegen Fresenius Kabi), https://ie-forum.be/artikelen/geen-equivalente-inbreuk-beschermingsomvang-pemetrexed-dinatrium-octrooi-is-beperkt

Voorz. NL Rechtbank van Koophandel Brussel 15 juni 2018, IEFbe 2630 (Eli Lilly tegen Fresenius Kabi) Octrooirecht. Lilly brengt onder meer het kankergeneesmiddel Alimta op de markt en is houdster van EP 1 313 508 (EP 508). Het actieve bestanddeel in Alimta (na oplossing) bestaat uit pemetrexed anionen. In Alimta zijn de anionen gebonden aan natriumionen en wordt daarmee het pemetrexed dinatriumzout gevormd. Het generieke geneesmiddel van Fresenius heeft als basis pemetrexed. De waterstofatomen worden echter niet vervangen door natriumionen, maar aangevuld met tromethamine. De beschermingsomvang van het octrooi van Lilly is als dusdanig beperkt tot de toepassing van pemetrexed dinatrium. Tijdens de verleningsprocedure heeft zij nagelaten om in de beschermingsomvang equivalenten van pemetrexed dinatrium te voorzien. Anders oordelen zou ertoe kunnen leiden dat het idee van combinatietherapie met B12 als dusdanig wordt beschermd. De eis op grond van equivalente inbreuk is ongegrond.

IEFBE 2631

Prejudicieel gestelde vragen over pay-for-delay toetreding van generieken

HvJ EU - CJUE 27 mrt 2018, IEFBE 2631; (Generics (UK) e.a.), https://ie-forum.be/artikelen/prejudicieel-gestelde-vragen-over-pay-for-delay-toetreding-van-generieken

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 27 maart 2018, IEF 17803; IEFbe 2631; LS&R 1624; C-307/18 (Generics (UK) e.a.) Mededinging. Octrooirecht. Via Minbuza: GlaxoSmithKline (GSK) is houder van een octrooi op een farmaceutisch geneesmiddel. Zij heeft een overeenkomst gesloten met verscheidene ondernemingen die een generieke versie van het geneesmiddel op de markt wilden brengen. Onder deze overeenkomst heeft GSK contanten of met contanten gelijk te stellen voordelen aan deze ondernemingen overgedragen als tegenprestatie voor het staken of uitstellen van hun inspanningen om met GSK te concurreren. De autoriteit voor mededinging en markten (hierna: CMA) heeft in een besluit bepaald dat GSK en de andere betrokken ondernemingen (hierna: appellanten) met hun overeenkomst verschillende wetten die zien op het mededingingsrecht hebben geschonden. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld. Appellanten voeren aan dat twee van de ondernemingen geen concurrenten waren van GSK en dat er daarom geen sprake is van overtreding van het verbod van artikel 101 VWEU. Daarnaast stellen zij dat iets alleen een pay-for-delay zaak is als verwacht wordt dat het octrooi de markttoetreding van een generiek geneesmiddel niet zou kunnen tegenhouden en dat als de initiërende onderneming in dit geval GSK, dan een groot bedrag aan de generieke concurrent overmaakt zodat hij van zijn betwisting afziet en buiten de markt blijft. Zij stellen ook dat de overeenkomsten mededingingsbevorderende effecten hebben zoals de levering van aanzienlijke hoeveelheden generiek geneesmiddel door GSK, voordelen voor groothandelaars en een kleine daling van de gemiddelde prijs die door de apotheken wordt betaald. Volgens de appellanten hangt de machtspositie van GSK samen met een incorrecte bepaling van de relevante productmarkt.

IEFBE 2632

Prejudicieel gestelde vragen over criteria van 'voorbereidend materiaal' voor de bescherming van computerprogramma's

HvJ EU - CJUE 3 apr 2018, IEFBE 2632; (Dacom tegen IPM), https://ie-forum.be/artikelen/prejudicieel-gestelde-vragen-over-criteria-van-voorbereidend-materiaal-voor-de-bescherming-van-compu

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 3 april 2018, IEF 17804; IEFbe 2632; IT 2595; C-313/18 (Dacom tegen IPM) Auteursrecht. Dacom Limited is een Cypriotische vennootschap, waarvan persoon Y in de periode 2007-2011 de enige eigenaar was. IPM Informed Portfolio Management AB (hierna: IPM) is een Zweedse vennootschap die activiteiten uitoefent inzake vermogensbeheer. In 2003 sloten Y en IPM een overeenkomst volgens welke Y een werknemer van IPM zou worden en in de moedermaatschappij van IPM zou investeren. De tewerkstelling ging datzelfde jaar van start en Y werd vervolgens ook een aandeelhouder van de moedermaatschappij. Volgens Dacom eindigde de tewerkstelling van Y in 2004 en leverde Dacom Y’s diensten vanaf dan aan IPM als consultant. IPM betoogde echter dat Y’s tewerkstelling bij IPM ongewijzigd voortging. In de periode waarin Y actief was bij IPM werd een computerprogramma voor vermogensbeheer ontwikkeld. Het geschil betreft de vraag wie aanspraken heeft op (een deel van) de auteursrechten op dat computerprogramma en het voorbereidende ontwerpmateriaal. Dacom is van mening dat zij gedeeld auteursrecht bezit op het computerprogramma, nu Y als consultant betrokken was bij het maken en ontwikkelen van het voorbereidende ontwerpmateriaal voor de software. Dacom vordert daarom een verbod voor IPM om kopieën van de software te maken. Volgens IPM was Y in loondienst en ontwikkelde Y geen voorbereidend materiaal voor de software, waardoor alleen IPM het auteursrecht bezit op het computerprogramma.

Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG omvatten door het auteursrecht  beschermde computerprogramma’s ook het voorbereidende materiaal. De bepaling bevat geen definitie van de term voorbereidend materiaal, maar in overweging 7 van de richtlijn wordt uitgelegd dat de term computerprogramma eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerp-materiaal omvat dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende ontwerpmateriaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden. In een aantal prejudiciële beslissingen heeft het Hof naar de term voorbereidend ontwerpmateriaal verwezen, maar de niet verduidelijkt. De vraag rijst daarom wanneer sprake is van voorbereidend materiaal. Ook rijst de vraag wanneer iemand als een werknemer kan worden beschouwd, nu artikel 2 lid 3 van richtlijn 2009/24/EG bepaalt dat indien een computerprogramma gemaakt is door een werknemer bij de uitoefening van zijn taken of in opdracht van zijn werkgever, de werkgever bij uitsluiting bevoegd is de economische rechten met betrekking tot het programma uit te oefenen. De verwijzende rechter twijfelt of aansluiting kan worden gezocht bij de in de rechtspraak van het Hof bestaande uitlegging van de term werknemer. Daarbij is het de vraag of, wanneer partijen samen houders van een intellectueel-eigendomsrecht zijn, een van de partijen een bevel tot staking in de zin van richtlijn 2004/48/EG aan de andere partij kan richten. De verwijzende rechter gaat daarom over tot het stellen van prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

1.1 Aan de hand van welke criteria moet worden vastgesteld of materiaal “voorbereidend materiaal” is in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s? Kunnen documenten waarin de vereisten worden vastgesteld betreffende de functies die een computerprogramma moet uitvoeren en de resultaten die het programma moet bereiken, bijvoorbeeld de gedetailleerde beschrijving van beleggingsprincipes of risicomodellen voor vermogensbeheer, met inbegrip van wiskundige formules die in het computerprogramma moeten worden toegepast, als dergelijk voorbereidend materiaal worden beschouwd?

1.2 Moet materiaal, om als “voorbereidend materiaal” in de zin van de richtlijn te kunnen worden aangemerkt, zo volledig en gedetailleerd zijn dat de persoon die de eigenlijke code van een computerprogramma schrijft in de praktijk geen eigen keuzes meer hoeft te maken?

1.3 Brengt het exclusieve recht op voorbereidend ontwerpmateriaal in de zin van de richtlijn met zich mee dat het computerprogramma dat het uiteindelijke resultaat van dat voorbereidend materiaal wordt, als een bewerking van het voorbereidende ontwerpmateriaal (artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn

2009/24/EG) en dus met betrekking tot het auteursrecht als een afhankelijk werk moet worden beschouwd, of dat het voorbereidende ontwerpmateriaal en de software als twee verschillende uitdrukkingswijzen van een en hetzelfde werk moeten worden aangemerkt, dan wel dat ze twee onafhankelijke werken vormen?

2.1 Kan een consultant die in dienst is van een andere onderneming maar al een aantal jaren voor dezelfde cliënt werkt en – bij de uitoefening van zijn taken of in opdracht van de cliënt – een computerprogramma heeft gemaakt, als een werknemer [van de cliënt-onderneming] worden beschouwd voor de toepassing van artikel 2, lid 3, van richtlijn 2009/24/EG?

2.2 Op basis van welke criteria moet worden beoordeeld of iemand een werknemer is in de zin van die bepaling?

3.1 Moet artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat het ook mogelijk moet zijn om een rechterlijk bevel tot staking te verkrijgen in een situatie waarin de eiser en de partij tegen wie dat bevel is gericht, samen houders van het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht zijn?

3.2 Indien vraag 3.1 bevestigend wordt beantwoord, dient die situatie anders te worden beoordeeld ingeval het exclusieve recht een computerprogramma betreft dat niet wordt gedistribueerd of openbaar gemaakt maar enkel wordt gebruikt in de eigen onderneming van een van de mede-eigenaren?

IEFBE 2629

IViR Sci-Fi & Information Law Essay Competition

IViR Sci-Fi & Information Law Essay Competition, before december 15th 2018. Science fiction and information law have more in common than meets the eye. Both are fascinated by new and emerging technologies, and both feel a strong urge to write about them. Authors in both ‘genres’ dedicate a considerable share of their time speculating about how these technologies may evolve. Most importantly, science fiction authors, as well as information law scholars, ponder what the implications will be for society, markets and the values that we cherish and seek to protect.

IEFBE 2628

Bijdrage ingezonden door Adee Keppy en Kurt Stöpetie, Brinkhof.

High Court of Justice - GIORDANO v GIORDANO

Overige buitenlandse jurisprudentie - Autres decisions étrangères 28 jun 2018, IEFBE 2628; [2018] EWHC 1608 (Ch) (Walton/Giordano tegen Verweij Fashion), https://ie-forum.be/artikelen/high-court-of-justice-giordano-v-giordano

High Court of Justice 28 june 2018, IEF 17799; IEFbe 2628; [2018] EWHC 1608 (Ch) (Walton/Giordano tegen Verweij Fashion) In de alweer enige jaren durende en over zo’n 60 procedures verspreide strijd om de beste merkrechten in Europa op het merk GIORDANO voor (m.n.) kleding (klasse 25) heeft het Nederlandse bedrijf Verweij Fashion B.V. andermaal een belangrijke overwinning behaald. Nadat in 2017 de rechtbank in Amsterdam al de doorhaling had bevolen van drie GIORDANO-merken, omdat daarvan in de Benelux geen normaal gebruik was gemaakt (zie IEF 16769), en dat bevel vervolgens ook in Duitsland, Oostenrijk, Ierland, Portugal en Italië was gegeven, heeft Mr Justice Arnold in een doorwrochte beslissing Verweij Fashion B.V. andermaal gelijk gegeven door de negen merkregistraties die door de Aziatische Giordano Group waren ingeroepen ongeldig te verklaren, de inbreukvorderingen van Giordano Group af te wijzen en de Giordano Group schuldig te bevinden aan ‘passing off’.

IEFBE 2621

Uitspraak aangebracht door Willem De Vos, Monard Law.

Onvoldoende naar recht aangetoond over de materieelrechtelijke vorderingsrechten op auteursrechten te beschikken

Antwerpen - Anvers 11 jun 2018, IEFBE 2621; (Ideca tegen Atraxion), https://ie-forum.be/artikelen/onvoldoende-naar-recht-aangetoond-over-de-materieelrechtelijke-vorderingsrechten-op-auteursrechten-t

Hof van beroep Antwerpen 11 juni 2018, IEFbe 2621 (Ideca tegen Atraxion) Auteursrecht. X en BVBA Ideca stellen houder te zijn van auteursrechten op een computerprogramma die werd ontworpen als webshop voor BVBA Atraxion. Atraxion verkoopt onderdelen van dit programma aan derden. Bij gebrek aan bewezen materiële schade die een gevolg zou zijn van het beslag, begroot de rechtbank de schade van Atraxion op één symbolische euro [IEFbe 2446]. Het hof oordeelt dat de heer BW/Ideca onvoldoende naar recht aantonen te beschikken over de materieelrechtelijke vorderingsgerechtigheid om een vordering tot verkrijging van beschrijvende maatregelen in te stellen. Het Hof verklaart het derdenverzet toelaatbaar en gegrond en trekt de gewezen beschikking in.