DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties/noten - Publications/commentaires  

IEFBE 109

De sanctie is een vrijwel dode letter

Bijlage bij Kamerstukken II 30 928, nr. 17 Rapport P.G.F.A. Geerts e.a., "Oneerlijke handelspraktijken: praktijkervaringen in België met de sanctie van artikel 41 WMPC", juni 2011 - hier

Paralelle publicatie van Reclameboek 1195. Oneerlijke handelspraktijk en de bijzondere sanctie van artikel 41 WMPC, rechtsvergelijking. Uit het rapport.

Het Belgische recht kent met artikel 41 WMPC een bijzondere sanctie ten behoeve van de consument jegens wie een oneerlijke handelspraktijk is gepleegd. De centrale doelstelling van dit onderzoek was te achterhalen hoe de Belgische sanctie van artikel 41 WMPC in de praktijk werkt. Meer bijzonder diende de vraag beantwoord te worden of zij doeltreffend was in de zin dat zij jegens handelaren afschrikwekkende werking had en dat het voor consumenten aantrekkelijk was om daarvan gebruik te maken.

Ter beantwoording van deze vragen werden de remedies geanalyseerd die consumenten naar Nederlands en Belgisch recht ter beschikki ng staan wanneer zij slachtoffer zijn geworden van een oneerlijke handelspraktijk. De conclusie luidt dat artikel 41 WMPC met name door zijn punitieve strekking verschilt van het bestaande Nederlandse verbintenissenrecht waarin schadevergoeding en herstel centraal staan. Dit wil niet zeggen dat een dergelijke sanctie niet zou passen in het Nederlandse verbintenissenrecht, maar wel dat zij daaraan een nieuw element zou toevoegen.

Door middel van rechtspraakonderzoek en interviews werd de praktische werking van artikel 41 WMPC in kaart gebracht. Aanschrijving van alle tot toepassing van artikel 41 WMPC bevoegde Belgische gerechten (246 in totaal) leverde geen uitspraken op en evenmin werden gepubliceerde uitspraken gevonden. Interviews met 9 personen die werkzaam zijn in verschillende sectoren (advocatuur, bedrijfsleven, consumentenorganisaties en overheid) genereerden een aantal mogelijke verklaringen voor het ontbreken van rechtspraak.

De uitkomst van het onderzoek is dat de sanctie van artikel 41 WMPC een vrijwel dode letter lijkt te vormen. Er is geen rechtspraak gevonden waarin artikel 41 WMPC wordt toegepast en uit de interviews is evenmin gebleken dat deze sanctie in het kader van onderhandelingen tussen consumenten en ondernemingen vaak wordt ingeroepen door of namens consumenten. Evenmin lijken ondernemingen zich bij hun optreden te laten afschrikken door artikel 41 WMPC. Niet uitgesloten kan worden dat de sanctie van artikel 41 WMPC toch af en toe wordt ingeroepen, maar dat dit gebruikelijk zou zijn, is onaannemelijk.

De oorzaken die hiervoor mogelijkerwijs verantwoordelijk zouden kunnen zijn, hangen niet samen met de aard van de sanctie als zodanig, maar zijn vermoedelijk in belangrijke mate toe te schrijven aan de redactie van artikel 41 WMPC (onduidelijke toepassingsvoorwaarden), aan het feit dat consumentengeschillen veelal een gering financieel bedrag betreffen in combinatie met de kosten van een procedure en het risico om in geval van verlies in een gedeelte van de kosten van de wederpartij te worden veroordeeld, aan het feit dat ondernemingen uit commerciële overwegingen (reputatie is los van eventuele juridische sancties van belang) zullen schikken of zich zullen onthouden van oneerlijke handelspraktijken, aan handhaving door concurrenten en de Belgische Consumentenautoriteit en aan de geringe bekendheid die artikel 41 WMPC geniet, mede door een onlogische plaatsing in de wet.

IEFBE 105

Arrest Pirate Bay. Geldig of niet?

Met dank aan Matthias Dobbelaere, MyLex ICT Recht & Intellectuele Eigendom

Auteursrecht. Piraterij. Blokkering door ISPs en subdomeinen. Eerder viel in juli 2010 het volgende te lezen op deze blog: 'The Pirates blijven consulteerbaar'. Toen kregen zowel in België als in Nederland de auteursverenigingen een nul op het rekest toen ze de rechter verzochten de toegang tot de website te blokkeren. Het BAF (red. Belgian Anti-piracy Federation) kreeg op 9 juli 2010 ongelijk van de Antwerpse Rechtbank van Koophandel (red. 9 juli 2010, A/10/5374, BAF tegen Telenet en Belgacom). De blokkering zou enerzijds te gemakkelijk te omzeilen zijn, en anderzijds rezen vragen rond de opportuniteit van de maatregel. Rechtspraak zoals het hoort.

Helaas, vandaag is het even anders. BAF kreeg gelijk.

In beroep had BAF haar vordering enigszins bijgesteld: er was geen sprake meer van voorlopige maatregelen, doch enkel nog om een stakingsvordering tegen Belgacom en Telenet. Die stakingsvordering had maar één doel: het (laten) blokkeren van de website 'The Pirate Bay'. Prima, moeten de vertegenwoordigers van BAF gedacht hebben, toen ze halsreikend de uitspraak in handen kregen. Het grote gelijk was verworven. Het Hof van Beroep oordeelde, niet gehinderd door enige kennis ter zake, dat 'The Pirate Bay' nu maar snel geblokkeerd moest worden. Op de terechte kritiek of het Europees Hof dezelfde mening voert (herinner u de ophefmakende zaak rond Sabam v. Scarlet) en of de maatregelen enig technisch nut herbergt, zwijgt het Hof in alle talen. Pirate Bay reageerde, zoals we gewoon zijn, vrij laconiek op het arrest.

Opeens echter consternatie in de pers: de ISP's zouden de blokkering niet moeten doorvoeren, gezien het arrest slechts spreekt over de volgende (limitatief opgenoemde) domeinnamen (let op de 'www' voor de betrefffende namen):
:
Deze afbeelding is afkomstig van de blog van Maarten Schenk (Blogologie). Maarten las het arrest en concludeerde dat de ISP's het arrest maar letterlijk moesten lezen en enkel het subdomein "www" moesten blokkeren. De vlaamse pers nam het besluit snel over: De Standaard, Het Nieuwsblad en ook Het Laatste Nieuws. Ophefmakend is het alleszins, maar is het ook een correcte analyse?

Ja en neen. Aan de ene kant is het voor een juridische leek aardig gevonden. Arrestanalyse, daar kampt de gemiddelde advocaat of jurist soms nog wel eens mee. Het arrest maakt zelf melding van het 'limitatieve karakter' van de opsomming en lijkt haar eigen rechtsgeldigheid daarbij haast de das om te doen. Of de advocaten en/of juristen van de ISP's zich hierdoor op andere gedachten laten brengen, is anderzijds hoogst onwaarschijnlijk. De 'geest van het arrest' is immers duidelijk: alle domeinnamen moeten worden ontkoppeld van het gerelateerde IP-adres, en dienen vervolgens onbereikbaar te zijn voor de gemiddelde internetgebruiker. Dat het omzeilen van de blokkering kinderspel is, blijkt voor het Hof geen onbekend gegeven: "aangenomen dient te worden dat een doorsnee internetgebruiker niet zal zoeken naar mogelijkheden om de geblokkeerde website via een andere manier te bereiken". Hoogstwaarschijnlijk hanteert het Hof hier nog een antieke definitie van de 'doorsnee internetgebruiker', u weet wel, voor het Google-, Twitter- en Facebook-tijdperk. Hoewel de geest (en dus het opzet) van het arrest onbetwijfelbaar is, kan men zich inderdaad terecht vragen stellen bij de actuele kennis van de raadsheren rond ICT(-recht). Jusitie en haar rechtsprekend apparaat moet zich dringend bijscholen, wil zij met enige relevantie recht spreken in deze, toegegeven, vaak ingewikkelde technische materies.

Los van de al dan niet letterlijke interpretatie van het arrest, rijst de veel belangrijke vraag: mag de overheid of het justitieel apparaat zo maar ingrijpen in het individueel internetgebruik? We herhalen (helaas) hetgeen we reeds schreven op 4 januari 2010 omtrent de blokkering van de buitenlandse goksites:

Want censuur, hoe goedbedoeld zij ook moge zijn, gaat altijd in tegen de vrijheid en de beslissingsmacht van het individu.

Het 'www' biedt een wijdverspreide en rijke bron van informatie, die men in absolute vrijheid moet kunnen consulteren.
Onze mening is anno 2011 niet bijgesteld. Censuur of de digitale revolutie, grote liefde zal het nooit worden.
Eén daarvan zal moeten wijken, en we hebben al een vaag vermoeden hetwelk.

IEFBE 92

Intellectuele Rechten Kroniek 2010

Joris Deene, Intellectuele rechten, kroniek 2010, Nieuw Juridisch Weekblad, nr. 245, 29 juni 2011.

Met toestemming van Joris Deene, Everest Advocaten.

België. In het auteursrecht werd het bestemmingsrecht als een succesvol wapen door kunstenaars gebruik om de kunst- en expressievrijheid van derden met betrekking tot hun kunstwerken te beknotten. We onthouden ook dat zaakvoerders hun rechten op ontwikkelde software niet automatisch overdragen aan hun vennootschap. In het merkenrecht blijft het Europees Hof van Justitie in de Google Adword zaken spelen met de functies van een merk. In het octrooirecht blijkt een EU octrooi binnen hand bereik te zijn.

Inhoudsopgave 
I. Auteursrecht
  A. Originaliteit
  B. Toepasselijke regelgeving.
  C. Auteurschap
  D. Morele rechten.
  E. Vermogensrechten – bestemmingsrecht.
  F. Uitzonderingen en vergoedingsstelsels
      1. Parodie
      2. Thuiskopie vergoeding
  G. Auteurscontracten.
  H. Naburig recht van muziekproducenten.
  I. Naburig recht van uitvoerende kunstenaars.
II. Tekeningen- en modellenrecht.
III. Merkenrecht
  A. Voorwerp van merkbescherming
      1. Onderscheidend vermogen 
      2. Inburgering.
  B. Rechten van de merkhouder
      1. Gebruik in het economisch verkeer
      2. Situatie van dubbele identiteit (art. 2.20.1.a BVIE, art. 5.1.a MRL, art. 9.1.a GMV).
      3. Verwarringsgevaar (art. 2.20.1.b BVIE, art. 5.1.b MRL, art. 9.1.b GMV).
      4. Schade aan bekend merk (art. 2.20.1.c BVIE, art. 5.2 MRL, art. 9.1.C GMV) 
      5. Ander gebruik (art. 2.20.1.d BVIE, art. 5.5 MRL)
  C. Depot te kwade trouw.
  D. Vervallenverklaring wegens niet-gebruik
  E. Vrijhoudingsbehoefte.
IV. Octrooien
  A. Europese ontwikkelingen
  B. Biotechnologie.
  C. Aanvullende beschermingscertificaten (ABC)
V. Procedure en herstelmaatregelen
  A. Kort geding en prima facie geldigheid
  B. Beslag
  C. Bevoegdheid stakingsrechter.
  D. Schadevergoeding.
  E. Kwade trouw.

IEFBE 90

Auteursrecht om van te smullen?

Met dank aan Nathalie van de Berg, BRight advocaten.

België - Auteursrecht: Belgische koks koken over want op 10 juni 2011 heeft het Hof van Beroep te Luik besloten dat culinaire streekgerechten niet onder het auteursrecht vallen en deze recepten letterlijk door een ieder gekopieerd mogen worden (Cour d'appel Liège 10 juni 2011, 2010/RG/145 en Tribunal de Commerce de Liège 29 november 2009, 10113)*.

De Waalse Nicole Darchambau kwam begin jaren ‘90 op het idee om allerlei recepten op basis van bier te verzinnen. Na talloze uren studie en het bezoeken van vele brouwerijen, publiceerde zij in 1994 haar eerste receptenboek op basis van bier “La bière ça se mange”. Daarna volgden nog veel meer “bierboeken”. Onlangs ontdekte Darchambeau dat een concurrerende uitgeverij bijna letterlijk vijf van haar recepten in een kookboek heeft overgenomen. Ze liet het er niet bij zitten en stapte naar de rechter.

In de procedure stelt Darchambeau dat de gedaagde vijf van haar recepten slaafs gereproduceerd heeft en vervolgens verspreid en daarmee inbreuk maakt op haar auteursrechten. Ze vordert o.a. staking en een schadevergoeding. In eerste aanleg oordeelt de Luikse Rechtbank dat auteursrechten niet gelden voor de culinaire gerechten van Darchambeau. Hoger beroep volgt. Echter, ook het Hof van Beroep te Luik wil de gevraagde auteursrechtelijke bescherming niet geven aan de streekrecepten van Darchambeau.

Het Hof haalt de magische formule van de auteurswet aan en geeft aan dat voor de bescherming van deze recepten door het auteursrecht vereist is dat deze recepten origineel zijn, dat wil zeggen: dragen de recepten het persoonlijk stempel van de maker? Recepten geven over het algemeen een korte en banale lijst van ingrediënten, hoeveelheden en werkwijze (schillen/snijden/hakken/enz.) weer. Om hierop auteursrecht te claimen moet er dus sprake zijn van iets extra’s. Darchambeau stelt dat zij zelf zoveel heeft toegevoegd aan de recepten dat deze origineel zijn en dus auteursrechtelijke bescherming verdienen. Het Hof gaat daar niet in mee. Steekgerechten en volksgerechten, zo oordeelt het Hof, zijn gemeengoed en door Darchambeau is niets aangetoond waaruit blijkt dat zij aan deze algemeen bekende, banale recepten iets heeft toegevoegd wat maakt dat zij een beroep kan doen op auteursrechtelijke bescherming. Het eigen persoonlijk karakter van de bijdrage van Darchambeau aan de recepten is niet aangetoond. Conclusie: een ieder mag de recepten van Darchambeau in een kookboek overnemen.

Vraag rijst nu of indien de recepten complexer waren geweest, de Belgische rechter wel had geoordeeld dat deze auteursrechtelijke bescherming genieten. Op het eerste oog laat het Hof geen ruimte voor bescherming van bekende, simpele streekgerechten maar het is nog te vroeg om in z’n algemeenheid te concluderen dat recepten überhaupt geen auteursrechtelijke bescherming in België kunnen genieten.

Belgische (tv) koks die een leuk zakcentje bijverdienen door het uitgeven van hun eigen kookboeken vrezen nu dat het Luikse Hof van Beroep een bom heeft gelegd onder het auteursrecht op deze kookboeken en luiden de alarmbel.

Wordt dus ongetwijfeld vervolgd……………………..!

Artikel is geschreven obv artikel nieuwsblad.be
* Uitspraak Cour d'appel met dank aan Kristof Neefs, Altius, Uitspraak Tribunal de Commerce met dank aan Nicole Darchambeau

IEFBE 86

LDD en VB veroordeeld voor schending auteursrecht

D. Voorhoof, 'LDD en VB veroordeeld voor schending auteursrecht', De Juristenkrant nr. 229 van 11 mei 2011.

Met toestemming van Dirk Voorhoof, UGent.

Onlangs werden zowel Lijst Dedecker als het Vlaams Belang veroordeeld voor het ontoelaatbaar gebruik van beschermd auteurswerk. Beide partijen meenden zich nochtans te kunnen beroepen op de parodie-exceptie. In beide gevallen waren de rechters evenwel van oordeel dat het niet om een legitieme parodie ging. De cartoons met respectievelijk Lucky Luke en de Daltons (Morris) en Lambik en Suske en Wiske (Vandersteen) bevatten immers geen kritiek op of vormden geen contrast met de originele werken. Beide uitspraken maken nog maar eens duidelijk dat de parodie-exceptie, hoewel expliciet opgenomen in de Belgische auteurswet sinds 1994, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen soelaas kan bieden bij karikaturaal of parodiërend gebruik van beschermd auteurswerk. De in de rechtspraak ontwikkelde zeven basisvoorwaarden zijn slechts heel uitzonderlijk tegelijk vervuld. Alle horden feilloos nemen lijkt wel haast onmogelijk.

In de aanloop naar de verkiezingen van 2007 presenteerde Jean-Marie Dedecker zich op een affiche en in krantenadvertenties als Lucky Luke, zelfzeker neerkijkend op een geadapteerde versie van de vier Daltons, herkenbaar als Guy Verhofstadt, Johan Vande Lanotte, Yves Leterme en Geert Bourgeois.

In Gent verspreidde de lokale Vlaams Belang-afdeling naar aanleiding van de nieuwjaarsreceptie van de stad op 9 januari 2011 een kalender met daarop een karikatuur van de Gentse burgemeester, expliciet refererend aan het album van Suske en Wiske De Wilde Weldoener . In dit geval was het niet Lambik, maar burgemeester Termont die kwistig geld uitstrooide, overigens naar mensen van buitenlandse origine.

In beide gevallen vorderden de erfgenamen en rechtenhouders van respectievelijk Lucky Luke en Suske en Wiske de stopzetting van het ongeoorloofd gebruik van de werken van Morris (M. De Bevere) en Willy Vandersteen. In het geval van de namaak van het werk van Morris werd ook een forse schadevergoeding gevorderd.

Wilde weldoener
De cartoon van de Gentse burgemeester als wilde weldoener beoordeelt de voorzitter van de Brusselse rechtbank als een manifeste schending van het auteursrecht van Willy Vandersteen. Het Vlaams Belang voerde aan dat het een politieke spotprent was, en dat de rechtenhouders zich, rekening houdend met de eerlijke gebruiken, niet konden verzetten tegen zo n adaptatie van een bestaand werk. In toepassing van artikel 22 § 1, 6° van de auteurswet van 30 juni 1994 kan de auteur zich immers niet verzetten tegen een gebruik van zijn werk in het kader van een parodie, een pastiche of een karikatuur, rekening houdend met de eerlijke gebruiken.

Volgens de rechtbank straalt de karikatuur van Lambik echter weinig originaliteit uit en bevat de cartoon van burgemeester Termont vooral vormelementen van de cover van het Suske en Wiske-album. De vele gelijkenissen tussen het originele album van Willy Vandersteen en de karikatuur van het Vlaams Belang doen de rechtbank besluiten dat er meer vormelementen uit het originele werk zijn overgenomen dan noodzakelijk om een parodie tot stand te brengen. Dat gebrek aan originaliteit maakt dat het werk niet als een intellectuele schepping beschouwd kan worden en niet voldoet aan de basisvoorwaarde van de parodie.

Het vonnis erkent wel dat de VB-karikatuur het beleid van de stad Gent op de korrel wil nemen, maar het stelt tegelijk vast dat geen spot wordt gedreven met het stripalbum De Wilde Weldoener , noch met de figuur van Lambik. Volgens de rechtbank verzetten de rechtenhouders zich terecht tegen het ongeoorloofd gebruik van de werken van Vandersteen.
Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat de VB-kalender een inbreuk pleegt op de auteursrechten van de rechthebbenden op de stripalbums Suske en Wiske. Onder dreiging van een dwangsom van 5.000 euro per inbreuk beveelt de rechter de onmiddellijke stopzetting van de verspreiding van de kalenders onder welke vorm ook.

Lucky Luke
In eerste instantie leek Lijst Dedecker met de Lucky Luke-parodie wel de kaap van het auteursrecht te kunnen omzeilen, want de rechtbank van eerste aanleg in Brugge was van oordeel dat de politieke spotprent een parodie was waartegen het auteursrecht zich niet verzet. In een arrest van het hof van beroep in Gent wordt die bevinding echter van tafel geveegd.

Het hof is van oordeel dat aan zeven cumulatieve voorwaarden moet voldaan zijn om beroep te kunnen doen op de parodie-exceptie van artikel 22 § 1, 6° AW.

1. De parodie moet zelf origineel zijn.
2. Moet ironisch/humoristisch karakter hebben.
3. Moet element van kritiek bevatten of contrast oproepen met het origineel.
4. Mag niet meer vormelementen overnemen dan nodig.
5. Mag niet tot verwarring leiden.
6. Mag niet louter of hoofdzakelijk een commercieel doel nastreven.
7. Mag  niet louter of hoofdzakelijk de intentie hebben het originele werk te schaden.

Volgens het hof is duidelijk niet voldaan aan de derde voorwaarde. De politieke reclame van LDD levert immers geen kritiek op de stripfiguren de Daltons of Lucky Luke, er wordt zelfs niet het minste contrast opgeroepen met het originele werk. Het hof merkt ook op dat de betwiste tekening van LDD aanhaakt bij het succes van de stripfiguren Lucky Luke en de Daltons. In de betwiste tekening worden de associaties met de held en de schurken gerecupereerd voor politieke doeleinden en dat is volgens het hof strijdig met de eerlijke gebruiken. Bovendien is deze politieke recuperatie van Lucky Luke een schending van wat het hof een moreel aspect noemt, refererend aan het gebrek aan toestemming van de rechthebbenden, die hun auteurswerken ongewild in verband gebracht zien met één bepaalde politieke partij. Voor deze recuperatie voor politieke reclame kan geen beroep worden gedaan op de parodie-exceptie. Het hof benadrukt nog dat niet elk gebruik van de Daltons en van de gestreepte gevangenisplunje verboden moet worden, maar vindt dat in deze zaak het auteursrecht geschonden is.

LDD en Jean Marie Dedecker zijn samen met de communicatiebureaus die de campagne bedachten en uitvoerden veroordeeld tot een herhalingsverbod, een (beperkte) schadevergoeding en de kosten van het geding.

Uitzonderlijk
Beide rechterlijke uitspraken maken nog maar eens duidelijk dat de parodie-exceptie, hoewel expliciet opgenomen in de Belgische auteurswet sinds 1994, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen soelaas kan bieden bij karikaturaal of parodiërend gebruik van beschermd auteurswerk. De in de rechtspraak ontwikkelde zeven basisvoorwaarden zijn slechts heel uitzonderlijk tegelijk vervuld. Alle horden feilloos nemen lijkt wel haast onmogelijk.

Het vonnis van de rechtbank in Brussel en het arrest van het hof van beroep in Gent maken ook duidelijk dat een parodie op eventueel wel door de beugel kan, als ook al de andere voorwaarden vervuld zijn. Een parodie met zoals hier bij politieke reclame kan niet door de auteursrechtelijke beugel, omdat zulk gebruik van beschermd auteurswerk geen kritiek op of contrast met het originele werk inhoudt.

Wie zich in België aan de parodie waagt, loopt zo wel erg veel kans tegen het auteursrecht van anderen aan te botsen. Hoog tijd dat de rechtspraak een wat soepeler koers gaat varen.

Lees de juristenkrant hier

Hof van Beroep Gent 3 januari 2011, 2008-AR-1703 (F. De Bevere-Blanckaert en Lucky Comics NV t. Dedecker J.M. e.a.) hier
Vrz. Rb. Brussel 17 februari 2011 (H. Vandersteen e.a. en WPG Uitgevers België NV t. VZW Vrijheidsfonds en Johan Deckmyn)

IEFBE 66

De ongeclausuleerde verkoop van 7.000 bomen

Hidde Koenraad, Vondst Advocaten(Voorpublicatie,Noot bij arrest Hof van Cassatie van België d.d. 25 februari 2010, (Greenstar-Kanzi / Hustin c.s.) nog te verschijnen in de Gazette Raad voor de Plantenrassen).

“Het Hof van Cassatie heeft in deze casus aanleiding gezien om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over de uitleg van Verordening 2100/94 inzake het communautaire kwekersrecht.

Het Hof overweegt enerzijds dat uit een tweetal merkenrechtelijke uitspraken van het HvJ EU zou volgen dat een merkhouder zich – nadat de waren met zijn toestemming in de handel zijn gebracht – ingevolge de uitputting van zijn recht slechts in bepaalde omstandigheden kan verzetten tegen de verhandeling ervan door een derde, ook al blijkt dat de licentiehouder van het merk bij de verhandeling met deze derde handelde in strijd met een bepaling van de licentieovereenkomst. Volgens het Hof van Cassatie valt niet uit te sluiten dat artikel 16 Verordening 2100/94 inzake de uitputting van het kwekersrecht op analoge wijze moet worden uitgelegd. Anderzijds overweegt het Hof van Cassatie, onder verwijzing naar de eerste overweging van de considerans van Verordening 2100/94, dat plantenrassen specifieke problemen met zich meebrengen op grond waarvan wellicht minder snel uitputting aangenomen moet worden.

In de onderhavige zaak staat vast dat Nicolaï - door bij de verkoop van de 7.000 appelbomen Hustin niet de teelt- en/of marketinglicentie te laten aanvaarden - in strijd heeft gehandeld met (een beperkende verplichting uit) de licentieovereenkomst. (…) Anders dan het Hof van Cassatie overweegt, blijkt uit de in het arrest aangehaalde uitspraak Copad/Dior mijns inziens dus duidelijk dat bij schending door een licentiehouder van de in de wet opgesomde c.q. wezenlijke verplichtingen uit een licentieovereenkomst, géén uitputting kan worden aangenomen.`

Lees de gehele noot hier. Lees het arrest hier.