HvJ EU: Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting
HvJ EU 16 juni 2022, IT 3985, IEFbe 3487; ECLI:EU:C:2022:484 (Toshiba tegen Europese Commissie) De Europese Commissie stelde vast dat Toshiba inbreuk had gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-overeenkomst door haar deelname aan een mededingingsregeling inzake optische diskdrives (odd’s). Zij zou haar gedrag onderling hebben afgestemd met andere partijen. Hiervoor legde de Europese Commissie in haar besluit een boete op aan Toshiba. Toshiba heeft hiertegen vervolgens beroep ingesteld dat primair strekte tot nietigverklaring van het besluit en subsidiair tot verlaging van de opgelegde geldboete. Het Gerecht heeft het beroep in zijn geheel verworpen. Hierop is Toshiba naar het HvJ EU gegaan.
Geen auteursrechtelijke en modelrechtelijke inbreuk meubelset
Hof van beroep Brussel 29 mei 2018, IEFbe 3485; rolnr. 2017/AR/425 (Meubar tegen Oosterlynck) Zie eerste aanleg [IEFbe 2295]. Meubar is een Belgische meubelfabrikant die een meubelset liet ontwerpen genaamd 'York'. Zij beweert dat Oosterlynck een vergelijkbare meubelset onder de naam 'Emily' op de markt brengt die inbreuk maakt op haar auteursrecht en op haar niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht. Ten aanzien van de niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten stelt de rechter dat drie jaar zijn verstreken na het openbaar maken van de meubelen, waardoor Meubar geen rechten meer kan uitputten ten aanzien hiervan. Wat betreft het auteursrecht van Meubar op de meubelset, acht de rechter deze vordering ook ongegrond. Het hof komt tot het oordeel dat de meubelset niet getuigt van een eigen intellectuele schepping van de auteur. Hierdoor kwamen de vrije en creatieve bekwaamheden van de auteur niet tot uiting. Tot slot acht het hof ook een beroep op strijdigheid met de eerlijke marktpraktijken ongegrond.
Gedeeltelijke nietigverklaring besluit Commissie, maar geen verlaging boete
HvJ EU 16 juni 2022, IT 3984, IEFbe 3484; ECLI:EU:C:2022:483 (Quanta tegen Europese Commissie) De Europese Commissie stelde vast dat de deelnemers aan de mededingingsregeling hun concurrentiegedrag onderling hadden afgestemd. De Europese Commissie heeft vanwege de inbreuk op artikel 101 VWEU en 53 EER-overeenkomst aan (onder meer) Quanta een boete opgelegd. Quanta stelde vervolgens beroep in dat primair strekte tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie en subsidiair tot verlaging van de aan haar opgelegde boete. Het Gerecht heeft dit beroep in zijn geheel verworpen. Hierop is Quanta naar het HvJ EU gestapt. Het Hof meent dat het Gerecht niet zomaar kon oordelen dat de Commissie de rechten van verdediging van Quanta niet had geschonden. De mededeling van punten van bezwaar van de Commissie bevatte namelijk niet de belangrijkste elementen die met betrekking tot de afzonderlijke inbreuken tegen Quanta werden aangevoerd. Aangezien het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dient het bestreden arrest te worden vernietigd. Daarnaast moet het besluit van de Europese Commissie nietig worden verklaard voor zover daarin is bepaald dat Quanta artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-overeenkomst heeft geschonden door deel te nemen aan meerdere afzonderlijke inbreuken. Het Hof is verder van oordeel dat de boete niet verlaagd dient te worden.
HvJ EU verklaart besluit van Europese Commissie nietig
HvJ EU 16 juni 2022, IT 3982, IEFbe 3483; ECLI:EU:C:2022:478 (Sony tegen Europese Commissie) Zie ook ECLI:EU:C:2022:480. De Europese Commissie heeft Sony te kennen gegeven dat zij inbreuk had gemaakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-overeenkomst door deel te nemen aan een mededingingsregeling inzake optische diskdrives (odd’s). De commissie legde Sony hiervoor een geldboete op. Bij verzoekschrift heeft Sony vervolgens een beroep ingesteld. Dit beroep werd door het Gerecht volledig verworpen. Vervolgens verzoekt Sony het Hof om het bestreden arrest te vernietigen en het bedrag van de aan hen opgelegde geldboete te verlagen. Door het Hof wordt geoordeeld dat het besluit van de Commissie nietig wordt verklaard voor zover daarin vastgesteld is dat Sony artikel 101 en artikel 53 EER-overeenkomst heeft geschonden door deel te nemen aan afzonderlijke inbreuken. De Commissie had immers slechts vastgesteld dat Sony niet alleen had deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk maar ook aan meerdere afzonderlijke inbreuken. Het Hof oordeelt dan ook dat het Gerecht blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie had voldaan aan haar verplichting om het litigieuze besluit te motiveren. Wat betreft de geldboete heeft Sony niet aangetoond waarom de hoogte daarvan zodanig overdreven is dat geoordeeld zou moeten worden dat de geldboete onevenredig is.
Onvoldoende waarschijnlijkheid bescherming farmaceutisch octrooi
Hof van beroep Brussel 20 februari 2018, IEF 20812, IEFbe 3482, LS&R 2086; rolnr. 2018/KR/3 (Mylan tegen Icos) Zie ook de latere uitspraak: [LS&R 1764] en de gelijktijdige uitspraak: [IEFbe 3480]. Icos is een biotechnologisch bedrijf dat is overgenomen door de farmaceutische onderneming Eli Lilly & Company. Eli Lilly brengt het geneesmiddel Cialis op de markt, met als actieve bestanddeel tadalafil. Tadalafil maakt onderdeel uit van het octrooi EP 668 waarvan de beschermingsduur in 2017 is verstreken, na afloop van het aanvullend beschermingscertificaat 009. Icos is nog wel houder van het tweede generatie octrooi betreffende de doseringssamenstelling van tadalafil, genaamd EP 181. Het Hof oordeelt dat de bescherming die wordt ingeroepen door Icos omtrent EP 181 niet voldoende waarschijnlijk is, waardoor de vordering van Icos onvoldoende schijn van recht heeft om de door haar gevorderde maatregelen te verantwoorden. De vordering van Icos wordt daarom in hoger beroep als ongegrond bestempeld.
Uitspraak ingezonden door Alexis Fierens, DLA Piper.
Onvoldoende bewijs originaliteit, naast tergend en roekeloos beroep
Hof van beroep Gent 7 februari 2022, IEFbe 3481; rolnr. 2020/AR/1836 (Eiser tegen Juntoo) Zie ook [IEFbe 3463] Eiser is kunstenaar en maakt al zijn kunstwerken in een bepaalde stijl en op een bepaalde wijze. Het oeuvre van de kunstenaar is opgenomen in een boek van Lannoo Publishers. De kunstenaar spreekt Juntoo als bedrijf achter de website Overstock aan op het verkopen van een illegale productie van zijn werk en beroept zich op het auteursrecht. Het beroep van de kunstenaar faalt, omdat hij tekortschiet in de bewijslast omtrent de originaliteit van een werk. Daarnaast oordeelt het hof dat vanwege het tergend en roekeloze hoger beroep van de kunstenaar, een schadevergoeding verschuldigd is aan Overstock. Het hof komt tot dit oordeel op grond van de omstandigheden dat na 47 minuten na ontvangst van het bestreden vonnis hoger beroep is aangetekend, dat de kunstenaar geen rekening hield met de afwijzing van een eerdere eis door de ondernemingsrechtbank Antwerpen en dat tot slot de kunstenaar ook in de appelprocedure onvoldoende zorg besteedde aan zijn inventaris en stukkenbundel.
Bescherming door farmaceutisch octrooi onvoldoende waarschijnlijk
Hof van beroep Brussel 20 februari 2018, IEF 20813, IEFbe 3480, LS&R 2084; rolnr. 2018/KR/3 (Sandoz tegen Icos) Zie ook de latere uitspraak: [LS&R 1764]. Icos is een biotechnologisch bedrijf dat is overgenomen door de farmaceutische onderneming Eli Lilly & Company. Eli Lilly brengt het geneesmiddel Cialis op de markt, met als actieve bestanddeel tadalafil. Tadalafil maakt onderdeel uit van het octrooi EP 668 waarvan de beschermingsduur in 2017 is verstreken, na afloop van het aanvullend beschermingscertificaat 009. Icos is nog wel houder van het tweede generatie octrooi betreffende de doseringssamenstelling van tadalafil, genaamd EP 181. Het Hof oordeelt dat de bescherming die wordt ingeroepen door Icos omtrent EP 181 niet voldoende waarschijnlijk is, waardoor de vordering van Icos onvoldoende schijn van recht heeft om de door haar gevorderde maatregelen te verantwoorden. De vordering van Icos wordt daarom in hoger beroep als ongegrond bestempeld.
Uitspraak ingezonden door Bram Woltering, AKD Benelux Lawyers.
Normaal gebruik merk uiteengezet door Gerecht EU
Gerecht EU 1 juni 2022, IEF 20806, IEFbe 3479; ECLI:EU:T:2022:310 (Worldwide Machinery tegen EUIPO) In 2013 is het Europese merk van Scaip Srl, de voorganger van Scaip SvA, ingeschreven voor klasse 12, waarna in 2018 Worldwide Machinery herroeping van het merk verzoekt. Worldwide Machinery beroept zich hierbij op het niet normaal gebruik van het merk door Scaip SpA in de afgelopen jaren dat het is ingeschreven. Het EUIPO heeft dit gedeeltelijk toegewezen, gezien volgens het EUIPO bij een deel van de ingeschreven merk wel voldoende normaal gebruik kon worden aangetoond. Het Hof van Justitie gaat hierin mee. Hierbij benadrukt het Hof dat het in dit geval gaat om specialistische goederen die gebruikt worden door een gespecialiseerd publiek. Dit betekend daarom ook een klein marktsegment. Het beginsel van territorialiteit, binnen het arrest silente PORTE & PORTE, waar de appellant een beroep op doet kan, dus niet in dit onderhavige geval worden toegepast. Het onderhavige beroep wordt verworpen.
HvJ EU: nationale regeling omtrent ontslag functionaris gegevensbescherming toegestaan
HvJ EU 22 juni 2022, IT 3979, IEFbe 3478; ECLI:EU:C:2022:495 (Leistritz tegen LH) In dit onderhavige geval staat de arbeidsrechtelijke bescherming van natuurlijke personen als functionaris voor gegevensbescherming centraal. Met de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie, poogt de hoogste Duitse rechter antwoord te verkrijgen op de vraag hoe art. 38 lid 3, tweede volzin, AVG moet worden uitgelegd, in het licht van de arbeidsrechtelijke verhouding tussen de functionaris voor gegevensbescherming en de verwerkingsverantwoordelijke waar hij in dienst is. Het Hof oordeelt dat art. 38 lid 3, tweede volzin, AVG zich niet verzet tegen een nationale regeling, waarbij een functionaris voor gegevensbescherming door de verwerkingsverantwoordelijke alleen om een gewichtige reden kan worden ontslagen, mits die regeling de te verwezenlijken doelstellingen van de AVG niet ondermijnt.
Uitvinding ontbreekt inventiviteit, hoger beroep ongegrond
Hof van beroep Antwerpen 14 mei 2018, IEFbe 3476; rolnr. 2014/AR/345 (Friesland Brands tegen Incopack) Friesland Brands is houder van een Europees octrooi dat ziet op een aerosolcontainer met een spuitmond die bestemd is voor voedselproducten. Zij stelt dat Incopack inbreuk maakt op haar octrooi door slagroomaerosolcontainers met spuitmonden te produceren en te verdelen. Na een deskundigenbericht acht het hof dat de uitvinding, waar het octrooi van Friesland Brands betrekking op heeft, niet inventief is. Volgens het hof vloeit de uitvinding op een voor de hand liggende wijze voort uit de stand van de techniek. Het hof verklaart het hoger beroep daarom ongegrond.