Gepubliceerd op dinsdag 1 november 2022
IEFBE 3566
HvJ EU - CJUE ||
27 nov 2022
HvJ EU - CJUE 27 nov 2022, IEFBE 3566; ECLI:EU:C:2022:834 (SodaStream tegen MySoda), https://ie-forum.be/artikelen/hvj-eu-sodastream-tegen-mysoda

HvJ EU: SodaStream tegen MySoda

HvJ EU 27 oktober 2022, IEF 21062, IEFbe 3566; C‑197/21, ECLI:EU:C:2022:834 (SodaStream tegen MySoda) SodaStream produceert en verkoopt bruiswatertoestellen waarmee consumenten koolzuurhoudend water en koolzuurhoudende dranken met een smaakje kunnen bereiden uit leidingwater. SodaStream is houder van de Uniemerken en nationale merken SODASTREAM en SODA-CLUB. MySoda verkoopt in Finland onder het merk MySoda bruiswatertoestellen in verpakkingen die doorgaans geen kooldioxidefles bevatten. Sinds juni 2016 biedt MySoda in Finland flessen afgevuld met kooldioxide aan, die compatibel zijn met zowel haar eigen bruiswatertoestellen als die van SodaStream. Sommige van deze flessen werden aanvankelijk door SodaStream in de handel gebracht. SodaStream vordert vaststelling dat MySoda inbreuk maakt op haar merkenrechten. Uiteindelijk komt de zaak bij de Korkein oikeus (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Finland), die stelt een viertal prejudiciële vragen aan het Hof. De verwijzende rechter wenst met zijn vier vragen in wezen te vernemen of, en onder welke voorwaarden, de houder van een merk die in een lidstaat waren op de markt heeft gebracht die zijn bestemd om meermaals te worden hergebruikt en te worden nagevuld zich kan verzetten tegen verdere verhandeling van die waren in die lidstaat door een wederverkoper die de flessen heeft nagevuld en het etiket met het oorspronkelijke merk heeft vervangen door een andere etikettering, doch daarbij het oorspronkelijke merk op die waren zichtbaar heeft gelaten. Het Hof oordeelt dat de merkhouder zich in een dergelijke situatie niet tegen de wederverkoper kan verzetten, mits die nieuwe etikettering bij consumenten niet de onjuiste indruk wekt van het bestaan van een economische band tussen de wederverkoper en de merkhouder. Dit verwarringsgevaar dient globaal te worden beoordeeld, aan de hand van de vermeldingen op de waar en op de nieuwe etikettering ervan, alsmede tegen de achtergrond van de distributiepraktijken in de betrokken sector en de mate waarin de consumenten op de hoogte zijn van deze praktijken.

36. Derhalve moet de vraag of de merkhouder zich kan verzetten tegen verdere verhandeling van de van zijn merk voorziene waren en met name tegen de maatregelen die de wederverkoper heeft genomen met betrekking tot de verwijdering van de oorspronkelijke etiketten, het aanbrengen van de nieuwe etiketten en het daarbij zichtbaar laten van het oorspronkelijke merk, worden onderzocht in het licht van de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder, met name die welke betrekking hebben op de bescherming van de wezenlijke functie van het merk, namelijk aan de consument of de eindverbruiker de identiteit van de oorsprong van de gemerkte waar te waarborgen.

37. Zoals de advocaat-generaal in punt 22 van zijn conclusie heeft beklemtoond, is het recht van de merkhouder om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van waren die van zijn merk zijn voorzien, niet onbeperkt, aangezien het noodzakelijkerwijs een beperking van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van goederen inhoudt.

52. Het ontbreken van rechtstreeks contact met de wederverkoper kan bij de consument verwarring doen ontstaan over de relatie tussen deze wederverkoper en de houders van de oorspronkelijke merken. Een dergelijke situatie kan dus de verwezenlijking van de in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte wezenlijke functie van het merk in gevaar brengen en dus de toepassing van artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 rechtvaardigen.