IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 900

Paniekvoetbal en bitter weinig imitatie bij vaatwasmiddelverpakking

Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Mechelen 13 juni 2014, IEFbe 900 (Ecover tegen Luon)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, ALTIUS. Auteursrecht. Imitatie. Verwarring. Onontvankelijk. Ecover is producent van ecologische detergenten en Luon een reclame- en marketingbureau. Ecover gaf aan Luon de opdracht om de verpakking voor een speciale oplage van haar vaatwasmidddel, met name een wintereditie, te ontwikkelen. Ecover stelt dat dit vaatwasmiddel in de winkel te koop werd aangeboden en dat zij prompt in gebreke werd gesteld door Ecozone Ltd (vennootschap naar Engels recht), die stelde dat deze editie een imitatie was van een door Ecozone gebruikte verpakking van een vaatwasmiddel. Ecover meent dat gedaagde ernstig nalatig is geweest en dat zij volstrekt in gebreke is gebleven om op diligente wijze te verzekeren dat haar ontwerp geen ongeoorloofde imitatie uitmaakte van reeds bestaande ontwerpen. Ecover heeft op eigen houtje voorkomen dat er een rechtelijke uitspraak volgde, zonder Luon te betrekken in het verweer en deze rechtbank bitter weinig imitatie of verwarringsmogelijkheid ziet. De rechtbank verklaart de vordering van Ecover onontvankelijk.

Beoordeling
Deze rechtbank zou bijgevolg geneigd zijn te oordelen dat er in casu van imitatie en verwarring geen sprake is, maar dat is zelfs niet de vraag waarover deze rechtbank zicht dient te buigen, aangezien Ecover op eigen houtje heeft voorkomen dat enige rechtelijke uitspraak betreffende deze vraag volgde.
(...)
- dat bepaalde kenmerken die Ecozone belangrijk oordeelde om van imitatie te spreken, nl de zwarte bol, er kwamen enkel op uitdrukkelijk verzoek van Ecover,
- dat nooit effectief is vastgesteld of in kwestie de stelling en eisen van Ecozone in rechte stand zouden houden,
- dat bijgevolg Ecover mogelijkerwijze paniekvoetbal heeft gespeeld, of om andere redenen, zonder meer, de dading met Ecozone heeft aanvaard, zonder dat aan verweerster de mogelijkheid werd geboden zich hiertussen te mengen en verweer te voeren,
- dat althans deze rechtbank, bitter weinig imitatie of verwarringsmogelijkheid ziet tussen beide producten. Het zijn nu eenmaal beiden vaatwasmiddelen met het bestanddeel 'Eco' in hun naam, zodat ze in dat opzicht altijd al op elkaar zullen gelijken.

De fout van verweerster is bijgevolg niet bewezen.
IEFBE 899

BBIE juni/OBPI juin 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 5 oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie mei 2014.

18-06


B van Bardehle (vakinfo & juridische IE-diensten)


B van BANNING
(vakinfo & juridische diensten)

Afgew.
nl
18-06

woordmerk "B" van BANNING

Afgew.
nl
05-06
SUPERDRY
SUPERCUTE
Afgew.
nl
04-06
RSA

RSA Accountants

Gedeelt.
nl
27-05

RED BULL ENERGY DRINK

JAMES BOMB ENERGY DRINK

Gedeelt.
fr
 

Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl

IEFBE 897

Reportage over Ikea geen commerciële communicatie

VRM algemene kamer 26 mei 2014, IEFbe 897 (Nationale Beroepsvereniging van Meubelhandelaars tegen NV Medialaan)
Mediarecht. Reclame. De VRM ontving een klacht van de Nationale Beroepsvereniging van Meubelhandelaars tegen NV Medialaan. De klacht heeft betrekking op de uitzending van het VTM-programma Telefacts met als onderwerp een reportage over meubelketen IKEA. Volgens de klager bevat het programma verborgen reclame door de overmatige aandacht met publicitair karakter. De algemene kamer stelt dat de klacht ongegrond is.

De algemene kamer beslist dat het gegeven dat in de reportage het merk IKEA herhaaldelijk wordt vermeld en de IKEA-producten worden getoond, niet volstaat om te concluderen dat het om commerciële communicatie gaat. Uit de definitie van commerciële communicatie volgt dat er sprake moet zijn van promotie van een goed, dienst of handelsmerk.

Er is geen sprake van een eenzijdig positieve aandacht of een totaal gebrek aan kritische beoordeling. Integendeel wordt in de reportage evenzeer aandacht besteed aan minder positieve aspecten van de strategie en activiteiten van IKEA, zoals het feit dat veel winkelbezoekers iets kopen, ook al hebben ze niets nodig, de reputatie dat IKEA zich een beetje als een sekte gedraagt voor zijn medewerkers, de productie in lageloonlanden en de onduidelijkheid waar al het gebruikte  hout vandaan komt. Het komt niet aan de VRM toe om – zoals de klager suggereert – te gaan afwegen of de positieve en negatieve aspecten over het bedrijf in een juiste verhouding werden weergegeven, aangezien dit een te verregaande inbreuk zou inhouden op de redactionele vrijheid van de omroeporganisatie.
IEFBE 898

Vraag aan HvJ EU over uitzending via directe injectie als mededeling aan het publiek

Hof van Beroep Brussel 17 juni 2014, IEFbe 898 (SBS Belgium tegen SABAM)
Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, ALTIUS. Het geschil betreft tussen een beheersvennootschap en een omroeporganisatie die niet rechtstreeks uitzendt, doch enkel via directe injectie en via verschillende types van distributeurs. De vraag rijst wie een auteursrechtelijk relevante handeling stelt: omroeporganisatie, distributeur of beiden? De volgende prejudiciële vraag wordt gesteld:

Verricht een omroeporganisatie die haar programma's uitsluitend uitzendt via de techniek van directe injectie, i.e. een tweeledig proces waarbij zij haar programmadragende signalen gecodeerd via satelliet, een glasvezelverbinding of enig ander transportmiddel aanlevert aan distributeurs (satelliet, kabel of xDSL-lijn), zonder dat de signalen tijdens of naar aanleiding van deze aanlevering toegankelijk zijn voor het publiek, en waarbij vervolgens de distributeurs de signalen naar hun abonnees sturen zodat deze laatsten de programma's kunnen bekijken, een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3 van [infosoc-richtlijn]?

Lees verder

IEFBE 896

Waarschuwing VIER voor uitzenden niet-conforme sponsorvermelding

VRM algemene kamer 26 mei 2014, IEbe 896 (VRM tegen NV SBS Belgium)
Mediarecht. Sponsorvermelding. De VRM controleerde de uitzendingen van verschillende televisieomroeporganisaties (1 maart 2014, 16u-22u), waaronder VIER. Na het programma 'Scheire en de Schepping' wordt een sponsorvermelding uitgezonden voor 'Otrivine Duo'. Tijdens de sponsorvermelding worden onder meer bewegende beelden, een animatie van de werking van de spray en andere promotionele, visuele elementen getoond. Volgens de onderzoekscel van de VRM krijgt de sponsorboodschap het karakter van een audiovisuele reclameboodschap waardoor ze niet strookt met artikel 2,41°, van het Mediadecreet dat bepaalt wat onder sponsoring moet worden verstaan. De algemene kamer stelt inderdaad dat niet is voldaan aan deze bepaling, omdat de sponsorvermelding specifieke promotionele elementen bevat die aanzetten tot consumptie. De VRM waarschuwt VIER voor deze overtreding.

Beoordeling
In voorliggende zaak gaat het niet om een louter imago-ondersteunende boodschap van de sponsor in kwestie. De sponsorvermelding bevat specifieke promotionele elementen die aanzetten tot consumptie door een voice-over de voordelen, kenmerken en/of eigenschappen van het betrokken product te laten opsommen terwijl deze tegelijk op het scherm verschijnen en worden aangevinkt, dit allemaal in combinatie met beelden afkomstig uit de eigenlijke reclameboodschap. Door de kijker tegelijk auditief en visueel attent te maken op de voordelen, kenmerken en/of eigenschappen van een bepaald product terwijl hierbij beelden uit de reclamespot voor het betrokken product worden gebruikt, wordt de kijker aangezet tot consumptie. Daardoor is niet voldaan aan de bepalingen van artikel 2, 41°, van het Mediadecreet.

Het verweer dat de sponsorboodschap louter tot doel had meer naamsbekendheid voor de sponsor te winnen, wordt – gelet op het bovenstaande - niet aanvaard.
IEFBE 895

Kopieën Bear Chair inbreukmakend

Hof van Beroep Antwerpen 23 juni 2014, IEFbe 895 (Bear Chair Europe B.V. tegen geïntimeerden)
Uitspraak ingezonden door Karen Ottelohe, Selexi.be. Auteursrecht. Bear Chair B.V. is importeur van houten tuinmeubelen, waaronder de zogenaamde gewone en hoekige "tête-à-tête"-"Bear Chair". Tussen Kuijer & Partners en de geïntimeerden bestond een distributieovereenkomst voor het kwestieuze tuinmeubilair voor België, Luxemburg, Noorwegen, Zweden en Finland waar door eerstgenoemde in 2012 een eind aan werd gemaakt. Appellante stelde vervolgens vast dat geïntimeerden kopieën aanbood. Appellante vordert terecht dat geïntimeerden zich door elke vorm van reproductie, het te koop aanbieden ervan, inclusief elke vorm van publiciteit ervoor, alsmede het effectief verkopen van het betreffende tuinmeubilair zich schuldig maakt aan auteursrechtinbreuk. Het hof beveelt bovendien de terugroeping van alle inbreukmakende tuinmeubelen die zich nog onverkocht bij de afnemers, inclusief dealers, van geïntimeerden bevinden.

Beoordeling
4.2.3.2. De geïntimeerden betwisten ten onrechte de originaliteit en dit om de volgende reden: (...) Anders dan de eerste rechter is het hof van oordeel dat de twee tuinstoelen gewone "tête-à-tête "-"Bear Chair" en de hoekige "tête-à-tête "-"Bear Chair"de vereiste originaliteit bezitten.
(...)
Met de appellant is het hof het dan ook eens dat het argument van de geïntimeerden dat de ingeroepen types van tuinmeubelen loutere bewerkingen en adaptaties zouden betreffen van de eenpersoonstuinmeubelen "Bear Chair" en aldus onder het meesterschap van de oorspronkelijke auteur zouden vallen ingevolge waarvan aan deze bewerkingen of adaptaties geen auteursrecht zou kunnen worden toegekend, naast de kwestie is.
(...)
Kortom er dient dan ook besloten te worden dat de geïntimeerden niet op afdoende wijze aantonen dat de appellante zich niet kan beroepen op originaliteit wegens het bestaan van eerdere creaties.
IEFBE 889

Berichtgeving Het Nieuwsblad en nieuwsblad.be bevat geen onjuistheden

RvdJ 13 maart 2014, IEFbe 889 (Beuselinck tegen Het Nieuwsblad en nieuwsblad.be)
Mediarecht. Klager werd vervolgd wegens stalking van een rechter en gerechtspsychiater. Hierover werd in Het Nieuwsblad en op nieuwsblad.be tweemaal kort bericht. Klager voert aan dat deze berichten onjuistheden bevatten. Zo werd in het eerste artikel bericht dat klager de rechter en psychiater gestalkt en bedreigd heeft, terwijl klager toen nog niet veroordeeld was. Ook in het tweede artikel stonden volgens hem fouten. Klager heeft daarover geprotesteerd bij de krant en de website en heeft de publicatie van een recht van antwoord geëist, maar dat werd hem geweigerd. Het Nieuwsblad en nieuwsblad.be voeren onder andere aan dat de gegevens over de feiten zijn gebaseerd op wat de procureur tijdens de rechtszaak had gezegd. De Raad stelt dat de klacht ongegrond is.

Beslissing
Klager heeft over een periode van meerdere jaren een rechter en een gerechtspsychiater benaderd met brieven die een zeer bedreigende toon hebben. Dat blijkt niet enkel uit de gegevens die tijdens de openbare rechtszitting bekend werden gemaakt en waarover Het Nieuwsblad en nieuwsblad.be hebben bericht, maar het wordt ook aangetoond door de kopieën van de brieven die klager zelf heeft bezorgd aan de Raad voor de Journalistiek. Er is dan ook geen reden om te concluderen dat Het Nieuwsblad en nieuwsblad.be foutief zouden hebben bericht over de twee zittingen van het proces tegen klager. De Raad voor de Journalistiek is niet bevoegd om zich uit te spreken over de juridische redenen waarom het recht van antwoord van klager niet is opgenomen. Uit de gegevens van de zaak blijkt niet dat het beroepsethisch vereist was om klager een weerwoord te bieden. De artikelen zijn niet onjuist en klager heeft in zijn reactie geen relevante gegevens aangebracht.
IEFBE 890

La vente par Amazon de supports et d’appareils pour la reproduction d'œuvres

Président Tribunal de Premiere Instance de Bruxelles 25 novembre 2013, IEFbe 890 (Auvibel contre Amazon)
Copie privée. Droit d'auteur. Cessation infractions La demande principale tend à constater que la vente par Amazon de supports et d’appareils pour la reproduction d'œuvres sonores et audiovisuelles à des utilisateurs finaux établis en Belgique, sans déclarer ces ventes à Auvibel, endéans le délai légal, et sans payer la rémunération pour copie privée y afférente, constitue une infraction à l'article 55 LDA. Reconventionnellement la partie défenderesse sollicite la production des études réalisées sur le comportement la copie privée sur l'ensemble des support et des appareils soumis à redevance pour copie privée (...). Qualité d'Amazon : en tant que destinataire de l'article 55 de LDA; Amazon doit donc être considérée comme un acquéreur communautaire et entre dans le champ d'application de l'article 55 de LDA (CJUE Thuiskopie/Opus Supplies). La conformité du cadre réglementaire belge au droit Européen: (...)

1. La détermination du niveau de la compensation équitable et les critères énoncés au "considérant" 35 et 39 de la directive; quant aux licences inclues dans certains appareils; Quant aux mesures techniques de protection; Quant à la prise en compte de l'évolution technologique et économique; Quant à la prise en compte ou non de copies illicites; Quant aux appareils et supports. 2. la réglementation belge et la distinction entre usage privé usage professionnel pour la perception de la compensation équitable; 3. double paiement; 4. destinaire du paiement.

Le président constate que la vente par Amazon de supports et appareils pour la reproduction d'œuvres sonores et visuelles à des utilisateur établis en Belgique sans déclarer ces ventes à Auvibel. Le président ordonne la cessation immédiate de ces infractions et condamne Amazon à déclarer à Auvibel ses ventes.

IEFBE 894

Neelie Kroes spreekt op IViR-congres

Eurocommissaris Neelie Kroes spreekt over de toekomst van het Europese auteursrecht op de publieke opening van IVIR's Information Influx congres. Harvard Law School hoogleraar Yochai Benkler zal spreken over "Degrees of Freedom in the Information Age''. Ook vindt de uitreiking plaats van de Young Scholars information law research excellence award plaats. Aula (Oude Lutherse Kerk), Universiteit van Amsterdam, woensdag 2 juli, zaal open 16.30, aanvang 17.00, toegang vrij.
Lees verder

IEFBE 893

Gerecht EU week 26/Tribunal UE semaine 26

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A. Beroep tegen nietigverklaring THE SPIRIT OF CUBA afgewezen
B. Beroep tegen weigering inschrijving Ab in den Urlaub afgewezen
C. Beroep na oppositie LA HUTTE tegen THE HUT afgewezen
D. Beroep na oppositie Sani afgewezen
E. Beroep na oppositie basic (tegen basic) afgewezen
F. Beroep na oppositie Gulbenkian afgewezen

Gerecht EU 24 juni 2014, zaak T-207/13 (THE SPIRIT OF CUBA) - dossier
Gemeenschapsmerk. Nietigverklaring. Beroep door de houder van het woordmerk „THE SPIRIT OF CUBA” voor waren en diensten van de klassen 33, 35 en 42 ingesteld en strekkende tot vernietiging beslissing BHIM houdende verwerping van verzoeksters beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot toewijzing van de door HAVANA CLUB INTERNATIONAL ingestelde vordering tot nietigverklaring van dit merk.  Het beroep wordt afgewezen. Op andere blogs: MARQUES

37 In the present case, inasmuch as it has been held that the Board of Appeal was fully entitled to conclude that, in respect of the goods and services at issue, the mark THE SPIRIT OF CUBA had been registered in breach of one of the grounds for refusal set out in Article 7(1) of Regulation No 207/2009, the applicant cannot profitably rely, for the purposes of invalidating that conclusion, on OHIM’s earlier decisions.

39 The Court observes that the purpose of the action before it is to review the legality of a decision of the Boards of Appeal of OHIM within the meaning of Article 65 of Regulation No 207/2009. It is therefore not the Court’s function to re-evaluate the factual circumstances in the light of evidence adduced for the first time before it. Admission of such evidence is contrary to Article 135(4) of the Court’s Rules of Procedure, which prohibits the parties from changing the subject-matter of the proceedings before the Board of Appeal (Case T‑128/01 DaimlerChrysler v OHIM (Grille) [2003] ECR II‑701, paragraph 18). Consequently, the evidence produced by the applicant for the first time before the Court must be rejected and there is no need to examine its probative value.

Gerecht EU 24 juni 2014, zaak T-273/12 (Ab in den Urlaub)- dossier
Gemeenschapsmerk. Absolute gronden. Vernietiging van beslissing BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „Ab in den Urlaub” in te schrijven voor waren van de klassen 35, 39, 41 en 43. Het beroep is afgewezen.

44 Folglich sind die Argumente und Beweismittel, die erstmals im Verfahren vor dem Gericht vorgetragen bzw. vorgelegt wurden, um nachzuweisen, dass die angemeldete Marke im gesamten Gebiet oder Teilen des Gebiets bestimmter Mitgliedstaaten, nämlich Belgien, Dänemark, Italien, Luxemburg und Österreich, im Sinne von Art. 7 Abs. 3 der Verordnung Nr. 207/2009 durch Benutzung Unterscheidungskraft erworben habe, für unzulässig zu erklären.

45      Zweitens ist hinsichtlich der Argumente und Beweismittel, die von der Klägerin in Bezug auf die von der angemeldeten Marke angeblich durch Benutzung in der Schweiz erlangte Unterscheidungskraft vorgetragen bzw. vorgelegt wurden, zunächst darauf hinzuweisen, dass das Erlangen von Unterscheidungskraft durch Benutzung im Sinne von Art. 7 Abs. 3 der Verordnung Nr. 207/2009, wie sich aus der in der vorstehenden Rn. 38 angeführten Rechtsprechung ergibt, in dem Teil der Union nachgewiesen werden muss, in dem die Marke gemäß Art. 7 Abs. 1 Buchst. b dieser Verordnung nicht unterscheidungskräftig wäre. Da die Schweiz jedoch nicht Mitglied der Union ist, sind die Argumente und Beweismittel, die von der Klägerin in Bezug auf die Benutzung der angemeldeten Marke in diesem Staat vorgetragen bzw. vorgelegt wurden, für den Nachweis, dass die genannte Marke Unterscheidungskraft erlangt habe, irrelevant. Jedenfalls sind die genannten Argumente und Beweismittel im Licht der in der vorstehenden Rn. 43 angeführten Rechtsprechung für unzulässig zu erklären, da sie erstmals im Verfahren vor dem Gericht vorgetragen bzw. vorgelegt wurden.

Gerecht EU 24 juni 2014, zaak T-330/12 (THE HUT) - dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „THE HUT”, voor onder andere diensten van klasse 35, strekkende tot vernietiging van beslissing BHIM, waarbij gedeeltelijk is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van de houder van het nationale woordmerk „LA HUTTE”, voor waren van de klassen 3, 5, 18, 22, 25 en 28. Het beroep is afgewezen.

58 Secondly, the argument that the Board of Appeal erred by taking into consideration only a not insignificant part of the relevant public and not the public as a whole must be rejected as unfounded. As the Board of Appeal expressly stated in paragraphs 33, 34, 37 and 43 of the contested decision, it was with regard to the average French consumer’s perception of the signs at issue that it compared those signs. Furthermore, contrary to what the applicant claims, the Board of Appeal did not err by stating, in paragraphs 33, 36 and 40 of that decision, that it had taken into consideration a ‘substantial part’ or a ‘not insignificant part’ of the relevant public, and not the whole of that public. It is apparent from the case-law that a finding that there is a likelihood of confusion for a not insignificant part of the relevant public is sufficient to uphold an opposition brought against an application for registration of a mark (see, to that effect, judgment of 10 November 2011 in Case T‑22/10 Esprit International v OHIM — Marc O’Polo International (Representation of a letter on a pocket), not published in the ECR, paragraph 121).

59      Thirdly, the argument that the Board of Appeal erred in law by merely establishing that a likelihood of confusion could not be excluded, instead of establishing that such a likelihood existed, must be rejected as unfounded. As OHIM correctly observes and as is apparent from the Court’s examination, set out above, of the contested decision, the Board of Appeal, in the present case, carried out a comparison of the signs at issue and of the goods and services in question which was capable of substantiating the conclusion that there was a likelihood of confusion between those signs.

Gerecht EU 24 juni 2014, zaak T-523/12 (Sani)- dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de communautaire en nationale gekleurde beeldmerken met het woordelement „Rani” voor waren van de klassen 16, 21, 29, 30 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing BHIM, waarbij verzoeksters oppositie tegen de aanvraag om inschrijving van het groen-, wilgengroen- en witkleurige beeldmerk met het woordelement „Sani” voor waren van de klassen 29, 30 en 32 is afgewezen. Het beroep wordt verworpen.

43 In the present case, although it is naturally not inconceivable that the perception of the aural differences between the signs at issue may not be clear in particularly noisy environments, such as in a bar or a nightclub during very busy periods, that cannot be used as a basis for assessing whether there is a potential likelihood of confusion between the signs in question. An assessment of that kind must of necessity, as can in essence be seen from the case-law referred to in the previous paragraph, be carried out while keeping in mind the perception which the relevant public will have of those signs under normal marketing conditions. As OHIM rightly points out, there is no evidence allowing it to consider that, as a general rule, consumers of the goods in question — whether drinks or other food products — will buy such goods in the circumstances described by the applicant and mentioned in paragraph 41 above.

Gerecht EU 26 juni 2014, zaak T-372/11 (basic)- dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk dat het woordelement „basic” bevat, in de kleuren geel, blauw en rood, voor waren en diensten van de klassen 3, 4, 5, 16, 18, 21, 25, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 39, 43, 44 en 45, strekkende tot vernietiging van beslissing BHIM, waarbij gedeeltelijk is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende gedeeltelijke weigering van inschrijving van dat merk, in het kader van de oppositie van de houder van het gemeenschapsbeeldmerk dat het woordelement „BASIC” bevat, voor diensten van de klassen 35, 37 en 39. Het beroep wordt verworpen.

Gerecht EU 26 juni 2014, zaak T-541/11 (GULBENKIAN)- dossier
Gemeenschapsmerk. Beroep ingesteld door de houder van het woordmerk, de handelsnaam en de nationale logo's met de woordelementen „Fundação Calouste Gulbenkian” voor waren en diensten in verband met kunst, liefdadigheidswerk, wetenschap, onderwijs en de aardolie-industrie, en strekkende tot vernietiging van beslissing BHIM houdende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling tot gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag tot inschrijving van het woordmerk „GULBENKIAN” voor waren en diensten van onder meer de klassen 4, 33, 35, 36, 37 en 42 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. Beroep wordt verworpen.