HvJ EU Conclusie A-G 13 januari 2022, IEF 20472, IEFbe 3355; ECLI:EU:C:2022:25 (Heitec AG tegen Heitech promotion GmbH) Heitec is houdster van het op 4 juli 2005 als Uniemerk ingeschreven woordmerk HEITEC. Verweerster in het hoofdgeding is op 16 april 2003 in het handelsregister ingeschreven onder de handelsnaam HEITECH Promotion GmbH, waaronder zij haar activiteiten verricht (hierna: Heitech). Op 22 april 2009 is Heitech schriftelijk in gebreke gesteld door Heitec wegens het gebruik van de handelsnaam en het merk met het woordelement HEITECH. Heitec heeft voor de rechter primaire vorderingen ingesteld wegens inbreuk op de haar door haar handelsnaam HEITEC verleende rechten, en subsidiair vorderingen wegens inbreuk op haar Uniemerk HEITEC. Het Bundesgerichtshof heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof vier prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van artikel 9, leden 1 en 2, van richtlijn [2008/95] alsmede in de zin van artikel 54, leden 1 en 2, en artikel 111, lid 2, van verordening [nr. 207/2009]. De A-G concludeert o.a. dat alleen een einde kan worden gemaakt aan de termijn van rechtsverwerking wegens gedogen als de houder van oudere rechten laat blijken een einde te maken aan het gedogen door beroep in te stellen binnen een termijn van vijf jaar vanaf het ogenblik waarop hij kennis heeft gekregen van het gebruik van het jongere merk.