Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 402

Lisbon Council: Copyright Reform for Growth and Jobs

Ian Hargreaves and Bernt Hugenholtz, Copyright Reform for Growth and Jobs: Lisbon Council Policy Brief, Issue 13/2013.
This policy brief has two parts. In part one, which begins on the next page, we look at the economic arguments for reforming copyright. In part two, which begins on page 6, we present a menu of possible options to policymakers. These proposals do not comprise an integrated slate of equally important and interdependent recommendations; rather they are a list of ideas, all of them well canvassed in debates in recent years, and which have a part to play in addressing today’s problems. (...)

Meanwhile, we urge the European Commission and member states to examine more immediate opportunities for reform of the kind set out (by no means exhaustively) below.
I. Make limitations and exceptions more harmonised and flexible
II.Shorten terms of protection to proportionate levels
III. Simplify online licensing across the EU
IV. Recalibrate the reproduction right
V. Simplify legal protection of digital rights management systems
VI. Downsize the database right
VII. Rebalance copyright enforcement remedies

Lees verder

IEFBE 401

Geen foto’s aub: over fotografie, privacy en de wet

No photos sign at Japanese hospital goth stall, Camden Market, London, UK.JPGEen redactionele bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn-profiel.

Zweden verbiedt fotografie zonder toestemming, kopte NU.nl vanmiddag en ik zag enkele minuten later soortgelijke berichten bij andere nieuwssites verschijnen. Op Twitter zag ik daarna diverse reacties op dit nieuws verschijnen die gelijk een scheiding van geesten leek weer te geven. De één vindt het belachelijk en is blij dat er in Nederland niet zo’n “belachelijke” wet op stapel staat terwijl een ander juist wel Zweden als een wenselijk voorbeeld hierin ziet.

Om bij die laatste categorie te beginnen valt er veel te zeggen voor zo’n wet. Ongeacht hoe uitgebreid de privacywetgeving ook is in een land, de combinatie van de explosief toegenomen mogelijkheden om foto’s te maken met smartphones en de opkomst van sociale netwerken betekent dat je in de praktijk nauwelijks achteraf kunt optreden tegen foto’s (van jou) die ongewenst geplaatst worden op Facebook, Twitter of Google+. In een tijd waarin je door potentieel iedereen om je heen gefotografeerd kunt worden is het niet vreemd dat je als burger daar tegen beschermd wilt (kunnen) worden. En daar past een fotografiewet dus uitstekend bij die heimelijke fotografie – dus zonder dat je het weet en daar (impliciet) toestemming voor gegeven hebt – aan banden legt. In de berichtgeving over die wet wordt ook benadrukt dat dit ook geldt voor het vastleggen en publiceren van pesterijen buiten de school. Voor Zweedse scholen gold al langer een fotografie- en filmverbod om de privacy van kinderen te garanderen.

Polderfotografie
Voor diegenen die menen dat zoiets toch te ver gaat en dat het in Nederland niet van toepassing is, zal het wellicht als een verrassing komen dat we een iets mildere variant van deze wetgeving al lang in ons Wetboek van strafrecht hebben staan. Daar wordt onderscheid gemaakt in fotograferen en filmen in openbare ruimtes en in niet-publieke plaatsen. Artikel 441b gaat echter expliciet over aangebrachte/opgehangen camera’s waarmee gefilmd of gefotografeerd kan worden. Het opzettelijk filmen of fotograferen van personen met een aangebrachte camera in de openbare ruimte is verboden, tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Eveneens geen heimelijke fotografie dus. Daarom moeten er bordjes hangen of moet de camera duidelijk zichtbaar zijn voor degenen die gefilmd of gefotografeerd worden. Het wetsartikel gaat dus niet over camera’s die met de hand vastgehouden worden dus het biedt geen enkele bescherming tegen het ongewenst gefotografeerd worden door je vrienden met hun iPhones terwijl je dronken over straat zwalkt. Ook al wil je die vast niet terugzien op Facebook.

Misschien dat je zou denken dat de regels minder streng zijn voor foto’s in de privesfeer van je woonkamer tijdens een feestje. Maar niets is minder waar want artikel 139f van het Wetboek van strafrecht stelt dat opzettelijk filmen of fotograferen in woningen of niet-publieke plaatsen eveneens verboden is tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Of het nu een aangebrachte camera is of dat je hem zelf vasthoudt, je moet duidelijk aankondigen dat je foto’s maakt zodat je personen de gelegenheid kunt geven niet gefotografeerd te worden. Doe je dat niet dan is het fotograferen verboden en is zelfs het in bezit hebben van dergelijke foto’s verboden.

Gedane zaken nemen geen keer
Aankondigen of duidelijk laten zien dat je foto’s maakt betekent in de praktijk niet dat je door een fotograaf in de gelegenheid wordt gesteld niet op een foto te komen. Het voorkomt dus ook al niet dat anderen ongewenst foto’s van je maken en bijvoorbeeld online publiceren. En achteraf bezwaar maken klinkt leuk maar daar zeggen de wetsartikelen ook nog indirect wat over. Het gaat in de artikelen namelijk om wederrechtelijk fotograferen. Wederrechtelijk betekent dat er een afweging moet plaatsvinden van belangen en dat houdt in de praktijk in dat het recht op privacy van een gefotografeerde afgewogen wordt tegen het recht van de fotograaf die foto toch te maken. Het privacybelang van een persoon weegt al snel zwaarder dan een belang dat een fotograaf heeft maar ja, daar heb je niet heel veel aan als die vervelende foto’s eenmaal online staan. Krijg ze er maar eens weer van af.

Ook al lijkt de wetgeving in Nederland wel te beschermen tegen heimelijk fotograferen, het verschil met de fotografiewet in Zweden is best groot. Juist omdat je vooraf wel regels kunt opstellen maar de veranderende technologieën er voor gezorgd hebben dat je achteraf feitelijk geen middel in handen hebt om ook daadwerkelijk privacyschendingen te voorkomen. Ik zie dan ook wel de logica om fotografie en video, of het portretrecht, gelijk te trekken met bijvoorbeeld het auteursrecht. Toestemming als vereiste voordat er gepubliceerd mag worden. Waarom zou ik minder te zeggen mogen hebben over een foto of video waar ik op afgebeeld sta dan over de teksten en foto’s die ik zelf gemaakt heb?

Ik ben wel benieuwd hoe in Zweden straks het begrip toestemming ingevuld gaat worden want ik zie ook niet voor me dat elke smartphone en camera-eigenaar met toestemmingsformulieren moet gaan rondlopen. Een mondelinge toestemming zou echter ook al kunnen voldoen. Zeker omdat iedereen ook wel kan snappen dat je geen mondelinge toestemming gegeven hebt voor foto’s die tegen jouw belangen indruisen.

Laten we in Nederland die Zweedse wet maar eens goed bestuderen. Wellicht verdient het navolging.

IEFBE 397

Geheel van tekening en foto geldt als een parodie

Hof van beroep Gent 13 mei 2013, 2012/AR/2900 (politieke organisatie Groen Dwars tegen Pieter Aspe en tweede geïntimeerde)
Vervolg IEFBE 303. Auteursrecht. Parodie. Betreft een omstreden verkiezingscampagnefolder die een afbeelding van misdaadauteur Pieter Aspe in spiegelbeeld heeft afgedrukt en bewerkt met een koffer waarop 'geen idee' staat. De centrale vraag is of er sprake is van een parodie. De rechter in eerste aanleg gaat niet mee in het parodie-verweer van Groen Dwars en veroordeelt haar onder verbeurte van een dwangsom. Groen Dwars gaat in hoger beroep.

Het Hof van beroep is van oordeel dat het geheel van tekening en foto geldt als een parodie. De foto is door Groen Dwars in de parodie gebruikt in het kader van dezelfde gemeenteraadsverkiezingen als die waarin de heer Van Aspe openlijk zijn steun betuigd heeft. De oorspronkelijke foto en de parodie dienden politieke doeleinden. Het beroep wordt gegrond verklaart.

Auteursrechtinbreuk
(...)De foto gebruikt door Dwars Groen vormt een geheel met het getekende figuurtje er vlak naast en met de vraagtekens die er boven geplaatst zijn. Dit geheel is origineel in de zin van de Auteurswet en van de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie. Er zijn vrije keuzes gemaakt in het gebruik van één van de drie foto’s van de kalender in spiegelbeeld in combinatie met het getekende mannetje, de vraagtekens en de toegevoegde woorden. De eerste voorwaarde voor een parodie is vervuld.

Hoewel humor verbonden is met de persoonlijke smaak, kan uit het geheel van de compositie afgeleid worden dat de maker gepoogd heeft zijn of haar boodschap op een humoristische manier te brengen. In combinatie met de titel boven de foto, de tekening en de begeleidende tekst ernaast “De toekomst van Blankenberge en Uitkerke. Hallo! Welke toekomst?” blijkt de bedoeling om ironie over te brengen. De tweede voorwaarde om van een parodie te kunnen spreken, is vervuld.

De gebruikte foto met het getekende figuurtje en de toegevoegde woorden leveren met beelden kritiek op het beleid en / of het voorgestelde beleid en / of de verkiezingspropaganda van Open VLD. De vervanging van de woorden “koffers vol ideeën” door “geen idee” onder de titel van het artikel, de twee vraagtekens en naast de woorden “schuld armoede zonder werk” tonen aan dat het om kritiek gaat. Minstens hebben zij die bedoeling. Ook de derde voorwaarde voor een parodie is voldaan.

De maker van de illustratie nam niet meer vormelementen over uit de foto van de kalender dan strikt nodig was om de parodie te creëren. Hij of zij beperkte zich tot de overname van de meest linkse foto op de kalenderfoto en nam het spiegelbeeld ervan. Hij voegde die ene foto samen met een tekening en plaatste het geheel in een context met een tekst en titel. De woorden op de koffer werden gewijzigd. Ook de vierde voorwaarde is vervuld. Het onderscheid met de oorspronkelijke foto is zeer duidelijk. Er is geen verwarring mogelijk tussen het gebruikte gedeelte van de foto door Dwars Groen en het origineel van de foto, zoals op de kalender van Open VLD weergegeven.

(...) Verder is de heer A een bekend figuur, vooral op basis van de boeken die hij geschreven heeft. Zijn boeken werden ook verfilmd, met gebruik van zijn pseudoniem. Het is in belangrijke mate omwille van zijn bekendheid dat hij op de kalender voorkomt. (...) Met zijn bekendheid heeft hij Open VLD en haar gedachtengoed willen steunen. De context van de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 14 oktober 2012 is essentieel in de beoordeling van deze zaak. De foto is door Dwars Groen in de parodie gebruikt in het kader van diezelfde gemeenteraadsverkiezingen als die waarin de heer A openlijk zijn steun aan Open VLD betuigd heeft. De oorspronkelijke foto en de parodie dienden dus politieke doeleinden, meer bepaald het duidelijk maken van een standpunt aan de burger in het kader van democratische verkiezingen.
(...)
Deze laatste elementen vormen de keerzijde van de vorige overwegingen en wegen er niet tegen op. In een democratische verkiezingsstrijd is, binnen zekere grenzen, een vergelijking van programma’s door gebruik en hergebruik van beelden geoorloofd. Het is niet aangetoond dat de foto opnieuw gebruikt is met het oogmerk de auteur of de afgebeelde persoon te schaden. Het was wel de bedoeling het eigen partijprogramma te promoten, ten koste van dat van Open VLD. De grenzen van humor of milde spot of de welvoeglijkheid zijn niet overschreden. Het opzet om de auteur van de foto of het originele werk te schaden is niet aangetoond.

IEFBE 396

Prejudiciële vragen over elektronische leesplaatsen in bibliotheken geformuleerd

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 20 september 2012, zaak C-117/13 (Technische Universität Darmstadt)
LibraryEerder berichtte we al [IEF 11773]: "BGH stelt vragen over toelaatbaarheid van elektronische leesplaatsen in bibliotheken". Inmiddels is er een zaaknummer bekend en zijn de vragen over de uitlegging van artikel 5 lid 3 sub n van Richtlijn 2001/29/EG geformuleerd, als volgt:

1. Is een werk te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen in de zin van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29/EG, wanneer de rechthebbende de in dat artikel bedoelde instellingen het afsluiten van licentieovereenkomsten voor het gebruik van dit werk onder redelijke voorwaarden aanbiedt?

2. Mogen de lidstaten op grond van artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29/EG de instellingen het recht toekennen, de in hun verzamelingen opgenomen werken te digitaliseren, indien dat noodzakelijk is om deze werken via terminals beschikbaar te stellen?

3. Mogen de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 3, sub n, van richtlijn 2001/29/EG vastgestelde rechten zo ver gaan dat gebruikers van de terminals aldus beschikbaar gestelde werken op papier kunnen printen of op een USB-stick kunnen opslaan?
IEFBE 395

Prejudiciële vragen omtrent interpretatie 'parodie'

Hof van Beroep Brussel 8 april 2013, Nr. 2011/AR/914 & 2011/AR/915 (Johan Deckmyn tegen Vandersteen c.s. / Vrijheidsfonds VZW tegen Vandersteen c.s.) - dossier zaak C-201/13
Uitspraak ingezonden door Johan Deckmyn, Fractieleider Vlaams Belang Gent.

Vervolg van IEF 9652. Auteursrecht. Definitie parodie. Prejudiciële vragen. Betreft een tussenarrest waarbij het Hof de zaak verwijst naar het Europees Hof van Justitie. Het is aan laatstgenoemde om te definiëren wat er onder parodie moet worden verstaan. Geïntimeerden zijn de erfgenamen van wijlen de heer Willebrord Vandersteen, auteur van de stripalbums 'Suske en Wiske'. De heer Deckmyn is lid van de politieke partij het Vlaams Belang. In januari 2011 heeft Deckmyn plooikalenders uitgedeeld, met daarop de vermelding 'De Wilde Weldoener', welke tekening overeen komt met de cover van het gelijknamige Suske en Wiske-album. Dezelfde tekening werd tevens gepubliceerd in het informatieblad van het Vlaams Belang. Vandersteen c.s. menen dat de gelaakte tekening en de mededeling ervan aan het publiek een schending van auteursrecht opleveren. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van Vandersteen c.s. gegrond verklaard en stelde vast dat het Vrijheidsfonds en Deckmyn een inbreuk plegen op de auteursrechten van Vandersteen c.s..

In Richtlijn 2001/29 wordt het begrip 'parodie' niet gedefinieerd of omschreven en het Hof van Justitie heeft tot op heden het begrip 'parodie' niet uitgelegd. Prejudiciële vragen:

1. Is het begrip 'parodie' een autonoom Unierechtelijk begrip?
2. Indien ja, dient een parodie de volgende voorwaarden te vervullen of aan de volgende kenmerken te voldoen:
- het vertonen van een eigen oorspronkelijk karakter (originaliteit);
- en wel zodanig dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan toegeschreven worden;
- erop gericht zijn om aan humor te doen of de spot te drijven, ongeacht of de daarbij eventueel geuite kritiek het oorspronkelijke werk of iets dan wel iemand anders raakt;
- de bron vermelden van het geparodieerde werk.
3. Dient een werk nog andere voorwaarden te vervullen of aan andere kenmerken te voldoen om als een parodie bestempeld te kunnen worden?

IEFBE 385

SABAM daagt ISPs voor de rechter om auteursrechten te eisen voor hun activiteit van internet access provider

Uit't persbericht: Gisteren organiseerde SABAM een infosessie voor haar leden om de balans op te maken van haar inkomsten op auteursrechten voor “online” exploitaties van het repertoire. Tijdens deze sessie werd de toestand van de huidige markt, de overeenkomsten die gesloten werden met de aanbieders en een prognose van de inningen besproken.

In deze context herinnerde Christophe Depreter, algemeen directeur van SABAM, er aan dat de auteursrechten op de verkoop van fysieke dragers sinds 2000 dramatisch gedaald zijn (-54%) en dat de rechten die voortvloeien uit de online exploitaties (iTunes, Youtube, Deezer, Spotify,…) dit enorme verlies absoluut niet compenseren.

Voor SABAM is dit verlies te verklaren: gedurende al die jaren stroomde er waarde van de markt van fysieke dragers naar de markt van de access providers. Ze brachten namelijk internetabonnementen op de markt, met grote reclame campagnes over de mogelijkheid om onbeperkt en tegen zeer hoge snelheid films en muziek te downloaden.

De internet access providers hebben nooit auteursrechten betaald voor deze activiteit. Ze verschuilen zich achter hun statuut van tussenpersoon, zonder verantwoordelijkheid voor de informatie die via hun netwerk wordt doorgegeven.

 

De winst die ze uit de verkoop van hun abonnementen halen, is echter voor een deel afkomstig van het intensieve gebruik van het beschermd repertoire. Bovendien is de evolutie van de gemeenschapsrechtspraak in lijn met een uitbreiding van de partijen die bij een mededeling aan het publiek betrokken zijn. In die zin moet de access provider volgens SABAM beschouwd worden als een acteur in deze mededeling en dus auteursrechten betalen.

Na onderhandelingen die tot op heden vruchteloos bleven, heeft SABAM besloten om dit principedebat juridisch aan te gaan door middel van een procedure tegen de drie grootste access providers van België: Belgacom, Telenet en Voo. De rechtsvordering werd op 12 april jl. ingesteld voor de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel.

Met deze vordering wil SABAM de erkenning van toepasselijkheid van het auteursrecht op de activiteit van internet access provider verkrijgen en bijgevolg een vergoeding innen die overeenkomt met een percentage (3,4%) van hun omzet.

IEFBE 384

Prejudiciële vragen: Valt verkoop via Chinese website onder distributie onder het publiek?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 25 februari 2013, in zaak C-98/13 (Blomqvist tegen Rolex) - dossier
Prejudiciele vragen gesteld door HØJESTERET, Denemarken.

Auteursrecht. Merkenrecht. Koop op afstand. Verzoeker heeft begin 2010 een horloge besteld via een Chinese website (‘Fashion Watch online’) waar het werd beschreven als ‘Rolex GMT Master II 50th Asian 3186 movement’. Het postpakket wordt hem via Hong Kong toegezonden maar het pakje wordt door de Deense douaneautoriteit onderschept. De Deense Douaneautoriteiten constateren namaak en verzoeker krijgt de vraag of hij instemt met vernietiging van het horloge. Hij weigert omdat hij het horloge legaal heeft gekocht. De merkgerechtigde (Rolex) start een zaak tegen hem om hem te dwingen de vernietiging zonder compensatie te aanvaarden. De rechter in eerste aanleg stelt Rolex in het gelijk op grond van inbreuk op auteurs- en merkrechten. Verzoeker gaat tegen die uitspraak in beroep. Onbetwist wordt er vastgesteld dat verzoeker geen inbreuk heeft gemaakt op auteurs- of merkenwet. De vraag is dan of de Chinese website in Denemarken inbreuk op auteurs- en merkenrecht van Rolex heeft gepleegd, hetgeen weer afhankelijk van hoe de term ‘distributie onder het publiek’ moet worden uitgelegd.

De verwijzende Deense rechter constateert uit de jurisprudentie dat de nationale recht leidend is voor de bepaling of een inbreuk op het auteursrecht is gepleegd en stelt het HvJEU de volgende vragen:

1. Moet artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat sprake is van „distributie onder het publiek” in een lidstaat van auteursrechtelijk beschermde goederen, wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar de goederen auteursrechtelijk zijn beschermd, betaling voor de goederen ontvangt en naar de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de lidstaat waar de goederen worden geleverd?
2. Moet artikel 5, leden 1 en 3, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van goederen, die zijn voorzien van het merk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in de lidstaat waar het merk is ingeschreven, betaling voor de goederen ontvangt en aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
3. Moet artikel 9, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk aldus worden uitgelegd dat sprake is van „gebruik [...] in het economische verkeer” van een merk in een lidstaat wanneer een onderneming via een internetwebsite in een derde land een overeenkomst sluit tot verkoop en verzending van de goederen, die zijn voorzien van het gemeenschapsmerk, aan een particuliere koper met een aan de verkoper bekend adres in een lidstaat, betaling voor de goederen ontvangt en ze aan de koper op het overeengekomen adres verzendt of is het in die situatie ook een voorwaarde dat de goederen vóór verkoop te koop zijn aangeboden of daarvoor reclame is gemaakt, die is gericht of via een internetwebsite is vertoond aan consumenten in de betrokken lidstaat?
4. Moet artikel 2, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „door piraterij verkregen goederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „distributie onder het publiek” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de eerste vraag aangegeven criteria moet zijn geweest? Vijfde vraag Moet artikel 2, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de toepassing in een lidstaat van de bepalingen om „namaakgoederen” buiten het vrije verkeer te houden en te vernietigen geldt dat er „gebruik [...] in het economische verkeer” in de lidstaat volgens dezelfde als de in de tweede en de derde vraag aangegeven criteria moet zijn geweest?

IEFBE 380

Vrijspraak voor embedden van een zonder toestemming op YouTube geplaatste kortfilm

Hof van Beroep Brussel 19 maart 2013, 2012 CO 674 (EBVBA Another Dimension of an Idea tegen X)

Uitspraak ingezonden door Willem De Vos en Bart Van Den Brande, Sirius Legal.

Strafrecht. Misdrijf van namaking hetzij door kwaadwillig of bedrieglijk inbreuk plegen op het auteursrecht en de naburige rechten door de Oscar-genomineerde kortfilm 'Fait D'Hiver' zonder toestemming geplaatst te hebben op garagetv.be. Embedden. Vrijspraak.

De kortfilm is integraal te bekijken op YouTube en was geplaatst via een IP-adres dat tot een provider in Rusland behoorde. Google (eigenaar van YouTube) heeft aangegeven geen gegevens mede te delen van buiten Europa aan een Europees aanvrager. Beklaagde heeft Google AdSense-banners geplaatst om reclame-inkomsten te genereren.

De vraag die zich eigenlijk stelt is of beklaagde als "embedder" wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een filmpje aan het embedden was dat zonder toestemming van de rechthebbende op YouTube stond (antwoord op prejudiciële vragen in HvJ EU Svensson IEF 12057 wordt niet afgewacht). Het moreel element van beklaagde was wel aanwezig nu van "bedrieglijk opzet" sprake is (art. 80 Auteurswet) als er een commercieel doel of winstoogmerk was, zelfs als er geen winst of verlies wordt gerealiseerd, aldus de burgerlijke partij.

Uit het enkel feit dat de beklaagde twee eurocent per aanklikken van de banner geplaatst bij de kortfilm verdiende, kan op zich niet besloten worden dat de beklaagde met bedrieglijk inzicht handelde bij het embedden van het kwestieuze filmpje op de link garagatv.be en dat hij wist of redelijkerwijs kon weten dat hij een filmpje aan het embedden was dat zonder toestemming van de rechthebbende op YouTube stond.

De algemene voorwaarden van YouTube waarin de gebruiker waarborgt dat de uploader over de nodige toestemming beschikt en dat iedereen melding van auteursrechtinbreuk kan maken. De lange periode tussen plaatsing op YouTube en het embedden maakt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk. Er volgt een vrijspraak.

(...) samengenomen met het feit dat in de algemene voorwaarden van YouTube de gebruiker van de site bij publicatie op het internet waarborgt dat hij over de nodige toestemming beschikt (art. 6 van stuk 7 van de beklaagde) en met het feit dat er voor ieder een mogelijkheid bestaat van inbreuk op het auteursrecht, dit te melden via YouTube, doet het hof besluiten dat de beklaagde, op het ogenblik dat hij dit filmpje op zijn link plaatste via embedding, ervan mocht uitgaan dat dit filmpje met toestemming van de rechthebbende op het internet stond en dit vooral gelet op de verlopen periode tussen de plaatsing ervan op YouTube op 15 april 2007 en het embedden door beklaagde ervan op 18 augustus 2008.   

 

IEFBE 379

CISAC-beschikking wordt deels vernietigd

Gerecht EU 12 april 2013, zaaknr. T-442/08 (CISAC-European Broadcasting Union tegen Europese Commissie) - persbericht

Serie (zie onder) uitspraken over de CISAC-zaak betreffende het creëren van mededinging tussen collectieve (muziek)beheersorganisaties. In steekwoorden: Mededingingsregelingen. Auteursrechten betreffende openbare uitvoering van muziekwerken via internet, satelliet en kabel. Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG. Verdeling van geografische markt. Bilaterale overeenkomsten tussen nationale auteursrechtenorganisaties. Onderling afgestemd feitelijk gedrag waarbij mogelijkheid van verlenen van multiterritoriale licenties en multirepertoirelicenties wordt uitgesloten. Bewijs en het vermoeden van onschuld. Artikel 3 van de beschikking wordt vernietigd.

Arresten van enkele Collectieve Auteursrechtorganisaties tegen de Europese Commissie betreffende de nietigverklaring van beschikking C(2008) 3435 def. van de Commissie in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (zaak COMP/C2/38.698 – CISAC), betreffende een mededingingsregeling in het kader van de voorwaarden voor de behartiging van de rechten tot openbare uitvoering van de muziekwerken, alsmede voor de verlening van de desbetreffende licenties door de auteursrechtenorganisaties, die betrekking heeft op het gebruik in de wederkerigheidsovereenkomsten van de lidmaatschapsbeperkingen die zijn vervat in de modelovereenkomst van de International Confederation of Societies of Authors and Composers („modelovereenkomst CISAC”), of op de feitelijke toepassing van die lidmaatschapsbeperkingen.

Artikel 3 van beschikking van de Commissie wordt nietig verklaard voor zover het betrekking heeft op International Confederation of Societies of Authors and Composers (CISAC).

Leeswijzer:
2.  Het eerste middel: schending van de artikelen 81 EG en 253 EG doordat de Commissie het bestaan van onderling afgestemd feitelijk gedrag met betrekking tot de beperkingen tot het nationale grondgebied niet zou hebben aangetoond
a)  De bewijswaarde van de elementen die de Commissie ten bewijze van het onderling afgestemde feitelijke gedrag heeft aangedragen zonder zich uitsluitend op het parallellisme van de gedragingen van de AO’s te baseren
De discussies die de AO’s in het kader van de door verzoekster beheerde activiteiten over de omvang van de in de OWV’s opgenomen machtigingen hebben gevoerd
De overeenkomst van Santiago
De overeenkomst van Sydney
Het gestelde historische verband tussen de exclusiviteitsclausule en de beperkingen tot het nationale grondgebied
Conclusie over de door de Commissie aangedragen bewijselementen
b)  De plausibiliteit van de andere verklaringen voor het parallelle gedrag van de AO’s dan het bestaan van onderlinge afstemming
Voorafgaande opmerkingen
De noodzaak van aanwezigheid ter plaatse om de doeltreffendheid van de strijd tegen ongeoorloofd gebruik van muziekwerken te garanderen
–  Het NBS
–  De Simulcast- en de Webcasting-overeenkomst
–  De overeenkomst van Santiago
–  De gemeenschappelijke onderneming Celas, het verlenen van rechtstreekse licenties en het initiatief van een uitgever
–  Het document met het opschrift „Cross border collective management of online rights in Europe”
3.  Conclusie met betrekking tot de uitkomst van het beroep

T-451/08 - Stim / Commissie
T-442/08 - CISAC / Commissie
T-434/08 - Tono / Commissie
T-433/08 - SIAE / Commissie
T-432/08 - AKM / Commissie
T-428/08 - STEF / Commissie
T-425/08 - Koda / Commissie
T-422/08 - SACEM / Commissie
T-421/08 - PRS / Commissie
T-420/08 - SAZAS / Commissie
T-419/08 - LATGA-A / Commissie
T-418/08 - OSA / Commissie
T-417/08 - Sociedade Portuguesa de Autores / Commissie
T-416/08 - Eesti Autorite Ühing / Commissie
T-415/08 - Irish Music Rights Organisation / Commissie
T-414/08 - Autortiesību un komunicēšanās konsultāciju aģentūra / Latvijas Autoru apvienība / Commissie
T-413/08 - SOZA / Commissie;
T-411/08 - Artisjus / Commissie
T-410/08 - GEMA / Commissie
T-401/08 - Säveltäjäin Tekijänoikeustoimisto Teosto / Commissie
T-398/08 - Stowarzyszenie Autorów ZAiKS / Commissie
T-392/08 - AEPI / Commissie

IEFBE 371

Gerecht EU: heel summiere toewijzing toegang tot ACTA-onderhandelingsdocumenten

Gerecht EU 19 maart 2013, zaak T-301/10 (Sophie in 't Veld tegen Europese Commissie) - dossier

Als randvermelding. ACTA. De toegang tot (onderhandelings)documenten van het ontwerp van Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) is geweigerd op basis van het publiek belang. Verzoekster verzoekt om de nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 4 mei 2010 waarbij verzoekster volledige toegang tot alle documenten betreffende de onderhandelingen over een ontwerp van Internationale Handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) is geweigerd. Het Gerecht vernietigt summierlijk de beslissing van de Commissie voor zover het de toegang tot bepaalde onderdelen en redactionele wijzigingen van deze documenten heeft geweigerd.

140    However, with regard to document 21 of the list annexed to the decision of 4 May 2010, it should be noted that this is not a document expressing a negotiating position of one or more parties, but at most a list of questions for discussion, without indirect implications. In those circumstances, it must be considered that the refusal of the request for access with respect to that document is vitiated by a manifest error of assessment, as the Commission wrongly held that the disclosure of that document would compromise the protection of the public interest in international relations.

141    It follows that whereas, contrary to what the applicant maintains, the Commission did not, in the exercise of its margin of discretion in respect of the exceptions to the right of access under Article 4(1)(a) of Regulation No 1049/2001, commit a manifest error by refusing access to documents 1 to 20 and 22 of the list annexed to the decision of 4 May 2010, for the reasons stated in Section 5.1 of that decision, it is appropriate, however, to uphold the present part of the third plea regarding document 21 of the list annexed to that decision.

149    It appears from the review of the documents submitted by the Commission pursuant to the order of 9 June 2011 that, while document 26 does in fact reflect, as the Commission states in the decision of 4 May 2010 (Section 5.3), the position of a negotiating party as well as the European Union’s view on that position, it does not appear, however, that such is the case with regard to document 25.

150    Document 25 takes the form of a document of the European Union the content of which is essentially descriptive and general, concerning European Union law in the field of intellectual property, in relation to the Internet. It does not refer to the position of any negotiating party and does not express, despite the Commission’s claim at the hearing, any specific position of the Commission with regard to a position of such a party.

151    It follows that, whereas the refusal to grant access to document 26 does not, contrary to what the applicant claims, contain any manifest error of assessment, having regard to the content of that document and the views correctly expressed by the Commission in Section 5.3 of the decision of 4 May 2010, it is appropriate, nevertheless, to uphold this part of the third plea regarding document 25 of the list annexed to that decision.

224    It follows from all the foregoing that the action must be dismissed, except in so far as it challenges the refusal to grant access to documents 21 and 25 in the list annexed to the decision of 4 May 2010 and the redactions mentioned in paragraph 184 above, made in documents 45, 47 and 48 in the list annexed to that decision.