DOSSIERS
Alle dossiers

Collectief beheer - Gestion collective  

IEFBE 913

La mission de contrôle de l'Etat lui permet d'introduire une action en cessation contre la SABAM

Tribunal de première instance francophone de Bruxelles 25 avril 2014, IEFbe 913 (Etat Belge contre SABAM, Brutele, Tecteo, Telenet et Belgacom)
Décision envoyée par Emmanuel Cornu, Simont Braun, Thomas De Meese en Christan Dekoninck, Crowell & Moring. Resumé par Quentin Declève et Thibaut D'hulst, Van Bael & Bellis. L’action en cessation prévue par la loi sur le droit d’auteur. La Société belge des auteurs, compositeurs et éditeurs ("SABAM") est une société de gestion de droits d'auteur qui exerce ses activités de tarification, de perception et de répartition de ces droits sous le contrôle du SPF Économie. Dans un courrier du 8 juillet 2011, elle avait informé le SPF Économie de son intention de dresser un tarif applicable aux fournisseurs d'accès à Internet au motif que ces derniers mettaient à disposition de leurs abonnés des œuvres du répertoire de la SABAM par l'entremise d'Internet. Le SPF Économie a toutefois répondu à la SABAM en estimant qu'un tel tarif ne pouvait être dressé.

Cette situation a engendré différentes procédures en justice, dont la présente par laquelle l'Etat belge sollicite qu'il soit jugé à la SABAM de mettre un terme à la tarification illégale des fournisseurs d'accès à Internet. Le tribunal de première instance de Bruxelles a ainsi rendu une jugement le 25 avril 2014 afin de statuer sur les aspects procéduraux de cette affaire.

En effet, en réaction à l'action introduite par l'État belge, la SABAM invoquait que l'État Belge ne disposait ni de la compétence matérielle, ni de l'intérêt légitime pour agir dans la mesure où elle n'appliquait pas encore son tarif à l'attention des fournisseurs d'accès à Internet. Le tribunal de première instance de Bruxelles a toutefois considéré dans son jugement du 25 avril 2014 que:

28. La loi relative au droit d’auteur soumet les sociétés de gestion collectives au contrôle d’un Service de contrôle érigé au sein du SPF ayant le droit d’auteur dans ses attributions (article 76 LDA) et organise l’action en cessation en cas de manquement reproché à une société de gestion collective (article 77quinquies).
C’est dès lors par l’effet de la loi que la présente action est diligentée par l’Etat belge. Le fait que l’Etat belge soit par ailleurs actionnaire, même majoritaire, de Belgacom [un fournisseur d'accès à Internet] n’a pas pour incidence de rendre l’intérêt à agir de l’Etat belge illégitime.

Le fait que l’Etat belge diligente la présente action et soumette dès lors sa position juridique au tribunal permet précisément à la SABAM de bénéficier d’un examen impartial de la cause. […]

Conclusion:
30. La mise en état de la présente cause peut être poursuivie, sans qu'il n'y ait lieu à surseoir à statuer dans l'attente de la décision à prendre par la 16ème chambre du tribunal de première instance francophone de Bruxelles.

IEFBE 890

La vente par Amazon de supports et d’appareils pour la reproduction d'œuvres

Président Tribunal de Premiere Instance de Bruxelles 25 novembre 2013, IEFbe 890 (Auvibel contre Amazon)
Copie privée. Droit d'auteur. Cessation infractions La demande principale tend à constater que la vente par Amazon de supports et d’appareils pour la reproduction d'œuvres sonores et audiovisuelles à des utilisateurs finaux établis en Belgique, sans déclarer ces ventes à Auvibel, endéans le délai légal, et sans payer la rémunération pour copie privée y afférente, constitue une infraction à l'article 55 LDA. Reconventionnellement la partie défenderesse sollicite la production des études réalisées sur le comportement la copie privée sur l'ensemble des support et des appareils soumis à redevance pour copie privée (...). Qualité d'Amazon : en tant que destinataire de l'article 55 de LDA; Amazon doit donc être considérée comme un acquéreur communautaire et entre dans le champ d'application de l'article 55 de LDA (CJUE Thuiskopie/Opus Supplies). La conformité du cadre réglementaire belge au droit Européen: (...)

1. La détermination du niveau de la compensation équitable et les critères énoncés au "considérant" 35 et 39 de la directive; quant aux licences inclues dans certains appareils; Quant aux mesures techniques de protection; Quant à la prise en compte de l'évolution technologique et économique; Quant à la prise en compte ou non de copies illicites; Quant aux appareils et supports. 2. la réglementation belge et la distinction entre usage privé usage professionnel pour la perception de la compensation équitable; 3. double paiement; 4. destinaire du paiement.

Le président constate que la vente par Amazon de supports et appareils pour la reproduction d'œuvres sonores et visuelles à des utilisateur établis en Belgique sans déclarer ces ventes à Auvibel. Le président ordonne la cessation immédiate de ces infractions et condamne Amazon à déclarer à Auvibel ses ventes.

IEFBE 876

Conclusie AG: Geen onderscheid thuiskopievergoeding maken in wel/niet verwijderbare telefoongeheugenkaarten

Conclusie AG HvJ EU 18 juni 2014, IEFbe 876, zaak C-463/12 (Copydan Båndkopi) - dossier
Zie prejudiciële vragen: IEFbe 331. Uitlegging van artikel 5, lid 2, sub b, van [InfoSoc-richtlijn]. Geheugenkaarten, voor mobiele telefoons, die door een mobieletelefonie-operator worden ingevoerd en verkocht in een lidstaat. Verenigbaarheid met de richtlijn van een nationale regeling die voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor de kopieën die worden gemaakt op geheugenkaarten voor mobiele telefoons. Billijke compensatie. Conclusie AG:

1)      Artikel 5, lid 2, sub b, van [InfoSoc-richtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat het in principe niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding op geheugenkaarten van mobiele telefoons ter financiering van de billijke compensatie, voor zover het rechtvaardige evenwicht wordt gehandhaafd (...), terwijl de hoofdfunctie of belangrijkste functie van genoemde kaarten wat dat betreft van geen belang is.
Richtlijn 2001/29 moet evenwel aldus worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen de wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding op verwijderbare informatiedragers, zoals geheugenkaarten van mobiele telefoons, ter financiering van de billijke compensatie, terwijl de heffing op niet-verwijderbare dragers welke deel uitmaken van apparaten of installaties die specifiek zijn ontworpen en worden gebruikt als informatiedragers voor privédoeleinden wordt uitgesloten, zonder dat deze uitsluiting objectief gerechtvaardigd is.
De verwijzende rechter zal de mogelijke objectieve rechtvaardiging van deze uitsluiting moeten beoordelen en daaruit de conclusies moeten trekken.

2)      Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan de wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding ter financiering van de billijke compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, ervan, op de reproducties voor privégebruik die zijn gemaakt vanaf een onrechtmatige bron, evenals op de reproducties voor privégebruik die door de rechthebbenden specifiek zijn toegestaan en die op grond daarvan aanleiding hebben gegeven tot de betaling van een vergoeding of enige andere vorm van billijke compensatie.

3)      Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat noch het gebruiken, noch het niet-gebruiken van doeltreffende technische beveiligingsvoorzieningen van bestanden van beschermde werken invloed heeft op de heffing van de thuiskopievergoeding ter financiering van de billijke compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, van genoemde richtlijn.

4)      Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding ter financiering van de billijke compensatie op reproducties voor privédoeleinden, die voor de rechthebbenden slechts een minimale schade veroorzaken.

5)      Richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat zij in principe niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die voorziet in de heffing van de thuiskopievergoeding ter financiering van de billijke compensatie op informatiedragers bij de producenten en distributeurs daarvan, voor zover genoemde producenten en importeurs deze daadwerkelijk kunnen doorberekenen aan de gebruikers die genoemde dragers aanschaffen voor het maken van thuiskopieën of de terugbetaling ervan kunnen verkrijgen wanneer genoemde dragers worden aangeschaft voor duidelijk andere doelen dan het maken van thuiskopieën.

Het is aan de verwijzende rechter om deze omstandigheden te beoordelen en daaruit de conclusies te trekken.”

Gestelde vragen:

1)      Is het verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een nationale wet voorziet in compensatie van de rechthebbenden in geval van reproducties die zijn gemaakt vanaf een van de volgende bronnen:
[a)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant een vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud van bijvoorbeeld internetwinkels);
[b)]      bestanden waarvan het gebruik is toegestaan door de rechthebbenden en waarvoor de klant geen vergoeding heeft betaald (gelicentieerde inhoud bijvoorbeeld in het kader van een marketingactie);
[c)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar geen doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[d)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer enz. van de gebruiker, waar doeltreffende technische voorzieningen worden aangewend;
[e)]      een dvd, cd-rom, mp3-speler, computer of een ander apparaat van een derde;
[f)]      onrechtmatig gekopieerde werken, van het internet of van andere bronnen;
[g)]      bestanden die op een andere wijze rechtmatig zijn gekopieerd van bijvoorbeeld het internet (uit rechtmatige bronnen, waarbij geen licentie is verleend)?
2)      Hoe moet rekening worden gehouden met doeltreffende technische voorzieningen (zie artikel 6 van [richtlijn 2001/29]) in de regelgeving van de lidstaten inzake billijke compensatie (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [genoemde] richtlijn)?
3)      Wanneer is bij de berekening van de compensatie voor kopieën voor privégebruik (zie artikel 5, lid 2, sub b, van [richtlijn 2001/29]) sprake van ‚situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn’ als bedoeld in [punt 35 van] de considerans van de richtlijn, waardoor het niet verenigbaar zou zijn met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor dergelijke kopieën voor privégebruik (zie in dit verband het onderzoek waarnaar in punt 2 [van de verwijzingsbeslissing] wordt verwezen)?
4)      a)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik niet de hoofdfunctie of belangrijkste functie is van geheugenkaarten in mobiele telefoons, is het dan verenigbaar met de richtlijn dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
b)      Indien ervan wordt uitgegaan dat het kopiëren voor privégebruik een van de verscheidene hoofdfuncties of wezenlijke functies van geheugenkaarten in mobiele telefoons is, is het dan verenigbaar met richtlijn [2001/29] dat een regeling van een lidstaat voorziet in compensatie voor de rechthebbenden voor kopieën op geheugenkaarten van mobiele telefoons?
5)      Is het verenigbaar met het begrip ‚rechtvaardig evenwicht’ als bedoeld in punt 31 van de considerans van de richtlijn en met de uniforme uitlegging van het begrip ‚billijke compensatie’ in artikel 5, lid 2, sub b, daarvan, waarbij moet worden uitgegaan van de ‚schade’, dat een regeling van een lidstaat voorziet in een vergoeding voor geheugenkaarten, terwijl geen vergoeding wordt verlangd voor interne geheugens zoals van mp3-spelers of iPods, die zijn ontworpen en hoofdzakelijk worden gebruikt voor het opslaan van kopieën voor privégebruik?
6)      a)      Staat richtlijn [2001/29] in de weg aan een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de producent en/of de importeur, die geheugenkaarten verkoopt aan handelaren, die de geheugenkaarten op hun beurt doorverkopen aan zowel particulieren als aan handelaren, zonder dat genoemde producent en/of importeur weet of de geheugenkaarten worden verkocht aan particulieren dan wel handelaren, verplicht is een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen?
b)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a, relevant of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt; dat de producent, de importeur en/of de distributeur, die de vergoeding toch heeft betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt; en dat de producent, de importeur en/of de distributeur zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert?
c)      Is het voor het antwoord op de zesde prejudiciële vraag, sub a of sub b, relevant
1)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur geen vergoeding hoeven te betalen voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar het begrip ‚gebruik voor professionele doeleinden’ als een aftrekmogelijkheid wordt opgevat die enkel bestaat voor ondernemingen die zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi, terwijl de vergoeding moet worden betaald voor geheugenkaarten die voor professionele doeleinden worden gebruikt door andere zakelijke klanten die niet zijn goedgekeurd door Copydan Båndkopi;
2)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeur, wanneer de vergoeding (in theorie) toch is betaald, terugbetaling van de vergoeding voor geheugenkaarten kunnen verkrijgen voor zover deze kaarten voor professionele doeleinden worden gebruikt, maar waar:
a)      in de praktijk alleen de koper van de geheugenkaart de terugbetaling van de vergoeding kan verkrijgen, en
b)      de koper van de geheugenkaart een verzoek om terugbetaling van de vergoeding moet indienen bij Copydan Båndkopi;
3)      of de regeling van de lidstaat bepalingen bevat op grond waarvan de producent, de importeur en/of de distributeurs zonder vergoeding te betalen geheugenkaarten kunnen verkopen aan andere ondernemingen die zijn geregistreerd bij de organisatie die de vergoedingen beheert, maar:
a)      Copydan Båndkopi de organisatie is die de vergoedingen beheert, en
b)      de geregistreerde ondernemingen niet weten of de geheugenkaarten zijn verkocht aan particulieren dan wel handelaren?
IEFBE 853

Conclusions de l’AG: Les bibliothèques peuvent mettre des livres à disposition sur support électronique

Conclusions AG HvJ EU 5 juin 2014, IEFbe 853, l'affaire C-117/13 (TU Darmstadt) - dossier
Auteursrecht. Reproductie. Digitaliseren. IEFbe 294. Interprétation de l'article 5, par. 3, sous n), de la directive INFOSOC 2001/29/CE. Exceptions et limitations aux droits de reproduction et de communication en cas d'utilisation à des fins de recherches et d'études privées. Livre mis à disposition, au moyen de terminaux spécialisés, à des particuliers dans une bibliothèque universitaire. Situation dans laquelle ledit livre peut être imprimé ou téléchargé vers une clé USB.

Communiqué de presse: Selon l’avocat général Niilo Jääskinen, un État membre peut autoriser les
bibliothèques à numériser, sans l’accord des titulaires de droits, des livres qu’elles détiennent dans leur collection pour les proposer sur des postes de lecture électronique. Si la directive sur le droit d’auteur ne permet pas aux États membres d’autoriser les utilisateurs à stocker sur une clé USB le livre numérisé par la bibliothèque, elle ne s’oppose pas, en principe, à une impression du livre à titre de copie privée.

Conclusie AG:

1)      L’article 5, paragraphe 3, sous n), de la [InfoSoc-directive 2001/29/CE], doit être interprété en ce sens qu’une œuvre n’est pas soumise à des conditions en matière d’achat ou de licence, lorsque le titulaire du droit offre aux établissements visés dans cette disposition de conclure à des conditions adéquates des contrats de licence d’utilisation de cette œuvre.
2)      L’article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29, interprété à la lumière de l’article 5, paragraphe 2, sous c), de ladite directive, ne s’oppose pas à ce que les États membres accordent aux établissements visés dans cette disposition le droit de numériser les œuvres de leurs collections, si la mise à la disposition du public au moyen de terminaux spécialisés le requiert.

3)      Les droits prévus par les États membres conformément à l’article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29 ne permettent pas aux usagers des terminaux spécialisés d’imprimer sur papier ou de stocker sur une clé USB les œuvres qui y sont mises à leur disposition.

Questions:

1. Une œuvre est-elle soumise à des conditions en matière d'achat ou de licence, au sens de l'article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29/CE , lorsque le titulaire du droit offre aux établissements visés dans cette disposition de conclure à des conditions adéquates des contrats de licence d'utilisation de cette œuvre ?
2. L'article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29/CE habilite-t-il les États membres à accorder aux établissements le droit de numériser les œuvres de leurs collections si la mise à disposition de ces œuvres au moyen de terminaux le requiert ?
3. Les droits prévus par les États membres conformément à l'article 5, paragraphe 3, sous n), de la directive 2001/29/CE peuvent-ils aller jusqu'à permettre aux usagers des terminaux d'imprimer sur papier ou de stocker sur une clef USB les œuvres qui y sont mises à leur disposition ?
IEFBE 844

Bibliotheken mogen videogames uitlenen onder de uitzondering van het openbaar uitleenrecht

Hof van Beroep Gent 19 mei 2014, IEFbe 844 (BEA, Sega en Ubisoft tegen Bibnet, VVBAD en Stad Kortrijk)
Uitspraak ingezonden door Joris Deene, Everest, mede ingezonden door Emmanuel Van Melkebeke, JVM. Cassatieberoep wordt overwogen. Auteursrecht. Videospelen. Maakt de openbare bibliotheek een inbreuk op het auteursrecht van spelontwikkelaars in het geval zij videospellen uitleent aan haar leden en hen de mogelijk biedt dergelijke computerspellen te spelen? Dit is de vraag die het Hof dient te beantwoorden. Daarvoor is tevens van belang of een computerspel is te kwalificeren als videospel of als audiovisueel werk. Het hof concludeert dat een videogame een audiovisueel werk is en dat de uitzondering van artikel 23, paragraaf 1 Auteurswet van toepassing is. Openbare bibliotheken mogen videogames uitlenen aan hun leden, zonder dat de toestemming van de auteursrechthebbende, op het spel en de software erin, verder nodig zijn. Appellanten kunnen de uitlening niet verbieden.

9.(....) Een videospel, dat met behulp van een schijf op een console of pc kan gespeeld worden, is dus een complex geheel van een of meerdere werken die voor gemeenrechtelijke auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kunnen komen en een computerprogramma. Het is onterecht het videospel te reduceren tot een computerprogramma.
10. Het meervoudige karakter brengt niet met zich mee dat het geheel onder de rechtsbescherming van de Softwarerichtlijn en de Softwarewet valt.
Deze wetgeving vormt de uitzondering op het gemeenrechtelijke auteursrecht, de Richtlijn 2001/29 van 22 mei 2001 op het auteursrecht in de informatiemaatschappij en de Auteurswet (EHJ, 23 januari 2014, Nintendo, C-355/12, op www.curia.eu, nr. 23). Een uitzondering dient beperkend te worden toegepast.

(...) Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat richtlijn 2009/24 een lex specialis vormt ten opzichte van richtlijn 2001/29 (zie EHJ 3 juli 2012, UsedSoft, C-128/11, nr. 56). Overeenkomstig artikel 1, lid 1 van richtlijn 2009/24 is de bescherming van deze richtlijn immer beperkt tot computerprogramma's. Videogames vormen complex materiaal, dat niet alleen een computerprogramma bevat, maar ook grafische en geluidselementen, die, hoewel zij in computertaal zijn gecodeerd, een eigen scheppende waarde hebben, die niet tot deze codering kan worden beperkt. Voor zover delen van een videogame, in casu de grafische geluidselementen, bijdragen aan de oorspronkelijkheid van het werk, worden zij samen met het volledige werk auteursrechtelijk beschermd op grond van de bij richtlijn 2001/29 ingestelde regeling. (EHJ, 23 januari 2014, Nintendo, C-355/12, op www.curia.eu, nr. 23-cursivering toegevoegd door het Hof)
11. Er is geen rechtsgrond om tegenover een openbare bibliotheek een onderscheid te maken tussen het spel zelf, in zijn geheel, en de software ervan. De openbare bibliotheek gaat niet aan het werk met het computerprogramma als zodanig. De bron- en objectcode laat zij ongemoeid. Zij voert haar wettelijke taak uit, dit is het uitlenen van informatie aan haar leden.
14. (...) Het argument van appellanten dat er elektronische spelen zijn die tekstgebaseerd zijn en weinig of geen visuele elementen bevatten en dus geen audiovisueel werk kunnen zijn, wordt niet aanvaard. In de eerste plaats sluiten appellanten niet uit dat het auditieve element heel belangrijk kan zijn in tekstgebaseerde spelen. Bovendien kan een dergelijk werk onder de brede term van werk van letterkunde vallen. Daarvoro is een eigen uitzondering opgenomen in artikel 23 paragraaf 1 Auteurswet.
15. Uit dit alles concludeert het Hof dat een videogame een audiovisueel werk is en dat de uitzondering van artikel 23, paragraaf 1 Auteurswet van toepassing is.
Openbare bibliotheken mogen videogames uitlenen aan hun leden, zonder dat de toestemming van de auteursrechthebbende, op het spel en de software erin, verder nodig zijn. Appellanten kunnen de uitlening niet verbieden. Hun vordering is ongegrond, zoals de eerste rechter terecht besliste.
IEFBE 819

Internationale conferentie SCAPR in Amsterdam

Vandaag start de 39e SCAPR-bijeenkomst in Amsterdam. SCAPR is de internationale koepelorganisatie van collectieve beheersorganisaties wereldwijd op het gebied van naburige rechten. NORMA en Sena organiseren dit jaar de SCAPR General Assembly, die jaarlijks in een gastland plaatsvindt. De speech (hier) voor de openingsborrel is van Erwin Angad-Gaur.

Het doel van SCAPR is om de samenwerking en uitwisseling van naburige rechtengelden tussen alle zusterorganisaties wereldwijd te bevorderen en te verbeteren, zodat alle uitvoerende kunstenaars de gelden ontvangen waar zij wereldwijd recht op hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de internationale distributiesystemen IPD4 en (het nog in ontwikkeling zijnde) VRDB2 om de uitwisseling van gelden efficiënter te maken.

Tijdens de SCAPR-bijeenkomst wordt er verslag gedaan van alle activiteiten van het afgelopen jaar, waaronder de presentaties van de resultaten van verschillende werkgroepen die betrekking hebben op verbeteringen in de internationale uitwisseling van rechtengelden en alle technische en juridische aspecten die daarbij komen kijken.

IEFBE 766

Call on ECJ: Do not ban downloading by consumers

Amicus brief Consumentenbond en bureau Brandeis, RE: Opinion of Advocate-General Cruz Villalón regarding downloading from illegal sources, 8 april 2014.

Uit het persbericht: The European Court of Justice is to decide tomorrow whether downloading of music and movies by consumers will be prohibited in The Netherlands. The issue is of such fundamental importance for the freedom of consumers on the internet, that bureau Brandeis was commissioned by the Dutch consumers’ association the Consumentenbond, to call on the ECJ: let the Netherlands maintain its present interpretation of the private copying exception and do not ban downloading by consumers.

Lees verder

IEFBE 702

SABAM sur le caractère téméraire et vexatoire de l'appel

Cour d'appel de Bruxelles 22 mars 2013, IEFbe 702 (X contre SABAM)
Droit d'auteur. Contrat conclu avec la Sabam. Reçoit l'appel mais le dit non fondé. La Sabam entend stigmatiser le comportement de [..] qu'elle considère comme téméraire, vexatoire et dilatoire. La Sabam n'établit pas que le dommage qu'elle a subi en raison de l'intentement de l'appel est autre que celui d'avoir été obligée de se défendre en justice et de recourir ainsi aux services d'un avocat.

1. Sur l'adage [le criminel tient le civil en état].
4. [..] affirme que la S.P.R.L. Mundofuturo a été la victime des agissements culpeux d'un dénommé [..] chargé par la Sabam de récolter les montants dus pour les manifestations qu'elle organisait.
Une plainte avec constitution de partie civile a été déposée par la S.P.R.L. Mundofuturo contre [..].
Par une ordonnance du [..] la chambre du conseil du tribunal de première instance de Bruxelles a déclaré qu'il n'ya avait pas lieu à poursuivre et a condamné la S.P.R.L. Mundofuturo à payer à [..] indemnité de procédure.
Cette décision ne fait pas l'objet d'un appel.
2. Sur le demande de la Sabam
7. [..] Partant, même à suivre la thèse de [..] selon laquelle le contrat a été conclu originairement pour un mois, il découle des considérations qui précèdent qu'il a, dans cette hypothèse, été tacitement mais certainement renouvelé, en sorte que les montants réclamés par la Sabam sont dus.
3. Sur le caractère téméraire et vexatoire de l'appel
9. La Sabam entend stigmatiser le comportement de [..] qu'elle considère comme téméraire, vexatoire et dilatoire.
Depuis l'entrée en vigueur de la loi du [..] relative à la répétibilité des honoraires et frais d'avocat, aucune partie ne peut plus être tenue au paiement d'une indemnité pour l'intervention de l'avocat de l'autre partie au-delà du montant de l'indemnité de procédure.
La Sabam n'établit pas que le dommage qu'elle a subi en raison de l'intentement de l'appel est autre que celui d'avoir été obligée de se défendre en justice et de recourir ainsi aux services d'un avocat.
Elle ne peut donc revendiquer que l'octroi d'une indemnité de procédure.
IEFBE 662

Simulcastuitzending geen nieuwe vorm van kabeldoorgifte

Hof van beroep Antwerpen 4 februari 2013, gevoegde zaken 2011/AR/1523; 2011/AR/2545; 2011/AR/2546; 2011/AR/2578; 2011/AR/2582 (SABAM tegen Telenet)

Auteursrecht. Tussenarrest. Tussen TELENET en partijen is discussie ontstaan omtrent de kabeldoorgifte van een aantal omroepprogramma's in het kader van "Telenet Digitale Televisie". Voorliggende vraag is of "simulcasting" van omroepprogramma's al dan niet slechts één auteursrechtelijk relevante handeling uitmaakt, waarvoor een bijkomende vergoeding is verschuldigd. TELENET meent dat van haar geen bijkomende betaling gevraagd kan worden ingevolge het afsluiten van overeenkomsten met de meeste omroepen. Het hof bevestigt het bestreden vonnis dat simulcastuitzendingen geen nieuwe vorm van kabeldoorgifte uitmaakt.

5. Beslissing
(...)
- bevestigt het bestreden vonnis waar dit tussen partijen zei voor recht dat de digitale kabeldoorgifte bij simulcastuitzendingen, met name uitzendingen waarbij een simultane, ongewijzigde en integrale gelijktijdige uitzending plaatsvindt van een analoog en digitaal signaal, geen nieuwe vorm van kabeldoorgifte uitmaakt;

- wijst het overige van de oorspronkelijke vordering en tussenvordering van TELENET af;

- alvorens recht te doen heropent de debatten op de zitting van 20 JANUARI 2014 om 9:30 uur.

IEFBE 656

HvJ EU: Kuuroord doet mededeling aan patiënten

HvJ EU 27 februari 2014, zaak C-351/12 (Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním (OSA) tegen Léčebné lázně Mariánské Lázně) - dossier - persbericht
Marienbad, Trinkhalle Prejudiciële vragen gesteld door Krajský soud v Plzni, Tsjechische republiek. Collectief beheer. Beperking van auteursrecht voor zorginstellingen in strijd met InfoSoc-Richtlijn en Dienstenrichtlijn. Mededeling via radio/televisie aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting. Richtlijn verzet zit tegen een nationale regeling die auteurs uitsluit om mededeling van hun werken in een kuuroord toe te staan of te verbieden. Nationale wetgeving die de aanvrager een monopolie verleent auteursrechten op het nationale grondgebied collectief te beheren, is niet in strijd met het vrij verkeer van diensten. Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die het recht van auteurs uitsluit om de mededeling, door een kuurinrichting die handelt als commerciële onderneming, van hun werken middels het bewust verspreiden van een signaal via radio of-televisieontvangers in de kamers van de patiënten van die inrichting, toe te staan of te verbieden. Artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5, van deze richtlijn kan niet afdoen aan deze uitlegging.

2) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat een beheersorganisatie zich niet in een geding tussen particulieren op deze bepaling kan beroepen voor het buiten toepassing laten van een daarmee strijdige regeling van een lidstaat. De rechter aan wie een dergelijk geschil is voorgelegd, moet deze regeling evenwel zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en doelstelling van diezelfde bepaling, om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel.

3) Artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt en de artikelen 56 VWEU en 102 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan de toepassing van een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie en daardoor een gebruiker van beschermde werken, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kuurinrichting, verhindert gebruik te maken van diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat.

Artikel 102 VWEU dient evenwel in die zin te worden uitgelegd dat het feit dat eerstgenoemde organisatie voor collectief beheer van auteursrechten voor de door haar geleverde diensten tarieven oplegt die – bij een vergelijking van de tariefniveaus op homogene grondslag – aanzienlijk hoger zijn dan die welke worden gehanteerd in de andere lidstaten, dan wel prijzen hanteert die te hoog zijn en niet in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde prestatie, een aanwijzing voor een misbruik van een machtspositie vormt.

Gestelde vragen [IEF 11786]:

1. Moet richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat een beperking die makers een vergoeding ontzegt voor de mededeling van hun werk via radio- of televisie-uitzending door middel van radio- of televisieontvangstapparatuur aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting die geldt als onderneming, in strijd is met de artikelen 3 en 5 (artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5) ervan?
2. Zijn deze bepalingen van de richtlijn inzake bovenbedoeld gebruik van een werk zo nauwkeurig en onvoorwaardelijk dat collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten zich er voor de nationale rechter in een geschil tussen particulieren op kunnen beroepen, indien een lidstaat de richtlijn niet correct in nationaal recht heeft omgezet?
3. Moeten de artikelen 56 en volgende en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of, in voorkomend geval, artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van bepalingen van nationaal recht die het collectieve beheer van auteursrecht op het grondgebied van de staat voorbehouden aan één enkele collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten (monopolist), zodat afnemers van de dienst niet de vrije keuze hebben voor een collectieve beheersorganisatie van een andere lidstaat van de Europese Unie?