Gepubliceerd op maandag 2 juni 2014
IEFBE 844
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Bibliotheken mogen videogames uitlenen onder de uitzondering van het openbaar uitleenrecht

Hof van Beroep Gent 19 mei 2014, IEFbe 844 (BEA, Sega en Ubisoft tegen Bibnet, VVBAD en Stad Kortrijk)
Uitspraak ingezonden door Joris Deene, Everest, mede ingezonden door Emmanuel Van Melkebeke, JVM. Cassatieberoep wordt overwogen. Auteursrecht. Videospelen. Maakt de openbare bibliotheek een inbreuk op het auteursrecht van spelontwikkelaars in het geval zij videospellen uitleent aan haar leden en hen de mogelijk biedt dergelijke computerspellen te spelen? Dit is de vraag die het Hof dient te beantwoorden. Daarvoor is tevens van belang of een computerspel is te kwalificeren als videospel of als audiovisueel werk. Het hof concludeert dat een videogame een audiovisueel werk is en dat de uitzondering van artikel 23, paragraaf 1 Auteurswet van toepassing is. Openbare bibliotheken mogen videogames uitlenen aan hun leden, zonder dat de toestemming van de auteursrechthebbende, op het spel en de software erin, verder nodig zijn. Appellanten kunnen de uitlening niet verbieden.

9.(....) Een videospel, dat met behulp van een schijf op een console of pc kan gespeeld worden, is dus een complex geheel van een of meerdere werken die voor gemeenrechtelijke auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kunnen komen en een computerprogramma. Het is onterecht het videospel te reduceren tot een computerprogramma.
10. Het meervoudige karakter brengt niet met zich mee dat het geheel onder de rechtsbescherming van de Softwarerichtlijn en de Softwarewet valt.
Deze wetgeving vormt de uitzondering op het gemeenrechtelijke auteursrecht, de Richtlijn 2001/29 van 22 mei 2001 op het auteursrecht in de informatiemaatschappij en de Auteurswet (EHJ, 23 januari 2014, Nintendo, C-355/12, op www.curia.eu, nr. 23). Een uitzondering dient beperkend te worden toegepast.

(...) Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat richtlijn 2009/24 een lex specialis vormt ten opzichte van richtlijn 2001/29 (zie EHJ 3 juli 2012, UsedSoft, C-128/11, nr. 56). Overeenkomstig artikel 1, lid 1 van richtlijn 2009/24 is de bescherming van deze richtlijn immer beperkt tot computerprogramma's. Videogames vormen complex materiaal, dat niet alleen een computerprogramma bevat, maar ook grafische en geluidselementen, die, hoewel zij in computertaal zijn gecodeerd, een eigen scheppende waarde hebben, die niet tot deze codering kan worden beperkt. Voor zover delen van een videogame, in casu de grafische geluidselementen, bijdragen aan de oorspronkelijkheid van het werk, worden zij samen met het volledige werk auteursrechtelijk beschermd op grond van de bij richtlijn 2001/29 ingestelde regeling. (EHJ, 23 januari 2014, Nintendo, C-355/12, op www.curia.eu, nr. 23-cursivering toegevoegd door het Hof)
11. Er is geen rechtsgrond om tegenover een openbare bibliotheek een onderscheid te maken tussen het spel zelf, in zijn geheel, en de software ervan. De openbare bibliotheek gaat niet aan het werk met het computerprogramma als zodanig. De bron- en objectcode laat zij ongemoeid. Zij voert haar wettelijke taak uit, dit is het uitlenen van informatie aan haar leden.
14. (...) Het argument van appellanten dat er elektronische spelen zijn die tekstgebaseerd zijn en weinig of geen visuele elementen bevatten en dus geen audiovisueel werk kunnen zijn, wordt niet aanvaard. In de eerste plaats sluiten appellanten niet uit dat het auditieve element heel belangrijk kan zijn in tekstgebaseerde spelen. Bovendien kan een dergelijk werk onder de brede term van werk van letterkunde vallen. Daarvoro is een eigen uitzondering opgenomen in artikel 23 paragraaf 1 Auteurswet.
15. Uit dit alles concludeert het Hof dat een videogame een audiovisueel werk is en dat de uitzondering van artikel 23, paragraaf 1 Auteurswet van toepassing is.
Openbare bibliotheken mogen videogames uitlenen aan hun leden, zonder dat de toestemming van de auteursrechthebbende, op het spel en de software erin, verder nodig zijn. Appellanten kunnen de uitlening niet verbieden. Hun vordering is ongegrond, zoals de eerste rechter terecht besliste.