Conclusie AG: Geldigheid van btw-richtlijn die verschillende tarieven e-books en fysieke dragers bepaalt
Conclusie AG HvJ EU 8 september 2016, IEF 16268; IEFbe 1937; IT 2139; C-390/15; ECLI:EU:C:2016:664 (Rzecznika Praw Obywatelskich RPO) BTW. Verschillende behandeling van publicaties op papier en andere fysieke dragers die tegen verlaagd btw-tarief kunnen worden verkocht ten opzichte van elektronische publicaties, zoals e-Books. Conclusie AG: Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die afbreuk zouden kunnen doen aan de geldigheid van punt 6 van bijlage III bij [BTW-richtlijn].
i-DEPOT vernieuwd
En français ci-dessous. Eerder werd het online indienen van opposities ter beschikking gesteld, werd de MyBOIP-omgeving vernieuwd en is het nu ook mogelijk om een modelregistratie online te verlengen. Vandaag wordt een verbeterde versie van het i-DEPOT gelanceerd. Hiermee is het mogelijk om naast merken en modellen, ook i-DEPOTs voor klanten in te dienen. Wist u dat het i-DEPOT bewijs officieel bekrachtigd is in het BVIE, artikel 4.4bis? En, wist u dat het bewijsmiddel (het certificaat) aan de Europese richtlijn inzake de elektronische handtekening voldoet en dus door de rechters in Europa aanvaard wordt?
Interpretatief advies over de panoramavrijheid in het auteursrecht
FARO. Interpretatief advies, door: Joris Deene 'De panoramavrijheid in het auteursrecht', 23 augustus 2016.
Sinds 15 juli 2016 is in het Belgische auteursrecht een nieuwe uitzondering van kracht, de zogenaamde panoramavrijheid. Deze uitzondering werd ingevoerd middels de wet van 27 juni 2016 tot wijziging van het wetboek van economisch recht met het oog op de invoering van de panoramavrijheid. (...Lees het complete advies...) Conclusie: Ondanks het feit dat het auteursrecht vandaag de dag wel andere prioriteiten kent waarvoor hervormingen noodzakelijk zijn, is het in elk geval geen slechte zaak dat de panoramavrijheid in België vaste voet gevonden heeft. Wel zijn bepaalde voorwaarden van deze uitzondering voor interpretatie vatbaar, zodat enige onduidelijkheid blijft.
Archieven, bibliotheken en musea kunnen voortaan onder deze uitzondering foto’s op hun website gebruiken van werken geplaatst op openbare plaatsen, mits respect van de hier boven opgesomde voorwaarden. Zij dienen zich in ieder geval te onthouden van commerciële exploitatie van deze werken, aangezien dit de normale exploitatie van het werk in het gedrang zou kunnen brengen.
Bijdrage ingezonden door Charlotte Vrendenbarg, Universiteit Leiden.
Charlotte Vrendenbarg - Annotatie bij HvJ EU: Forfaitaire tarieven met max. bedragen toelaatbaar, mits deel van de kosten wordt gedragen door de verliezende partij
Annotatie bij HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:201, C-57/15 (United Video Properties/Telenet)
DEZE NOOT ZAL VERSCHIJNEN IN IER 2016/5
In de Belgische octrooizaak United Video Properties/Telenet heeft het HvJ EU geoordeeld dat een stelsel van forfaitaire tarieven met maximumbedragen in IE-zaken toelaatbaar kan zijn, mits het waarborgt dat minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten van de winnende partij wordt gedragen door de verliezende partij. Daarmee is het Belgische stelsel van rechtsplegingsvergoeding op losse schroeven komen te staan. De rechtspraak van het HvJ EU biedt voorts belangrijke aanknopingspunten voor een meer rechtszekere en voorspelbare toepassing van de Indicatietarieven.
HvJ EU: Vaststelling van verwarringsgevaar voor slechts een deel van de Unie
HvJ EU 22 september 2016, IEF 16263; IEFBE 1935; ECLI:EU:C:2016:719 (Combit Software GbmH tegen Commit Business Solutions Ltd) Uniemerk. Verwarringsgevaar. In haar hoedanigheid van houdster van de merken combit heeft combit Software een rechtsvordering ingesteld tegen Commit Business Solutions. Primair verzocht zij, op grond van het Uniemerk waarvan zij houdster is, Commit Business Solutions te gelasten het gebruik, in de Unie, van het woordteken „Commit” voor de door haar verkochte computerprogramma’s te staken. Subsidiair heeft zij met een beroep op haar Duitse merk verzocht, diezelfde vennootschap te gelasten om het gebruik van dit woordteken in Duitsland te staken. De rechter geeft in deze zaak antwoord op de vraag of het bestaan van een inbreuk op het Uniemerk moet worden erkend of afgewezen voor de hele Europese Unie indien slechts in een deel verwarringsgevaar bestaat, of dat er in dat geval een onderscheid gemaakt moet worden tussen de verschillende lidstaten. Het HvJ EU stelt dat wanneer gebruik van een teken leidt tot gevaar voor verwarring met een Uniemerk in een deel van het grondgebied van de EU, geoordeeld moet worden dat er sprake is van schending van het aan dit merk verbonden uitsluitende recht en de staking van dit gebruik moet gelasten voor het gehele grondgebied van de Europese Unie, met uitzondering van het deel van dit grondgebied waarvoor het ontbreken van verwarringsgevaar werd vastgesteld.
Beroep m.b.t. beeldmerk van '3D' en '3D's' afgewezen
Gerecht EU 13 september 2016, IEF 16257; IEFBE 1933; ECLI:EU:T:2016:463 (Perfetti Van Melle Benelux BV - EUIPO) Merkenrecht. Afwijzing van het beroep omtrent beeldmerk voor graanproducten met woordelement 3D. Het ging om een beroep door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement “3D” voor waren in klasse 30 tegen de toegewezen oppositie door de houder van het beeldmerk met het woordelement “3D’s” ook ingeschreven voor waren in klasse 30. Het beroep wordt afgewezen en het gaat in deze zaak om verwarringsgevaar. De waren stemmen volgens het GEU minder dan gemiddeld overeen. De snacks hebben niet hetzelfde doel en niet dezelfde productiewijze. Verder is er geen spraken van concurrentie. Beide elementen bevatten ‘3D’ en stemmen daarom visueel overeen. Daarnaast stemmen de merken ook fonetisch overeen, ondanks de kleine verschillen. Verder staan beide merken voor driedimensionaliteit.
Vraag aan HvJ EU: Impliceert de exceptie van onbevoegdheid van de nationale rechter een aanvaarding van de rechtsonbevoegdheid?
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ 5 april 2016, C-433/16; IEF 16256; IEFbe 1932 (Bayerische Motoren Werke) Octrooirecht. Gemeenschapsmodel. Inbreuk. Acacia heeft verzoekster gedagvaard ter verkrijging van een uitspraak tot vaststelling van niet-inbreuk op gemeenschapsmodellen van allooivelgen voor autobanden, in eigendom of onder octrooi van verzoekster. Zij vordert dat vragen aan het HvJEU worden gesteld voor wat betreft de bevoegdheid van de ITA rechter. Verzoekster heeft (onder meer) de onbevoegdheid van de ITA rechter als exceptie opgeworpen, die beide de DUI rechtbanken als bevoegd aanwijzen. Voor wat betreft het verwijt van misbruik van machtspositie stelt zij dat ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ niet dezelfde is en niet dezelfde kan zijn als die waar de uiteindelijke economische schade aan het vermogen van de beweerde schadelijder zich heeft voorgedaan, aangezien aldus het forum van artikel 5, lid 3, van de Vo. Brussel I zou samenvallen met het forum actoris, hetgeen in strijd is met het algemeen criterium van de woonplaats van verweerder. Zij wijst op het feit dat verweerster geen enkele vordering tot schadevergoeding tegen haar heeft ingediend zodat de plaats van de schade zich niet in ITA kan bevinden.
Ingezonden door: Kirian Claeyé, Altius Advocaten
Kirian Claeyé - Rechtsplegingsvergoeding in IE-zaken : gaat het dak eraf?
Deze bijdrage licht de gevolgen toe van een spraakmakend arrest van het Hof van Justitie over de Belgische rechtsplegingsvergoeding (“RPV”). Volgens het Hof is dergelijk forfaitair stelsel met maximumbedragen in IE-zaken alleen toelaatbaar als het waarborgt dat de verliezende partij “minstens een significant en passend deel van de redelijke kosten” van de winnende partij draagt. De bijdrage diept een eerdere publicatie in samenwerking met DE JAEGER in De Juristenkrant van 16 september 2016 (nr. 333, pp. 1 en 3) verder uit, en sluit aan bij de waarschuwing van VISSER op (de Nederlandse tegenhanger van) dit forum.
De conclusie van deze bijdrage luidt dat (i) het Belgisch RPV-stelsel die waarborg niet biedt, (ii) de Belgische wetgever dit stelsel nu dient aan te passen zonder dat de slinger doorslaat in de andere richting, en (iii) de gevorderde kosten boven de maximale RPV in de tussentijd alleen kunnen worden bekomen van de overheid op grond van haar overheidsaansprakelijkheid.
AIPPI studiedag 24 november 2016
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout Korthals Advocaten
Winst voor de merkhouder in zaak over 'Portobello Road Gin'
EUIPO 15 juni 2016 IEF 16250; IEFBE 1929; Case R 1105/2015-4 (Portobello Road Gin) Merkenrecht. Geografische aanduiding. De Federatie van Porto producenten, houder van oorsprongsbenaming PORTO, heeft oppositie ingesteld tegen de CTM-aanvrage voor 'PORTOBELLO ROAD GIN' door Walker Morris. Het OHIM heeft eerder (op 17 april 2015) de oppositie toegewezen gezien de visuele, conceptuele en auditieve overeenkomsten. In het bezwaarschrift wordt door Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto ingegaan op artikel 8 ( 4) EUTMR.
De oppositie was gebaseerd op de benaming van oorsprong beschermd in Portugal voor het teken ' PORTO / PORT’, geclaimd in de handel te worden gebruikt voor ‘versterkte wijn’. De aanvrager beschuldigde de oppositieafdeling van een ongegronde vergelijking van conflicterende tekens. Eigenlijk is het omstreden teken een samengesteld merk met verschillende verbale elementen, voornamelijk ‘Portobello Road’, ‘LONDON DRY GIN’, en ‘gedistilleerd en gebotteld in Engeland.’ Dit geldt ook voor de figuratieve elementen, waaronder een rode leeuw, de nationale vlag van het Verenigd Koninkrijk. Dit leidt tot visuele en auditieve verschillen. Het publiek zou niet afgesplitst van de term 'PORTO' worden. De aanvrager verwierp ook dat 'gin’ als product te vergelijken is met ‘wijn.’ De merkhouder wordt in het gelijk gesteld.