HvJ EU: Dagvaarding voor schending persoonlijkheidsrechten rechtspersoon in de plaats waar centrum van belangen ligt
HvJ EU 17 oktober 2017, IEF 17189; IEFbe 2382; IT 2374; ECLI:EU:C:2017:766; C-194/16 (Bolagsupplysningen tegen Svensk Handel) Er is beroep ingesteld door Bolagsupplysningen tegen Svensk Handel strekkende tot rechtzetting van onjuiste informatie, verwijdering van commentaren, vergoeding van materiële en immateriële schade. Bolagsupplysningen is door Svensk Handel op een 'zwarte lijst' op haar website geplaatst wegens vermeend bedrog en oplichterij. Gevolg hiervan is dat verzoeksters bedreigd zijn en hun activiteiten in Zweden nagenoeg stilliggen. Svensk Handel stelt dat er geen nauwe band is tussen het geding en de Estse rechter. Conclusie AG: [IEF 17190]. Antwoord HvJ EU:
1) Artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken dient aldus te worden uitgelegd dat een rechtspersoon die stelt dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden door de publicatie op internet van onjuiste gegevens over hem en door het niet verwijderen van op hem betrekking hebbende reacties, een beroep kan instellen tot rectificatie van die gegevens, verwijdering van die reacties en vergoeding van alle geleden schade bij de gerechten van de lidstaat waar zich het centrum van zijn belangen bevindt.
Verricht de betrokken rechtspersoon het grootste deel van zijn activiteiten in een andere lidstaat dan die waar hij zijn statutaire zetel heeft, dan kan hij de vermeende veroorzaker van de aantasting in die andere lidstaat oproepen met een beroep op de plaats waar de schade is ingetreden.
2) Artikel 7, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 dient aldus te worden uitgelegd dat een persoon die stelt dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden door de publicatie op internet van onjuiste gegevens over hem en door het niet verwijderen van op hem betrekking hebbende reacties niet bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan de op internet gepubliceerde informatie toegankelijk is of was, een beroep kan instellen tot rectificatie van die gegevens en verwijdering van die reacties.
IE-Forum.be zoekt de volgende uitspraken...
Wij zijn op zoek naar de volgende uitspraken. Heeft u een tip (naam van de (mogelijke) advocaat, (e-mail)contactgegevens van de griffie, of de uitspraak zelf) stuur het in via: redactie@ie-forum.be. Nous cherchons les jugements suivants: l’envoyez ou envoyez-nous une suggestion (nom d'avocat, addresse d’e-mail du greffier) à redactie@ie-forum.be:
NIEUW!
Vrz. Kh. Namen, 13 april 2017 (Merck)
Rb van KH Brussel 28 januari 2017 (Doomoo-seat)
Rb van KH Brussel november 2016 (Nespresso tegen Mondelez) (lees)
Prés. Comm. francophone Bruxelles, cess., 26 mai 2016, affaire « H&M c. N&H » IRDI 2016/3
Tr. de Bruxelles, 9e ch., 3 mai 2016, affaire « Sabam c. État belge et fournisseurs d’accès à internet » IRDI 2016/3
Rb Luik 29 april 2014 (KPN v. VOO)
Rb Bergen 16 september 2013
Rb Brussel 16 april 2012 (Dyson)
Rb Brussel 31 Januari 2012 (Newpur v. Tempur)
Rb Brussel 31 januari 2012 (Dreft)
Rb Antwerpen 23 december 2010 (Travel Tex)
Vrz. Rb. Kh. Hasselt 8 sept. 2010 en 19 okt. 2012 (Primagaz)
Vrz. Kh. Leuven, 3 nov. 2003 (BASE)
Rechtbank-zaken waar we de arresten reeds van in ons bezit hebben [en allen opgevraagd bij advocaten]:
Rb van KH Brussel 13 januari 2016 (De Schakel Thuisverpleging tegen Thuisverpleging Pajozorg); arrest 31 oktober 2016 [IEFbe 2313]
Rb van KH Brussel 23 juli 2015 (Gemological tegen Int. Gemmological), arrest 18 oktober 2016 [IEFbe 2312]
Rb Luik 22 maart 2016 en 21 maart 2013 (Front National Belge tegen Front National); arrest van 11 oktober 2016 [IEFbe 2314]
Rb van KH Brussel 20 mei 2009 (Agicoa tegen Eviso) [IEFbe 1978]
Tribunal de commerce Bruxelles 11 september 2015 (Levi Strauss tegen New Yorker), arrêt van 23 september 2016 [IEFbe 2310]
Hof Brussel tussen arrest 4 sept 2012, 21 dec 2012, 7 maart 2013 (Kerstens tegen Arbita); arrest van 13 september 2016 [IEFbe 2283]
Tribunal de commerce de Bruxelles 12 september 2011 en 16 november 2009 (XENUM XEON), arrest van 16 juni 2016 [IEFbe 2272]
Cour d’appel Bruxelles 10 mai 2016 (Belgium Television tegen Sabam) [opgevraagd bij advocaten] [IEFbe 2261]
Rb EA Brussel 6 juni 2013 (Keyware Smart tegen Kinepolis), arrest van 19 april 2016 [IEFbe 2258]
Tr. de Commerce Bruxelles 31 mars 2011 (l’Atelier Architects contre H&M Hennes & Mauritz), arrêt 6 novembre 2015 [IEFbe 2236]
Chronologisch:
Conclusie AG: Volledige schade als gevolg van internetpublicatie mag verhaald worden in lidstaat waar zich het zwaartepunt van de beroepsactiviteit bevindt
Conclusie AG HvJ EU 13 juli 2017, IEF 17190; IEFbe 2383; IT 2375; ECLI:EU:C:2017:554 ; C-194/16 (Bolagsupplysningen tegen Svensk Handel) EEX-Vo. Beroep is ingesteld door Bolagsupplysningen tegen Svensk Handel strekkende tot rechtzetting van onjuiste informatie, verwijdering van commentaren, vergoeding van materiële en immateriële schade. Bolagsupplysningen is door Svensk Handel op een 'zwarte lijst' op haar website geplaatst wegens vermeend bedrog en oplichterij. Gevolg hiervan is dat verzoeksters bedreigd zijn en hun activiteiten in Zweden nagenoeg stilliggen. Svensk Handel stelt dat er geen nauwe band is tussen het geding en de Estse rechter en er dan ook geen reden is af te wijken van artikel 4 van Vo. 1215/2012 en artikel 7, pt 2 toe te passen. Bolagsupplysningen stellen dat hun schade in Estland, waar zij het centrum van hun belangen hebben, is ingetreden. Conclusie AG:
– Artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) moet aldus worden uitgelegd dat een rechtspersoon die beweert dat zijn persoonlijkheidsrechten zijn geschonden door de publicatie van informatie op internet, zijn volledige schade kan verhalen voor de gerechten van de lidstaat waar het centrum van zijn belangen is gelegen.
– Een rechtspersoon heeft het centrum van zijn belangen in de lidstaat waar zich het zwaartepunt van zijn beroepsactiviteiten bevindt, mits de beweerdelijk schadelijke informatie nadelige gevolgen kan hebben voor zijn beroepsactiviteiten in die lidstaat.
Uitspraak ingezonden door Kirian Claeyé, Altius advocaten
Uitvinder stemde in met de overdracht van rechten aan de aanvrager octrooi
Hof van beroep Antwerpen 25 september 2017, IEFbe 2381 (Pinvest tegen Doccle) Octrooirecht. Het hof van beroep te Antwerpen werd gevraagd te oordelen in een betwisting tussen partijen omtrent de vermogensrechten en het uitvinderschap van een octrooi (BE 1020616). De aanvrager van het octrooi meende dat de uitvinder onterecht werd aangeduid, en de uitvinder meende dat deze nooit enige vermogensrechten had overgedragen aan de aanvrager van het octrooi. Aangaande de eerste betwisting omtrent het uitvinderschap oordeelde het hof dat de aanduiding van de uitvinder in tempore non suspecto in het Belgische, internationale en Amerikaanse octrooi, het aannemelijk maakt dat deze inderdaad de uitvinder was. Sterker nog, volgens het hof maakt deze aanduiding een buitengerechtelijke bekentenis uit, die door de aanvrager van het octrooi niet wordt weerlegd. Aangaande de tweede betwisting omtrent de vermogensrechten oordeelde het hof dat de uitvinder er niet in slaagt enig bewijs overeenkomstig artikel XI.10, §1 WER voor te leggen dat ertoe zou leiden dat het octrooi aan de uitvinder dient te worden overgedragen. Er is immers geen contractuele verplichting, en evenmin werden enige licentievergoedingen bedongen. De feiten uit het dossier tonen aan dat de uitvinder op de hoogte was van, en instemde met de overdracht van rechten aan de aanvrager van het octrooi.
Vragen aan HvJEU: zijn toegewezen advocaten aan te merken als 'handelaar' of 'verkoper'?
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJEU 27 juni 2017, RB 3004; IEFbe 2380; C-426/17 (Giménez tegen verweerster). Oneerlijke bedingen. Via MinBuZa: Verweerster had bij de rechter verzocht om erkenning van haar blijvende arbeidsongeschiktheid en haar recht op de daarbij behorende uitkering. Verweerster is volledig arbeidsongeschikt verklaard voor de uitoefening van het beroep van schoonmaakster. Ze kreeg een uitkering toegekend van €1.178,15 per maand; deze uitkering is haar enige maandelijkse inkomen. Verweerster had verzocht om aanstelling van een toegevoegde advocaat met het oog op technische bijstand in die procedure. De benoeming viel op verzoekster (Elena Barba Giménez). Zij is door de orde van advocaten van Terrassa toegevoegd.
Vragen aan HvJEU: zijn sigaretten met gementholiseerde bestanddelen verboden onder de Tabaksrichtlijn?
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJEU 13 juni 2017, IEF 17183; RB 3003; LS&R 1515; IEFbe 2379; C-439/17 (British American Tobacco). Tabak. Consumentenbescherming. Via MinBuZa: Verzoekster (British American Tobacco GmbH) komt op tegen een beslissing van verweerster (Freie und Hansestadt Hamburg) waarbij haar het in de handel brengen van het product Lucky Strike Click Flow Switch-sigaretten is verboden. Deze sigaretten bevatten een capsule met menthol houdende vloeistof in de filter die door knijpen wordt afgegeven. Met het oog op de inwerkingtreding van bepaalde voorschriften van de wet betreffende tabaksproducten en verwante producten heeft verzoekster zich tot verweerster als de voor haar bevoegde toezichthoudende autoriteit gericht. Verzoekster heeft in haar brief uiteengezet dat met de overgangsbepaling van §47(4) TabakerzG, op grond waarvan het verbod in §5(1) punt 1a TabakerzG, om sigaretten en shagtabak met een kenmerkend aroma in de handel te brengen, pas met ingang van 20.05.2020 van toepassing is, het verdergaande voorschrift als vervat in de overgangs-bepaling van de richtlijn niet correct in Duits recht is omgezet. Daardoor mogen op grond van het verbod in §5(1) punt 1b TabakerzG sigaretten en shagtabak waarbij de menthol zich bevindt in de bestanddelen niet zijnde het eigenlijke tabaksrolletje, niet meer in de handel worden gebracht, zelfs indien op die manier een kenmerkend aroma in de zin van §5(1) punt 1a TabakerzG wordt gecreëerd. Dit is in strijd met het Unierecht. De verschillende behandeling van de beide productvarianten – mentholsigaretten die door de toevoeging van menthol aan bestanddelen is gementholiseerd, en sigaretten waarbij het tabaksrolletje is gementholiseerd – heeft geen basis in de richtlijn en is ook niet objectief gerechtvaardigd.
Vragen aan HvJEU: Wanneer mag eierlikeur de verkoopbenaming 'eierlikeur' dragen?
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJEU 27 juni 2017, IEF 17182; IEFbe 3002; RB 3002; C-462/17 (Eierlikeur). Geografische aanduiding. Etikettering. Via MinBuZa: Verzoekster richt zich tegen het gebruik van de benaming eierlikeur voor een product dat melk bevat. Verzoekster en verweerster (Altenweddinger Geflügelhof Kommanditgesellschaft) zijn producenten van likeuren die onder meer eieren als ingrediënt hebben en die in de detailhandel maar ook online worden verkocht onder de verkoopbenaming eierlikeur. Verweerster produceert onder meer een reeks producten die zij blijkens de etiketten als eierlikeur aanduidt. Op het etiket aan de achterkant van die producten staat ‘bevat melk’. Tussen partijen staat vast dat de likeuren van verweerster inderdaad melk bevatten. Verzoekster meent dat zij tegen het gebruik van de verkoopbenaming eierlikeur voor de producten van verweerster een vordering tot staking kan instellen krachtens de Duitse wet inzake de oneerlijke mededinging in samenhang met de Duitse wet inzake levensmiddelen, consumptiegoederen en voedermiddelen in samenhang met verordening 1169/2011 bijlage II bij verordening 110/2008. Het gebruik van de benaming eierlikeur voor de producten van verweerster is volgens haar misleidend, aangezien melk als ingrediënt van eierlikeur of advocaat in punt 41 van bijlage II bij verordening 110/2008 niet is opgenomen en een product dat naast de in punt 41 van bijlage II bij verordening 110/2008 melk bevat, derhalve ook niet als eierlikeur mag worden aangeduid. Verzoekster vordert veroordeling van verweerster tot staking op straffe van een dwangsom (maximaal €250.000,-) voor elke toekomstige inbreuk. Verweerster vordert verwerping van het beroep. Volgens verweerster gaat het bij punt 41 van bijlage II van verordening 110/2008 louter om minimumvoorwaarden waaraan een product moet voldoen om eierlikeur genoemd te mogen worden. De aanname dat de lijst uitputtend is, zou in tegenspraak zijn met artikel 17(1) verordening 11/69/2011.
Vragen aan HvJEU: Is een beursstand een verkoopruimte?
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJEU 13 juli 2017, RB 3000; IEFbe 2373; C-485/17 (Verbraucherzentrale Berlin). Consumentenbescherming. Via MinBuZa: Verzoekster (Verbraucherzentrale Berlin; Duitse consumentenorganisatie) is opgenomen op de lijst van de Duitse wet inzake verbodsacties bij inbreuken op het consumentenrecht of bij andere inbreuken (hierna: UKlaG). Verweerster (Unimatic Vertriebs GmbH) is een verkoopmaatschappij die op de beurs ‘Grüne Woche’ in Berlijn producten tentoonstelt. Volgens haar verklaringen verkoopt zij haar producten uitsluitend op beurzen. Op 22.01.2015 bestelde een klant bij de stand van verweerster op de beurs ‘Grüne Woche’ een stoomstofzuiger ter waarde van €1.600,-. Verweerster heeft hem niet over zijn herroepingsrecht geïnformeerd. Verzoekster is van mening dat verweerster de klant had moeten informeren over het bestaan van een herroepingsrecht, aangezien de koopovereenkomst buiten een verkoopruimte werd gesloten. Verzoekster vorderde dat verweerster op straffe van dwangmaatregelen wordt verboden om op de betreffende beurs in Berlijn nog koopovereenkomsten m.b.t. stoomstofzuigers te sluiten met consumenten zonder hen te informeren over het herroepingsrecht (en het modelformulier voor herroeping). De rechter in eerste aanleg wees de vordering af. Het door verzoekster ingestelde hoger beroep werd verworpen. Volgens de rechter in hoger beroep was verweerster als exposant op de beurs ‘Grüne Woche’ niet verplicht haar klanten te informeren over een herroepingsrecht. Zij verkoopt haar producten niet buiten een verkoopruimte; de consument die de beurs bezoekt verkeert in dezelfde situatie als een persoon die spontaan in een warenhuis een winkel bezoekt. De consument zou in deze situatie geen herroepingsrecht nodig hebben. Met haar door de rechter in hoger beroep toegestane beroep in ‘Revision’ handhaaft verzoekster haar vordering.
Ovenvormmerk normaal gebruikt ondanks opdruk van woordmerk
Gerecht EU 10 oktober 2017, IEF 17177; IEFbe 2371; ECLI:EU:T:2017:715 (Klement tegen EUIPO). Vormmerk. Normaal gebruik van een merk. Bullerjan heeft in 2005 een vormmerk betreffende een oven ingeschreven. In 2012 verzoekt Klement op basis van de Uniemerkenverordening (207/2009/EC) om vervallenverklaring van dit vormmerk vanwege non-usus. De Cancellation Division en Board of Appeal van het EUIPO verwerpen de vervallenverklaring. Vervolgens stapt Klement naar het Gerecht EU, welke hem eveneens nul op rekest geeft. Klement gaat in beroep bij het HvJ, welke oordeelde dat het oordeel van het Gerecht niet duidelijk en begrijpelijk was, waarna de beoordeling werd teruggewezen naar het Gerecht. De klacht van Klement komt er in essentie op neer dat het daadwerkelijke product van Bullerjan afwijkt van het vormmerk, doordat het woord 'Bullerjan' op de producten is aangebracht en dat dit woord het enige distinctieve onderdeel is van het product. In het vormmerk is het woord niet aangebracht. Omdat er sprake is van afwijking zou er geen sprake zou zijn van normaal gebruik van het merk, zo stelt Klement. Het Gerecht maakt korte metten met deze stelling door aan te geven dat Uniemerken, zonder hun distinctieve karakter te verliezen, in kleine onderdelen mogen verschillen van het gedeponeerde merk. Dit is het geval. De oven an sich is zeer distinctief. Daarnaast hoeven merken niet in isolatie gebruikt te worden, dus meerdere merken (vorm, woord, beeld) kunnen op één product gebruikt worden. Vordering wordt afgewezen.
Vragen aan HvJEU: Uitleg mbt het "recht op het laten verwijderen van koppelingen"
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJEU 19 juli 2017, IT&R 2371; IEFbe 2376; C-507/17 (Google). Bescherming persoonsgegevens. Via MinBuZa: Verzoeker (Google) verzoekt de hoogste bestuursrechter om het besluit van verweerder (de Franse gegevensbeschermingsautoriteit) nietig te verklaren. Subsidiair wordt verzocht de behandeling van de zaak te schorsen om het Hof een vraag te stellen over de uitlegging van artikel 4 en 28 van richtlijn 95/46. Bij besluit van 21.05.2015 heeft verweerder, waarbij zij een verzoek van een natuurlijke persoon toewees om de resultatenlijst met koppelingen naar webpagina’s die na een zoekopdracht op zijn naam werd weergegeven te verwijderen, verzoeker aangemaand deze verwijdering toe te passen op alle domeinnaam-extensies van haar zoekmachine. Na te hebben vastgesteld dat verzoeker niet binnen de gestelde termijn gevolg had gegeven aan deze aanmaning, heeft verweerder in kleine samenstelling, bij besluit van 10.03.2016, verzoeker een openbaar gemaakte geldboete van €100.000,- opgelegd. Verzoeker vordert nietigverklaring van dit besluit. De interveniërende partijen (Wikimedia Foundation Inc., Fondation pour la liberté de la presse, Microsoft, Reporters Committee for Freedom of the Press, Article 19, en Internet Freedom Foundation) hebben allen bij memorie in interventie de hoogste bestuursrechter verzocht de conclusies van het verzoekschrift van verzoeker toe te wijzen. Samengevat stellen de interveniërende partijen en verzoeker: a) dat verweerder niet bevoegd was om het bestreden besluit te nemen met betrekking tot verwerkingen die niet op Frans grondgebied zijn uitgevoerd; b) dat het bestreden besluit onevenredig inbreuk maakt op de vrijheden van meningsuiting, informatie, communicatie en pers; c) dat het bestreden besluit ontoereikend gemotiveerd is en feitelijke alsmede juridische onjuistheden bevat; d) dat het bestreden besluit inbreuk maakt op de bescherming van het internet; e) dat het bestreden besluit het beginsel van internationale hoffelijkheid en soevereiniteit van andere staten miskent. Verweerder concludeert tot afwijzing van het verzoekschrift en verzoekt de hoogste bestuursrechter, subsidiair, de behandeling van de zaak te schorsen om het Hof een prejudiciële vraag te stellen over de territoriale werkingssfeer van het recht op het laten verwijderen van koppelingen. Zij voert aan dat de opgeworpen middelen ongegrond zijn.