Auteursrecht - Droit d'auteur  

IEFBE 581

Inspiratie door de vormgeving van een verregende motorrijbroek

Hof van Beroep Antwerpen 16 december 2013, Rolnr. 2011/AR/2013 (H&M tegen G-Star)
Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse, Tineke Van Hoey, Fernand de Visscher, Simont Braun.
Vergelijkbare procedure IEF 12104. Geen auteursrecht. Geen oneerlijke marktpraktijken (93, 95 WMPC en 10bis 3 Verdrag van Parijs). Door de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen [hier] werd een stakingsbevel gegeven voor de verdere verhandeling van de onrechtmatige auteursrechtelijke reproducties van de ELWOOD-spijkerbroek. Anders oordeelt het hof over de combinatie van functionele en niet-functionele kenmerken. Ontwerper (Pierre Morisset) verklaarde zelf dat de jeans is geïnspireerd op de broek van een motorrijder na een twee uur durende rit doro de regen. De vormgeving van een motorrijbroek bestaat reeds geruime tijd. De voorgehouden combinatie van element, zijn kenmerken die eigen zijn aan de motorrijbroek. De ELWOOD-jeans komt dan geen auteursrechtelijke bescherming toe.

Het hof is van oordeel dat er geen begeleidende omstandigheden worden aangehaald die mogelijk indruisen met de eerlijke handelsgebruiken. Er is geen onrechtmatige verwarringstichting aangetoond: de gemiddelde consument zal zich neit vergissen tussen het product aangeboden in kwaliteitswinkels en het product aangeboden in de goedkopere winkelketens van de appellante. Het etiket verhindert ook de mogelijke verwarring.

Geïntimeerden worden veroordeeld in de kosten, vastgesteld op rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg van €11.000 en in hoger beroep nogmaals €11.000.

IEFBE 578

Europese Commissie lanceert publieke consultatie auteursrecht

Europese Commissie, Public Consultation on the review of the EU copyright rules, 5 december 2013 tot 5 februari 2014.
Uit het persbericht: The European Commission has today launched a public consultation as part of its on-going efforts to review and modernise EU copyright rules. The consultation invites stakeholders to share their views on areas identified in the Communication on Content in the Digital Single Market (IP/12/1394), i.e. territoriality in the Single Market, harmonisation, limitations and exceptions to copyright in the digital age; fragmentation of the EU copyright market; and how to improve the effectiveness and efficiency of enforcement while underpinning its legitimacy in the wider context of copyright reform.

Internal Market and Services Commissioner Michel Barnier said: "My vision of copyright is of a modern and effective tool that supports creation and innovation, enables access to quality content, including across borders, encourages investment and strengthens cultural diversity. Our EU copyright policy must keep up with the times."

Background
In its Communication on Content in the Digital Single Market, the Commission set out two parallel tracks of action: the completion of its on-going efforts to review and modernise the EU copyright legislative framework as announced in the Intellectual Property Strategy "A Single Market for Intellectual Property Rights" (IP/11/630), while facilitating practical industry-led solutions through the stakeholder dialogue Licences for Europe (IP/13/1072) to issues on which rapid progress was deemed necessary and possible.

The Licences for Europe process has been finalised now. The Commission welcomes the practical solutions stakeholders have put forward in this context and believes that these initiatives will provide a valuable contribution to improving the availability of copyright-protected content online in the EU. Discussions and results of Licences for Europe will be taken into account in the context of the review of the legislative framework.

The consultation is open until 5 February 2014. To learn more about the process and to submit your contribution, please visit the following website: https://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2013/copyright-rules/index_en.htm

IEFBE 569

Duitse BGH: Universiteiten mogen boeken (deels) ter download aanbieden

BGH 28 november 2013, I ZR 76/12 (Meilensteine der Psychologie) (nog niet beschikbaar)
Auteursrecht. Beperkingen. Onderwijsexceptie. Licentie. Uit het persbericht (vertaald): Een universiteit mag aan studenten auteursrechtelijk beschermde werken via een elektronische leeromgeving beschikbaar stellen slechts wanneer ten hoogste 12% van het gehele werk (hier wordt aansluiting gezocht met het Gesamtvertrag zur Vergütung von Ansprüchen nach § 52 a UrhG) en het niet meer dan 100 pagina's betreft en de rechthebbende geen gepaste licentie aan de universiteit voor het gebruik heeft aangeboden.

De appellant is Alfred Kröner Verlag, rechthebbende van auteursrechtelijke gebruikersrechten op het door hem geschreven werk "Meilensteine der Psychologie". De gedaagde is Fernuniversität Hagen, zij heeft 4000 studenten die de Psychologie-Bachelor volgen. In het kader van het vak "Einführung in die Psychologie und ihre Geschichte" biedt zij 14 voltallige bijdragen van in totaal 91 pagina's van het 528 pagina's tellende boek via een pdf-bestand aan via het elektronische leerplatform. Een aanbod aan de appellant voor het sluiten van een licentiecontract is afgewezen. Verder in citaten:

Der Kläger ist der Ansicht, die Beklagte habe damit das Urheberrecht an dem Werk verletzt. Er hat die Beklagte deshalb auf Unterlassung in Anspruch genommen und die Feststellung ihrer Schadensersatzpflicht beantragt. Die Beklagte meint, sie sei nach der Schrankenregelung des § 52a Abs. 1 Nr. 1 UrhG zur fraglichen Nutzung berechtigt. Nach dieser Bestimmung ist es zulässig, veröffentlichte kleine Teile eines Werkes zur Veranschaulichung im Unterricht an Hochschulen ausschließlich für den bestimmt abgegrenzten Kreis von Unterrichtsteilnehmern öffentlich zugänglich zu machen, soweit dies zu dem jeweiligen Zweck geboten und zur Verfolgung nicht kommerzieller Zwecke gerechtfertigt ist.

Das Berufungsgericht hat der Klage stattgegeben. Die Beklagte könne sich nicht mit Erfolg auf § 52a Abs. 1 Nr. 1 UrhG berufen, weil die auf der Lernplattform eingestellten Beiträge nicht als "kleine" Teile des Werkes "Meilensteine der Psychologie" anzusehen seien und auch nicht zur Veranschaulichung im Unterricht gedient hätten. Der Bundesgerichtshof hat das Berufungsurteil aufgehoben und die Sache an das Berufungsgericht zurückverwiesen.

Nach Ansicht des Bundesgerichtshofs sind unter "kleinen" Teilen eines Werkes entsprechend einem zwischen der Verwertungsgesellschaft Wort und den Bundesländern geschlossenen "Gesamtvertrag zur Vergütung von Ansprüchen nach § 52a UrhG für das Öffentlich-Zugänglichmachen von Werken für Zwecke des Unterrichts an Schulen", der gleichfalls Sprachwerke betrifft, höchstens 12% des gesamten Werkes zu verstehen. Darüber hinaus sei eine - vom BGH mit 100 Seiten definierte - Höchstgrenze erforderlich, weil ansonsten ganze Bände eines mehrbändigen Werkes ohne Einwilligung des Urhebers öffentlich zugänglich gemacht werden dürften. Die Beklagte habe demnach grundsätzlich bis zu 63 Seiten des Werkes "Meilensteine der Psychologie" auf der Lernplattform einstellen dürfen. Das Einstellen der Beiträge habe - so der BGH - auch der Veranschaulichung im Unterricht gedient. Dem stehe, anders als das Berufungsgericht gemeint habe, nicht entgegen, dass sie den Unterrichtsstoff nicht nur verdeutlicht, sondern auch ergänzt hätten. Entgegen der Ansicht des Berufungsgerichts erlaube die Schrankenregelung des § 52a Abs. 1 Nr. 1 UrhG auch nicht nur ein Bereithalten kleiner Teile eines Werkes zum Lesen am Bildschirm. Vielmehr gestatte sie deren Zugänglichmachen auch dann, wenn Unterrichtsteilnehmern dadurch ein Ausdrucken und Abspeichern der Texte ermöglicht werde. Nach Ansicht des Bundesgerichtshofs ist ein Zugänglichmachen allerdings nicht geboten im Sinne von § 52a Abs. 1 Nr. 1 UrhG, wenn der Rechtsinhaber der Hochschule eine angemessene Lizenz für die fragliche Nutzung angeboten hat. Der Bundesgerichtshof hat die Sache an das Berufungsgericht zurückverwiesen, das nun die Angemessenheit des Lizenzangebots des Klägers zu prüfen haben wird.


Urteil vom 28. November 2013 - I ZR 76/12 - Meilensteine der Psychologie
LG Stuttgart - Urteil vom 27. September 2011 - 17 O 671/10
OLG Stuttgart - Urteil vom 4. April 2012 - 4 U 171/11

IEFBE 568

Terug van (even) weggeweest: de persoonlijke stempel van de auteur

Een bijdrage van Kristof Neefs, ALTIUS.
De persoonlijke stempel van de auteur is terug van even weggeweest in het Belgische auteursrecht. In een arrest van 31 oktober 2013 (M-Design, C.12.0263.N/1, IEFBE 565) oordeelde het Hof van Cassatie (1e Kamer) als volgt:

1. Bij arrest van 1 december 2011, in de zaak C-145/10 Painer, oordeelt het Hof van Justitie dat het auteursrecht slechts kan gelden met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan. Een intellectuele schepping is een eigen schepping van de auteur wanneer zij de uitdrukking vormt van diens persoonlijkheid. Dat is het geval wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzen.

2. Het onderdeel dat ervan uitgaat dat de voorwaarde van een eigen intellectuele schepping niet vereist dat het werk de stempel draagt van de persoonlijkheid van de auteur, faalt naar recht.

Het Hof keert daarmee op haar stappen terug. In een eerder arrest van 26 januari 2012 (Artessuto, C.11.01088.N/4, IEFBE 150) dat werd bekritiseerd in de rechtsleer (F. Gotzen, IRDI 2012/2, 203) en niet werd gevolgd in de rechtspraak (Brussel, 26 juni 2012, ICIP 2012/3, 507), had dezelfde kamer immers nog anders besloten:

3. Krachtens artikel 1, § 1, eerste lid, Auteurswet 1994, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 22 mei 2005 houdende de omzetting in Belgisch recht van de Europese Richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, heeft alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren.

4. Een werk van letterkunde of kunst wordt krachtens deze bepaling auteursrechtelijk beschermd als het oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur. Hierbij is niet vereist dat het werk de stempel draagt van de persoonlijkheid van de auteur.

5. De appelrechters oordelen: “De variaties die [de eiseres] aangebracht heeft in de bestaande stadsgezichten vormen geen intellectuele inspanning die aan het werk het nodige individuele karakter geven waardoor een vorm ontstaat. De vorm draagt niet de stempel van de persoonlijkheid van Mevrouw C.. De vorm is niet zodanig beïnvloed door haar persoon dat het werk een eigen persoonlijk, karakter vertoont. De intellectuele schepping van de auteur is niet aantoonbaar in de tekeningen.”

6. De appelrechters die aldus vereisen dat een werk om de bescherming van het auteursrecht te genieten de stempel dient te dragen van de persoonlijkheid van de auteur, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.

Het middel is gegrond.”

Met het arrest van 21 oktober 2013 wordt de persoonlijke stempel van de auteur in eer hersteld in het Belgisch auteursrecht. Met de vraag hoe men dan die stempel vaststelt, wordt blijkbaar niet alleen in België geworsteld (T. Cohen-Jehoram, IEF 13321).

IEFBE 565

Ook een kachel als intellectueel werk vereist persoonlijk stempel van de maker

Hof van Cassatie 31 oktober 2013, C.12.0263.N (M-Design Benelux tegen Geoffrey Bontemps, Interfire en Desloover)
Auteursrecht. Kachels. Onderdeel dat uitgaat dat een intellectueel werk geen persoonlijk stempel van de maker vereist, faalt naar recht. Onderdeel dat eiseres niet bewijst dat zij auteursrechten heeft, faalt. Dat de Venus HT kachel een exacte kopie is van de KVR Kachel is niet enkel gebaseerd op beoordeling van foto's, maar ook op en overige stukken, maar kan niet tot cassatie leiden. In citaten:

1. Bij arrest van 1 december 2011, in de zaak C-145/10 Painer, oordeelt het Hof van Justitie dat het auteursrecht slechts kan gelden met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan. Een intellectuele schepping is een eigen schepping van de auteur wanneer zij de uitdrukking vormt van diens persoonlijkheid. Dat is het geval wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzen.

2.Het onderdeel dat ervan uitgaat dat de voorwaarde van een eigen intellectuele schepping niet vereist dat het werk de stempel draagt van de persoonlijkheid van de auteur, faalt naar recht.

 

 

3. (...) Vervolgens oordeelt het arrest dat de eiseres niet bewijst dat zij de auteur is van de “Venus HT”, noch dat het auteursrecht op deze kachel haar door de auteur ervan werd overgedragen en dat haar overige argumenten en middelen aangaande de door haar ingeroepen auteursrechtelijke bescherming van de “Venus HT kachels” hierdoor niet ter zake dienend zijn.

4. Aldus verwerpt en beantwoordt het arrest het in het onderdeel bedoelde verweer. Het onderdeel mist feitelijke grondslag.

6. Voor het overige stelt het arrest vast dat de “Venus HT kachel” een exacte kopie is van de “KVR kachel” die de vennootschap Pokrok voor zichzelf produceerde en in eigen naam verkocht alvorens zij hem voor de eiseres produceerde, die hem onder de naam “Venus HT” verkocht.

Deze vaststelling is niet enkel gebaseerd op een beoordeling van de foto’s afgebeeld op stuk 6c van de verweersters, maar ook op de zelfstandige niet aangevochten beoordeling van de stukken 10 en 11 van de verweersters en stuk 16 en bijlage 4 bij stuk A15 van de eiseres.

7. Het onderdeel, ook al was het gegrond, kan in zoverre niet tot cassatie leiden en is mitsdien niet ontvankelijk.

IEFBE 564

Tijdens verkiezingen van 2007 ten onrechte logo van La Dernière Heure gebruikt

Hof van Beroep Brussel 16 januari 2012, rolnummer 2008/AR/1446 (IPM tegen F.D.)
Auteursrecht. Parodie. Vrijheid van Meningsuiting. Morele rechten. IPM is uitgever van het dagblad "La Dernière Heure" en is houdster van woord- en beeldmerken. Drie dagen voor de parlementsverkiezingen van 2007 distribueert de socialistische partij Tubize enkele pamfletten.

IPM vraagt een inbreukverbod bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Nivelle, de vorderingen wordt afgewezen. Het Hof van Beroep erkent het auteursrecht op het logo. Door de keuze van de twee kleuren en een horizontale lijn is het resultaat van de fusie Dernière Heure en Les Sports. F.D. beroept zich op de parodie-exceptie (L'article 22 § 1er, 6° de la LDA). De wettigheid van een parodie is afhankelijk van het morele element: de intentie om te lachen, bespotten, zelfs als het resultaat niet wordt bereikt.

In dit geval is het logo niet gebruikt om de politieke boodschap tot uiting te brengen, maar om aandacht van de lezer te trekken. Het gebruik van dit logo is niet nodig (gebleken), omdat hetzelfde effect kan worden bereikt door de verbale uitdrukking "La dernière demi-heure de Tubize".

De vrijheid van meningsuiting is niet in het geding, omdat het gaat om de morele rechten, de integriteit van het werk. Deze rechten zijn onvervreembaar en behandeling van het merkenrecht is niet noodzakelijk. Vanwege het gebrek aan spoedeisendheid (verkiezingen zijn geweest), wordt er geen publicatieverbod opgelegd. Het beroep slaagt deels.

Sur l'originalité:
5 (...) En l'espèce, le logo du quotidien La Dernière Heure, tel qu'il est reproduit au point 1 du présent arrêt est incontestablement une œuvre originale. L'auteur s'est en effet attaché à mettre en valeur l'abréviation populaire de ce quotidien (« La DH ») en mettant en exergue ces deux lettres dans un graphisme recherché. Il a, par ailleurs, rappelé, par le choix des couleurs et une ligne horizontale, que le quotidien résultait de la fusion de deux anciens journaux, La Dernière Heure et Les Sports.  Tous ces éléments graphiques sont le produit des choix faits par le graphiste pour représenter visuellement le titre du journal. Le logo constitue donc bien l'expression de son effort intellectuel et la marque de sa personnalité.

C.- SUR LA PARODIE
7.    L'article 22 § 1er, 6° de la LDA dispose que l'auteur ne peut interdire la caricature, la parodie ou le pastiche, compte tenu des usages honnêtes.
Sous le couvert de trois mots différents, recopiés de la loi française, le législateur vise une même réalité, à savoir une reproduction par emprunt formel à une œuvre, dans le but d'amuser et sans prêter à confusion avec celle-ci. La licéité de la parodie tient essentiellement au respect d'un élément moral : l'intention de faire rire, de railler avec humour, même si le résultat n'est pas atteint. La parodie ne requiert pas comme but celui de critiquer - au sens fort du terme - l'œuvre première, railler avec humour suffit (F. De Visscher & B. Michaux, Précis du droit d'auteur et des droits voisins, Bruylant 2000, p. 116 et suiv. n° 141; Bruxelles, 14 juin 2007, J.L.M.B. 2007, 1779).
La LDA ne donnant aucune définition de la parodie, il convient de s'en référer au langage courant. 


10.    Vainement M. F. entend-il opposer son droit fondamental à la liberté d'expression.
En l'espèce, le logo de La Dernière Heure n'a pas été utilisé pour exprimer le message politique du Parti socialiste de Tubize, mais pour attirer l'attention des lecteurs. Par ailleurs, l'usage de ce logo n'était pas indispensable pour transmettre ce message puisque le même effet aurait pu être atteint en utilisant la phrase verbale « La dernière demi-heure de Tubize ».
Au demeurant, la question en l'espèce ne se pose pas puisque, lorsque l'exception tirée de la liberté d'expression est invoquée dans le cadre du respect de l'intégrité de l'œuvre, elle concerne les droits moraux, ce dont IPM, ne peut se prévaloir puisqu'elle ne prouve pas avoir reçu de l'auteur de l'œuvre - personne physique par ailleurs inconnue - le mandat spécial de recouvrer les sommes qui lui seraient dues à titre de conséquences patrimoniales de la violation de ses droits moraux inaliénables.
2.- Sur la violation du droit des marques
11.    Dès lors qu'IPM obtient gain de cause sur la base du droit d'auteur, il est sans intérêt de statuer sur la demande, en ce qu'elle se fonde également sur le droit des marques.

IEFBE 561

Meer dan 3.500 scheppende kunstenaars tegen hervorming auteursrecht

Persbericht / communique de presse: De regering Di Rupo buigt zich momenteel over een herziening van het auteursrecht en van de naburige rechten, op initiatief van Minister Vande Lanotte. Deze hervorming werd zonder echt overleg met de cultuursector voorbereid. De tekst bevat bepalingen die, indien ze toegepast worden, een rampzalige impact op de cultuursector in België zullen hebben.

Meer dan drieduizend vijfhonderd auteurs hebben tot nu toe de petitie ondertekend die de regering wijst op de risico’s die deze hervorming inhoudt. Het wetsontwerp (CODEX, hoofdstuk XI) staat op het punt ter stemming aan het Parlement voorgelegd te worden. (...)

CISAC keurt dit gevaarlijke precedent af
Jean Michel Jarre, voorzitter van CISAC (Confédération Internationale des Sociétés d’Auteurs de Compositeurs), is speciaal naar Brussel gekomen om zijn afkeuring te uiten ten opzichte van dit gevaarlijke voorstel van hervorming, dat tegen alle internationale principes van bescherming en verdediging van de creatieve kunstenaars in gaat.

Het is niet te laat om de tekst aan te passen, maar er is haast!
De rechthebbenden pleiten ervoor dat de regering haar voorstel herziet en resoluut een andere koers zet. De tekst moet opgeschort worden. Auteurs willen de mogelijkheid hebben hun talrijke argumenten te laten horen.

Er is haast want de tekst wordt morgen aan het inter-kabinet overleg voor een laatste lezing voorgelegd. De auteurs rekenen op hun inkomsten om verder te kunnen scheppen. De toekomst van cultuur in België is duidelijk in gevaar!

IEFBE 555

Office PME autorisation d'utilisation le logiciel

Cour de Cassation 14 november 2013, ECLI:FR:CCASS:2013:C101294 (Y&X contre Microsoft)
Software. Logiciel. Non protégés par le droit d'auteur. Pas cession de droits dans le contrat de licence. N'emportait pas une cession des droits d'auteur. Concurrence déloyale et constatation d'un élément intentionnel.

Résultat: la Cour d'appel a retenu que la Société MICROSOFT ne savait pas qu'ils n'avaient pas donné leur autorisation pour l'utilisation de leur logiciel. qu'en statuant ainsi, la Cour d'Appel, qui a subordonné l'existence d'une concurrence déloyale fautive à la preuve d'un élément intentionnel, a violé l'article 1382 du code civil.

Résumées dans les citations:
Attendu, selon l'arrêt attaqué, que MM. X... et Y... estimant que le logiciel « l'assistant financier », destiné aux petites et moyennes entreprises (PME), commercialisé par la société Microsoft corporation (Microsoft) dans la version française de la suite « Office édition PME », reproduisait le logiciel dénommé « l'analyse mensuelle » qu'ils avaient conçu et développé avant d'en confier la commercialisation à la société La Solution Douce, ont assigné, au vu du rapport de l'expert désigné en référé, la société Microsoft en contrefaçon de leurs droits d'auteur ;

Mais attendu que l'arrêt, après avoir relevé que le rapport d'expertise qui se bornait à étudier les langages de programmation mis en oeuvre, et évoquait les algorithmes et les fonctionnalités du programme, non protégés par le droit d'auteur, constate que les intéressés n'avaient fourni aucun élément de nature à justifier de l'originalité des composantes du logiciel, telles que les lignes de programmation, les codes ou l'organigramme, ou du matériel de conception préparatoire ; que, la cour d'appel, en a exactement déduit, sans inverser la charge de la preuve, que MM. Y... et X... n'établissaient pas qu'ils étaient titulaires de droits d'auteur, justifiant ainsi, par ces seuls motifs, légalement sa décision ;
(...)
les appelants ne contestent pas que ne sont pas protégés par le droit d'auteur les fonctionnalités, les algorithmes, les interfaces et les langages, programmation, qui constituent des éléments à l'origine de la conception même du logiciel et ne présentent donc pas un caractère d'originalité suffisant ; ils soutiennent que l'originalité du logiciel « ANALYSE MENSUELLE » réside dans le traitement de l'information comptable, qui : a nécessité de nombreuses heures de travail et plus de 2000 lignes de programmation pour l'édition des différents tableaux de gestion, de graphiques et d'un rapport de synthèse, avec notamment la création de barres de menus spécifiques, de routines d'importation et de balances et la confection automatique de tableaux de bord
(...)
De même, la notice du logiciel, si elle indique bien les noms des demandeurs en leur qualité non contestée de co-auteurs du logiciel reprend le nom, le logo et les coordonnées de la société la Solution Douce, tout comme les mentions « copyright 1988-1994 » et « tout droits de reproduction réservés ». Enfin, la page de démarrage du logiciel indique la société la Solution Douce et mentionne « copyright 1990-1995 licence d'utilisation n° 300 994 ». Ces indications ne sont pas contestées, et il apparaît vraisemblable que Monsieur Jacques Y... et Monsieur Jean-Claude X... aient cédés les droits d'exploitation du logiciel qu'ils ont conçu, dénommé Analyse Mensuelle. Cela permettrait d'expliquer pourquoi ils ont procédé à l'adaptation de ce logiciel à Excel sans conclure aucun contrat avec la société MICROSOFT CORPORATION et pourquoi ils ont attendu 3 ans pour agir à son encontre.
(...)
Il est fait état dans ce document de la qualité de co-auteurs de Messieurs Y... et X... du logiciel Analyse Mensuelle « qui a (cependant) été distribué par la société la Solution Douce jusqu'au 30 juin 1998 ».
(...)
7°) Alors que le contrat de licence n'emporte pas cession de droits ; qu'en déclarant MM X... et Y... irrecevables à agir en contrefaçon du logiciel dont ils étaient l'auteur, aux motifs qu'ils en avaient cédé les droits d'exploitation, ce qui n'emportait pas une cession des droits d'auteur, la Cour d'Appel a violé l'article L. 131-3 du Code de propriété intellectuelle.

Aux motifs qu'à titre subsidiaire,(...) Alors que la caractérisation de la faute de concurrence déloyale n'exige pas la constatation d'un élément intentionnel ; que pour débouter MM Y... et X... de leur action en concurrence déloyale, la Cour d'appel a retenu que la Société MICROSOFT ne savait pas qu'ils n'avaient pas donné leur autorisation pour l'utilisation de leur logiciel ; qu'en statuant ainsi, la Cour d'Appel, qui a subordonné l'existence d'une concurrence déloyale fautive à la preuve d'un élément intentionnel, a violé l'article 1382 du code civillegifrance.

IEFBE 553

Conclusie A-G: Een ISP kan worden verplicht toegang tot auteursrechtschendende sites te blokkeren

Conclusie A-G HvJ EU 26 november 2013, zaak C-314/12 (UPC Telekabel Wien, inzake: Kino.to)
Zie eerder IEF 11542. Prejudiciële vragen gesteld door Oberster Gerichtshof, Oostenrijk.

Uitlegging van de artikelen 3, lid 2, 5, leden 1 en 2, sub b, en 8, lid 3, van InfoSocrichtlijn. Website waarop films illegaal kunnen worden gedownload. Recht van de houder van het auteursrecht op een van deze films om een internetprovider te verzoeken om de toegang tot deze specifieke site te blokkeren voor zijn klanten. Haalbaarheid en evenredigheid van blokkeringsmaatregelen.

Uit het persbericht: According to Advocate General Cruz Villalón an internet provider can be required to block access by its customers to a website which infringes copyright. Such a court injunction must refer to specific blocking measures and achieve an appropriate balance between the opposing interests which are protected by fundamental rights.

Conclusie A-G:

1. Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 22. Mai 2001 zur Harmonisierung bestimmter Aspekte des Urheberrechts und der verwandten Schutzrechte in der Informationsgesellschaft ist dahin auszulegen, dass eine Person, die ohne Zustimmung des Rechteinhabers Schutzgegenstände im Internet zugänglich macht und damit Rechte aus Art. 3 Abs. 2 der Richtlinie 2001/29 verletzt, die Dienste der Provider jener Personen nutzt, die auf diese Schutzgegenstände zugreifen.
2.      Es ist mit der im Rahmen von Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29 erforderlichen Abwägung zwischen den Grundrechten der Beteiligten nicht vereinbar, einem Provider ganz allgemein und ohne Anordnung konkreter Maßnahmen zu verbieten, seinen Kunden den Zugang zu einer bestimmten, das Urheberrecht verletzenden Website zu ermöglichen. Dies gilt auch, wenn der Provider Beugestrafen wegen Verletzung dieses Verbots durch den Nachweis abwenden kann, dass er alle zumutbaren Maßnahmen zur Erfüllung des Verbots getroffen hat.
3.      Eine gegen einen Provider gemäß Art. 8 Abs. 3 der Richtlinie 2001/29 verhängte konkrete Sperrmaßnahme bezüglich einer konkreten Website ist nicht allein deswegen prinzipiell unverhältnismäßig, weil sie einen nicht unbeträchtlichen Aufwand erfordert, aber ohne besondere technische Kenntnisse leicht umgangen werden kann. Es ist Sache der nationalen Gerichte, im konkreten Fall unter Einbeziehung aller relevanten Umstände eine Abwägung zwischen den Grundrechten der Beteiligten vorzunehmen und so ein angemessenes Gleichgewicht zwischen diesen Grundrechten sicherzustellen.

Gestelde vragen:

1. Dient artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG (auteursrechtrichtlijn) aldus te worden uitgelegd dat een persoon die zonder toestemming van de rechthebbende beschermde werken op het internet beschikbaar stelt (artikel 3, lid 2, auteursrechtrichtlijn), gebruikmaakt van de diensten van de internetproviders van de personen die zich toegang verschaffen tot deze beschermde werken?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Zijn een reproductie voor privégebruik (artikel 5, lid 2, sub b, auteursrechtrichtlijn) en een voorbijgaande of incidentele reproductie (artikel 5, lid 1, auteursrechtrichtlijn) enkel geoorloofd wanneer het voor de reproductie gebruikte origineel zelf rechtmatig gereproduceerd, verspreid of aan het publiek beschikbaar gesteld is?

3. Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord en bijgevolg rechterlijke verbodsmaatregelen in de zin van artikel 8, lid 3, auteursrechtrichtlijn moeten worden opgelegd aan de internetproviders van de gebruiker: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider in het algemeen (dus zonder concrete maatregelen te gelasten) te verbieden om zijn klanten toegang tot een bepaalde website te verschaffen, zolang er op die website uitsluitend of althans voor het overgrote deel werken beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van de rechthebbenden, wanneer de internetprovider - door aan te tonen dat hij toch alle redelijke maatregelen heeft genomen - kan verhinderen dat hem wegens schending van dit verbod dwangmaatregelen worden opgelegd?

4. Indien de derde vraag ontkennend wordt beantwoord: Is het verenigbaar met het recht van de Unie, in het bijzonder met de door dit recht vereiste afweging tussen de grondrechten van partijen, een internetprovider te gelasten bepaalde maatregelen te nemen om zijn klanten toegang tot een website met onrechtmatig beschikbaar gesteld materiaal te bemoeilijken, wanneer deze maatregelen aanzienlijke kosten met zich brengen, terwijl zij ook zonder bijzondere technische kennis gemakkelijk kunnen worden omzeild?

IEFBE 552

Coverfoto van Rode Duivels is gerelateerd aan informatieve inhoud van het boek

Hof van Beroep te Brussel 12 november 2013, A.R. 2013/KR/234 (VZW Koninklijke Belgische Voetbalbond tegen N.V. Van Halewyck)
Persoonlijkheidsrecht. Recht op afbeelding. Meningsuiting/persvrijheid. Appellant is de sportfederatie die de officiële vertegenwoordiging van het voetbal in België waarneemt en betoogt in te staan voor het beheer en exploitatie van de persoonlijkheidsrechten van de Rode Duivels (nationale A-voetbalelftal Heren). Van Halewyck bracht media september het Jaarboek Voetbal 2012-2013 op de markt met op de cover in kleur 7 Rode Duivels. In Kort Geding wordt de vordering ontvankelijk doch ongegrond verklaard.

Het recht op afbeelding als persoonlijkheidsrecht is het recht dat een individu beschermd tegen ongewilde aantasting van zijn beeltenis door elke mogelijke derde. Echter dit is geen absoluut recht en wordt bij publieke personen - zoals in casu - begrensd door het recht op informatie (art. 10 EVRM). De coverfoto werd genomen tijdens een officiële wedstrijd van de Rode Duivels, een publiek optreden in het kader van de sportbeoefening waaraan zij hun bekendheid hebben te danken.

Daarbij streeft het Jaarboek Voetbal 2012-2013 een informatief doel na. De intentie is duidelijk het publiek te informeren over het voorbije voetbalseizoen van de Belgische en Europese competitie en de voorrondes van de Belgische nationale ploeg voor WK 2014. Het heeft zodoende een algemene nieuwswaarde.

De coverfoto illustreert de inhoud van het boek en sluit aan bij de informatie die het boek verstrekt. Eigen aan een jaar- of seizoensoverzicht is dat er een bepaalde keuze moet worden gemaakt voor de afbeelding op de cover. Het kan niet zijn dat de cover een jaaroverzicht enkel zou kunnen bestaan uit een collage van afbeeldingen. De opgang en het succes van de Rode Duivels hebben een belangrijke nieuwswaarde in het voetbalgebeuren. De coverfoto is bijgevolg gerelateerd aan de informatieve inhoud van het boek en heeft zelf ook informatieve waarde. Het vormt geen commercieel gebruik waartegen appellant zich kan verzetten.

Dat de coverfoto 80% van de cover beslaat, sticht nog geen verwarring. Bij de aankoop van een boek zal een potentiële koper zich niet enkel baseren op de cover van het boek, maar ook op de korte inhoud ervan.

Leestips: overwegingen 11, 12 en 14.

Op andere blogs:
Peeters advocaten