Conclusie A-G: consumentenorganisatie mag vorderingen instellen
HvJ EU Conclusie A-G 2 december 2021, IEF 20372, IT 3736, IEFbe 3332; C-319/20 (Facebook Ireland tegen Verbraucherzentrale Bundesverband) In Duitsland klaagt de Federatie van Duitse consumentenorganisaties (de Federatie) dat Facebook Ierland inbreuk maakt op regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, de bestrijding van oneerlijke concurrentie en de consumentenbescherming, door in het App Centrum van het platform door derden geleverde spellen gratis beschikbaar te maken. In dat kader heeft de Federatie bij de Duitse rechter een vordering tot verbod ingesteld tegen Facebook Ireland. Het Bundesgerichtshof betwijfelt echter of het beroep van de Federatie ontvankelijk was. Zij vraagt zich af of een consumentenbeschermingsvereniging sinds de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming nog steeds bevoegd is om op te treden tegen inbreuken op die verordening. Daarom heeft het Bundesgerichtshof het Hof gevraagd om uitleg van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Volgens de Advocaat-Generaal past de behartiging van de collectieve belangen van consumenten door verenigingen bij uitstek bij de doelstelling van de Algemene Verordening Gegevensbescherming om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens tot stand te brengen.
Ingezonden door Charlotte Potemans en Ben Hermans, Artes Law.
Geen burgerlijk bewijsbeslag naar Belgisch recht
Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen (afd. Kortijk) 19 oktober 2021, IEFbe 3330 (X tegen Y) Kort geding. Op eenzijdig verzoekschrift ex art. 584 Ger. W. beval de Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen (buiten de procedure inzake beslag inzake namaak om) de aanstelling van een sekwester tot vrijwaren/veiligstellen van bewijsmateriaal, met machtiging voor de deurwaarder om toegang te nemen tot bedrijfsruimten en privéwoning van de bestuurder van de geviseerde vennootschap al dan niet met behulp van een slotenmaker en/of openbare macht en onder verbeurte van een dwangsom. Op derdenverzet werd geoordeeld dat het Belgisch recht vooralsnog geen wetbepaling of rechtsbeginsel kent dat in een burgerlijk bewijsbeslag voorziet waarbij gedwongen toegang wordt genomen tot privéruimten van een betrokken partij teneinde bepaalde documenten/gegevens in beslag te nemen. Hoewel er in deze uitspraak niet wordt ingegaan op de kwestie of het beslag inzake namaak opstaat voor bedrijfsgeheimen zoals werd betwist door de geviseerde vennootschap, stoelt de Voorzitter zijn uitspraak op derdenverzet op het feit dat zowel de privéwoonst als de zetel en bedrijfsgebouwen van een vennootschap onder het recht op bescherming van woonst en onschendbaarheid van woning vallen als onderdeel van het recht op privéleven zoals voorzien in artikel 8 EVRM. De machtiging verleent aan de sekwester om zich toegang te verschaffen tot de bedrijfsruimten en de privéwoning van de bestuurder, is dan ook prima facie niet verenigbaar met artikel 15 van de Grondwet, artikel 8 EVRM en 17 BUPO.
Uitspraak ingezonden door Didier Deneuter, Modo law.
Geen inbreuk op auteursrecht vanwege modus operandi
Ondernemingsrechtbank Gent 3 november 2021, IEF 20361, IEFbe 3329 (Permission Machine tegen Kortom) Kort geding. Permission Machine beheert auteursrechten en naburige rechten van meerdere rechthebbenden, waaronder het auteursrecht op foto’s die door individuele fotografen aan het persagentschap Belga News Agency zijn overgedragen. Kortom verzorgt via haar website een maandelijkse digitale mailing van nieuwsbrieven geïllustreerd met een foto die verband houdt met het nieuwsbericht en die na één maand offline worden gehaald. Kortom heeft op deze manier meerdere foto’s van Belga News Agency gebruikt. Permission Machines stelt dat Kortom inbreuk maakt op haar vermogensrechtelijke en morele auteursrechten. De rechter verklaart de vorderingen van Permission Machine ontvankelijk maar niet gegrond. Hij komt tot dit oordeel vanwege de modus operandi van Permission Machine, die bestaat uit het internet doorzoeken op afbeeldingen genomen door fotografen waarvan zij de auteursrechten in portefeuille hebben en namens deze fotograaf een licentie aanbieden tegen eenzijdig opgelegde voorwaarden wat de looptijd en prijs betreft. De stopzetting van het inbreukmakend gebruik door verwijdering vormt in deze fase geen prioriteit. Het Hof van Justitie heeft overwogen dat dergelijke praktijken niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van beheersvennootschappen en als misbruik kunnen worden gekwalificeerd indien er sprake is van een disproportionele uitoefening van rechten waarvan de beoordeling toekomt aan de nationale rechter.
Prejudiciële vragen over biometrische gegevens voor politionele doeleinden
Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) 10 mei 2021, IT 3722, LS&R 1998, IEFbe 3328; C-205/21 (Ministerstvo na vatreshnite raboti) via Minbuza. Op 01-03-2021 is een akte van formele beschuldiging opgesteld ten aanzien van B.C. Onmiddellijk na de formele beschuldiging is zij verzocht om medewerking te verlenen aan de uitvoering van een politionele registratie: het nemen van vingerafdrukken en foto’s, en stalen voor het aanmaken van een DNA-profiel. B.C. wilde dit niet, zij heeft diezelfde dag nog in een formulier verklaard dat zij in kennis was gesteld van het bestaan van een wettelijke grondslag voor de uitvoering van haar politionele registratie overeenkomstig de ZMVR. Ook heeft zij in dat formulier de officiële verklaring afgelegd dat zij niet bereid is om vingerafdrukken te laten afnemen, zich te laten fotograferen en stalen af te staan voor het aanmaken van een DNA-profiel. Zij is vervolgens niet onderworpen aan de genoemde handelingen met het oog op politionele registratie. In plaats daarvan hebben de politiediensten zich gewend tot de verwijzende rechter. De verwijzende rechter wenst te vernemen of de bewoordingen van de nationale wettelijke regeling kunnen leiden tot een met de Unierechtelijke criteria verenigbare conclusie dat de verwerking van genetische en biometrische gegevens voor politionele doeleinden in beginsel is toegestaan door de nationale wet.
Prejudiciële vragen over persoonsgegevens in telefoongidsen
Hof van beroep (België) 7 april 2021, IT 3724, IEFbe 3327; C-129/21 (Proximus) Via Minbuza. Proximus biedt telefoongidsen en inlichtingendiensten aan. Op 13-01-2019 diende een persoon een verzoek in zijn telefoonnummer niet op te nemen in de Witte Gids en op 1207.be. Proximus heeft daarop het relevante record aangepast en markeerde het als ‘geheim’. Op 31-01-2019 ontving Proximus nieuwe contactgegevens betreffende de klager. In deze informatie stond dat de contactgegevens niet als geheim moesten worden beschouwd waardoor de contactgegevens van klager publiekelijk raadpleegbaar werden. Op 14-08-2019 diende klager een klacht in bij de Gegevensbeschermingsautoriteit. Die klacht is ontvankelijk verklaard. Op 30-07-2020 nam de Geschillenkamer de bestreden beslissing. In deze beslissing achtte zij inbreuken op verschillende bepalingen van de AVG bewezen en werd Proximus een aantal corrigerende maatregelen opgelegd. Beroep is vervolgens ingesteld. De verwijzend rechter stelt het hof nu vier prejudiciële vragen betreffende de AVG.
Prejudiciële vragen over compensatie bij kopiëren voor privégebruik
Tribunal Supremo (Spanje) 4 juni 2021, IEF 20350, IEFbe 3325; C-263/21 (Ametic) via Minbuza. Verzoekster (AMETIC) heeft rechtstreeks beroep ingesteld tegen billijke compensatie voor het kopiëren voor privégebruik. De bestreden handeling is een regeling die is uitgevaardigd ter uitvoering van het nieuwe artikel 25 van de wet op de intellectuele eigendom zoals, gewijzigd bij koninklijk wetsbesluit 12/2017. Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter van het HvJ EU te vernemen of de samenstelling van de in lid 10 van het nieuwe artikel 25 van de wet op de intellectuele eigendom bedoelde rechtspersoon verenigbaar is met richtlijn 2001/29 of, meer in het algemeen, met de algemene beginselen van het Unierecht. De tweede vraag betreft of het verenigbaar is met richtlijn 2001/29 of met de algemene beginselen van het Unierecht, dat de nationale wetgeving die rechtspersoon de bevoegdheid verleent om informatie op te vragen, waaronder informatie over de boekhouding, van diegenen die verzoeken om afgifte van het certificaat inzake vrijstelling van de verplichting tot betaling van de billijke compensatie voor het kopiëren voor privégebruik.
Prejudiciële vragen over mededingingsrecht SEO-houder
Landgericht Düsseldorf (Duitsland) 3 mei 2021, IEF 20351, IT 3723, IEFbe 3326; C-182/21 (Nokia Technologies) Via Minbuza. Verzoekster (Nokia Technologies) heeft een Europees octrooi voor een verzendmethode van gegevens in een telecommunicatiesysteem. Nokia Corporation heeft ETSI in kennis gesteld van de aanmelding van het litigieuze octrooi. Zij heeft verklaard dat zij deze als essentieel voor de LTE-standaard beschouwt en een FRAND-verklaring afgegeven. In verweersters voertuigen zijn onder andere TCU’s (Telematics Control Units) ingebouwd waarmee de voertuigen (Connected Cars), met name via het LTE-netwerk, verbinding kunnen maken met het internet. Nokia vordert staking van de inbreuk op het litigieus octrooi. Volgens verweerster volgt uit artikel 102 VWEU en ook uit de afgegeven FRANDverklaring, dat een SEO-houder aan elke licentieverzoeker die bereid is een licentie te nemen een eigen onbeperkte licentie moet aanbieden voor alle octrooirechtelijk relevante vormen van gebruik van dit SEO. De verwijzende rechter overweegt dat artikel 102 VWEU ruimte laat voor verschillende uitleggingen die voor een ervaren jurist redelijkerwijs in gelijke mate mogelijk zijn, en dat de voor het oordeel relevante vragen nog niet door het Hof zijn uitgelegd, en vooral niet afdoend zijn beantwoord in het arrest Huawei/ZTE.
Litigieuze model wekt déjà-vu-indruk
Gerecht EU 10 november 2021, IEF 20348 , IEFbe 3322 ; ECLI:EU:T:2021:782 (Eternit tegen EUIPO) Verzoekster, Eternit is houdster van het gemeenschapsmodel dat in 2014 bij EUIPO is aangevraagd en ingeschreven. In 2016 heeft interveniënte, Eternit Österreich GmbH een vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model ingediend. Interveniënte voerde aan dat het litigieuze model niet nieuw was in de zin van artikel 5 van verordening nr. 6/2002, dat het geen eigen karakter had in de zin van artikel 6 van deze verordening en dat de uiterlijke kenmerken ervan uitsluitend door de technische functie werden bepaald in de zin van artikel 8, lid 1, van deze verordening. De nietigheidsafdeling verklaarde het litigieuze model nietig omdat het geen eigen karakter heeft ten opzichte van een model dat in 2013 openbaar was gemaakt in een brochure. Verzoekster heeft bij het EUIPO beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling. De derde kamer van beroep van het EUIPO heeft het beroep verworpen op grond dat het litigieuze model geen eigen karakter had aangezien het voor de geïnformeerde gebruiker in het algemeen overeenstemde met het oudere model. Eternit verzoekt nu het Gerecht deze beslissing te vernietigen. Het beroep wordt verworpen omdat het litigieuze model bij de geïnformeerde gebruiker een déjà-vu-indruk ten opzichte van het oudere model wekt.
Uitspraak ingezonden door Tom Heremans, CMS.
Claim tegen nieuwe naam 'vooruit' verworpen
Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel 18 november 2021, IEFbe 3323; A/21/01030 (Koksijde Vooruit tegen Vooruit) Kort geding. De Vlaamse socialistische partij wijzigde in maart 2021 haar naam van SP.A naar VOORUIT. Tegen die nieuwe naam kwam protest, onder meer van een rechtse lokale politieke partij KOKSIJDE VOORUIT, die een stakingsvordering instelde op grond van oneerlijke marktpraktijken. De voorzitter verwerpt in deze uitspraak alle eisen van KOKSIJDE VOORUIT, die niet bewees dat de Vlaamse socialistische partij “op duurzame wijze bepaalde goederen of diensten aanbiedt op de markt. Het louter deponeren van een Uniemerk door de socialistische partij vormt in ieder geval geen bewijs dat zij dergelijke activiteiten wel zou stellen. Aangezien niet aangetoond is dat de procespartijen ondernemingen zijn in de zin van artikel I.8, 39° WER, is niet voldaan aan de betrokken voorwaarde van artikel VI.104 WER. De voorzitter verklaart de stakingsvordering dan ook ongegrond in de mate dat ze gesteund is op artikel VI.104 WER.”
Conclusie A-G over kosten octrooigemachtigde
HvJ EU Conclusie A-G 11 november 2021, IEF 20341, IEFbe 3322 ;ECLI:EU:C:2021:917 (NovaText GmbH tegen Ruprecht-Karls-Universität Heidelberg) De Universiteit van Heidelberg heeft bij het Landgericht Mannheim tegen NovaText een vordering tot staking van de inbreuk op haar Uniemerken en tot erkenning van haar rechten op deze Uniemerken ingesteld. De vertegenwoordiger van de universiteit heeft in het verzoekschrift gewezen op de bijstand van een octrooigemachtigde. Het geding werd beëindigd door een schriftelijke schikking tussen de partijen. Daarop heeft NovaText bij het Oberlandesgericht Karlsruhe hoger beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking over de begroting van de kosten, voor zover deze zag op de voor rekening van NovaText komende kosten van de octrooigemachtigde.