DOSSIERS
Alle dossiers

Merkenrecht - Droit des marques  

IEFBE 262

Tofu vs Curry (hogere voorziening)

HvJ EU 28 Juni 2012, zaak C-599/11 (Tofutown.com GmbH tegen Meica GmbH)

In navolging van de beslissing van het Gerecht EU (IEF 10196), waarin zij de beslissing van het OHIM vernietigt, want er is door het OHIM ten onrechte aangenomen dat er geen verwarringsgevaar tussen TOFUKING en CURRYKING bestaat. Deze hogere voorziening gaat met name over het verwarringsgevaar tussen de aanvrage van het merk 'TOFUKING' van Tofutown tegen het nationale en gemeenschapswoordmerk woordmerk 'CURRY KING' van Meica.

Het HvJ EU volgt het Gerecht in het oordeel dat er sprake is van verwarringsgevaar omdat het in casu dezelfde soort producten betreft en het woord "King" dominant is in de merknamen van TOFUKING en CURRYKING. Het HvJ EU gaat daarom niet mee in het verzoek van Tofutown dat de woorden 'Tofu' en 'Curry' een voldoende onderscheidend karakter van elkaar hebben. De hogere voorziening van Tofutown wordt afgewezen.

Dit volgt uit de overwegingen:

33. Ferner haben die Rechtsmittelführerin und das HABM nicht dargetan, dass dem weitgehend beschreibenden Charakter des Begriffs „King“, der die Qualität der Ware im Sinne von „der Beste in einem Bereich“ bezeichnet, ein besonders kennzeichnungskräftiger oder dominanter Charakter der Begriffe „Curry“ und „Tofu“ gegenüberstünde. Die in den Randnrn. 25 und 39 des angefochtenen Urteils dargestellte Tatsachenwürdigung durch das Gericht, die zu überprüfen ebenfalls nicht Sache des Gerichtshofs ist, hat ergeben, dass beide Begriffe jeweils eine Art von Nahrungsmittel bezeichnen.

34 Unter diesen Umständen kann nicht gerügt werden, dass das Gericht bei seiner Prüfung des Grades der Ähnlichkeit der einander gegenüberstehenden Zeichen den Begriffen „Curry“ und „Tofu“ am Anfang dieser Zeichen einerseits und dem gemeinsamen Begriff „King“ an ihrem Ende andererseits mehr oder weniger gleiche Beachtung geschenkt hat.

35 Daraus folgt eindeutig, dass das Gericht, ohne einen Rechtsfehler zu begehen, zu dem Ergebnis kommen durfte, dass die Gefahr besteht, dass der Verbraucher glauben könnte, die von den Zeichen „TOFUKING“ und „Curry King“ erfassten Waren stammten vom selben Unternehmen oder von wirtschaftlich verbundenen Unternehmen.

37 Daher ist das Rechtsmittel zurückzuweisen.

Op andere blogs:
Alicante news (case C-599/11p)

IEFBE 261

Voldaan aan 'restitutio in integrum'- regel

Gerecht EU 28 juni 2012, zaak T-314/10 (Constellation Brands, Inc. tegen OHIM (COOK'S))

Gemeenschapsmerkenrecht. In de vernietigingsprocedure vordert Constellation Brands Inc. vernietiging van de beslissing van de eerste kamer van beroep van het OHIM, waarin gemeenschapsmerkinschrijving van het woordmerk 'COOK'S' nietig wordt bevonden. De afdeling wijst het verzoek tot herstel in de vorige toestand af en bevestigt de nietigverklaring van de gemeenschapsmerkinschrijving, het beroep wordt verworpen. Middel: feiten onjuist beoordeeld; niet noodzakelijke zorgvuldigheid betracht.

Verzoekster heeft niet aangegeven waarom en in welke mate het OHIM de zorgvuldigheidsnormen te buiten zou zijn gegaan. Het Gerecht oordeelt dat de kamer van beroep heeft voldaan aan de eisen die nodig zijn om de zorgvuldigheid te betrachten. Met betrekking tot de onjuiste feiten beoordeling, beslist het Gerecht dat hier ook geen sprake van is. De nietigheid van de gemeenschapsmerkaanvraag wordt door het Gerecht bevestigd.

Gerecht EU: wijst de de klacht af.

20 Therefore, the fact that the Board of Appeal stated in paragraph 12 of the contested decision that, ‘even though absolute impossibility is not required, that provision does require abnormal difficulties which are independent of the will of the person concerned and which are apparently inevitable even if all due care is taken’ does not permit the inference that the Board of Appeal committed an error in the present case in its interpretation of Article 81 of Regulation No 207/2009.

21 In that regard, as OHIM rightly states, paragraph 12 of the contested decision cannot be read separately from the other paragraphs of the contested decision. However, it is relevant that the Board of Appeal held in paragraph 18 of the contested decision that ‘restitutio in integrum can be grounded if in spite of all due diligence, the representative himself or his clerical staff commits an excusable error or if unforeseeable events occur’.

22 It must also be noted that the applicant confines itself to abstract considerations without stating in what way the Board of Appeal in the present case actually gave a strict interpretation of Article 81(1) of Regulation No 207/2009 which was inconsistent with the case-law. In particular, the applicant does not state how the use of the expression ‘exceptional events’ rather than ‘abnormal difficulties’ or of the expression ‘unforeseeable events’ rather than ‘difficulties which are independent of the will of the person concerned and which are apparently inevitable’ show that the Board of Appeal departed from the correct interpretation of Article 81(1) of Regulation No 207/2009.

30 However, in the present case, it must be noted that, as an explanation for the corruption in the computer system used by BWT, the applicant states in the application that that system ‘had become corrupted creating a programming error that prevented the reminder emails from being generated’ and classifies that corruption of the computer system as being ‘unforeseeable’ and ‘exceptional’. The applicant gives no more explanations in that regard to clarify whether or not the corruption in question constitutes a foreseeable risk which is inherent in any computer system.

31 As a consequence, it must be held that the applicant has not shown that BWT exercised all due care required by the circumstances within the meaning of Article 81(1) of Regulation No 207/2009.

32 That conclusion cannot be affected by the alleged manifest errors of assessment made by the Board of Appeal in paragraphs 24 to 27 of the contested decision.

38 However, in that regard, the applicant confines itself to stating in its application that, while it did not give an explanation regarding the management of emails by BWT and in particular regarding the error made by BWT’s renewals manager who disregarded the renewal application made by the applicant’s agent, that was because the ultimate cause of the failure to renew the trade mark was not the human error of BWT’s renewals manager but the corruption in the computer system. The applicant does not thereby prove that the statement of the Board of Appeal in paragraph 25 of the contested decision is incorrect.

48 It must be held, however, that, regardless of the question of whether the corruptions in the Inprotech computer system were also mentioned in the decisions of the Boards of Appeal, the applicant does not succeed in refuting the statement of the Board of Appeal that the applicant has not established how the corruption in the computer system in the present case ought to be regarded as exceptional.

IEFBE 260

Achternaam Basile heeft onderscheidend vermogen

Gerecht EU 28 juni 2012, zaak T-133/09 (I Marchi Italiani Srl & Antonio Basile tegen OHIM/Osra SA)
Gerecht EU 28 juni 2012, T-134/09 (Antonio Basile & I Marchi Italiani tegen OHIM/Osra SA) (B. Antonio Basile 1952)

Gemeenschapsmerkenrecht.

In de nietigheidsprocedure vordert Osra A, van I Marchi Italiani Srl en Antonio Basile, de nietigverklaring van het beeldmerk 'B Antonio Basile 1952' (klassen 14, 18 & 25).
Dit omdat Osra SA het gemeenschapsbeeldmerk 'BASILE' heeft gedeponeerd (klasse 25). De nietigheidsafdeling wijst de vordering en nietigverklaring van het gemeenschapsmerk in zijn geheel toe. In de tweede zaak wijst zij de nietigverklaring, met betrekking tot de waren 25, gedeeltelijk toe. Het beroep wordt verworpen. Middel (in beide zaken): geen verwaringsgevaar.

Onderscheidend karakter achternaam Basile

De consument zal vooral de naam Antonio Basile, samengenomen, identificeren met de producten. De naam Basile heeft volgens het Gerecht een niet te verzwakken onderscheidend vermogen voor indiening van een merk voor kleding. Het Gerecht oordeelt dat de achternaam Basile meer onderscheidend vermogen heeft dan de voornaam Antonio.
Gelijkheid merken
Vastgesteld wordt dat de merken een zekere mate van visuele en fonetische overeenstemmig hebben. Het Gerecht stelt vast dat zij begripsmatig overeenstemmen. Beide merken gebruiken de achternaam Basile, waardoor het publiek de waren zal associëren met een persoon met die naam.
Verwarringsgevaar
Omdat er overeenstemming bestaat tussen de merken is er volgens het Gerecht sprake van verwarringsgevaar.

Het Gerecht beveelt dat de namen van de aanvrager Antonio Basile respectievelijk I Marchi Italiani Srl  worden verwijderd uit de lijst van aanvragers en verwerpt het beroep.

Citaten (in beide zaken gelijk)
47 In the present case, first of all, the Board of Appeal stated, in paragraph 24 of the contested decision, on the one hand, that the fact that the surname Basile is very common in Italy has not been proven and, on the other, that that surname is not one of the most common in Italy. The first applicant contests those claims without, however, adducing any evidence to the contrary. In order to challenge the distinctive character of that surname, the applicant states, moreover, that it has been the subject of numerous registrations. However, there is no evidence in the file to prove this, as the evidence adduced for the first time before the Court to that effect was found to be inadmissible (see paragraph 19 above). In addition, the first applicant does not dispute the Board of Appeal’s assessment, in paragraph 32 of the contested decision, that the forename Antonio in the contested mark is very common in Italy.

48 Second, in spite of its claims, the first applicant has not presented any evidence to establish that the forename Antonio and the surname Basile, taken together, identify a well-known person, at least in Italy, and that, taken as a whole, it will therefore be perceived by consumers as a mark which consists of both a forename and surname which identify that person and not as the surname Basile to which other elements have been added, including the forename Antonio.

56 Visually, the stylised capital letter ‘B’, followed by a full stop, which corresponds to the first letter of the surname Basile and is placed above the forename Antonio and the surname Basile, and the element ‘1952’, placed below that name and written in smaller characters, are not sufficiently important elements to counteract the similarity between the marks at issue created by the fact that the most characteristic element of both the contested mark and the earlier trade mark is identical (see, to that effect, judgment of 16 May 2007 in Case T‑137/05 La Perla v OHIM – Worldgem Brands (NIMEI LA PERLA MODERN CLASSIC), not published in the ECR, paragraph 46). Even if the stylised capital letter ‘B’ is bigger than the other elements of the contested mark, it does not constitute a significant addition to the element ‘basile’ in so far as it corresponds to its first letter or to its monogram. Likewise, in the light of its position in the contested mark and its smaller size, the element ‘1952’, which could be perceived as being a year, has a subsidiary position in the contested mark and does not attract the consumer’s attention as much as the other elements of that mark, although that does not mean that it is insignificant.

57 The fact that the element ‘basile’ is preceded by the element ‘antonio’ does nothing to invalidate that conclusion. In that regard, it must be borne in mind that, according to the case-law, while it is true that consumers generally take more note of a mark’s beginning than of its ending, that argument cannot apply in all cases (judgment of 16 May 2007 in Case T‑158/05 Trek Bicycle v OHIM – Audi (ALLTREK), not published in the ECR, paragraph 70). In the present case, as was stated in paragraph 47 above, Antonio is a forename which is very common in Italy and is therefore less distinctive than the surname Basile. Accordingly, in spite of its position at the beginning of the contested mark, the element ‘antonio’ cannot attract the consumer’s attention more than the element ‘basile’.

58 Phonetically, even if the contested mark, composed of six syllables ‘an, ‘to’, ‘nio’, ‘ba’, ‘si’ and ‘le’, is longer than the earlier trade mark, composed of three syllables ‘ba’, ‘si’ and ‘le’, the majority of the syllables of the contested mark and all of the syllables of the earlier trade mark, that is to say those that correspond to the surname Basile, are identical. Contrary to what the first applicant claims, the differences between the marks at issue in respect of the addition, in the contested mark, of the capital letter ‘B’ and the element ‘1952’ to the forename Antonio and to the surname Basile do not call into question the fact that there is a degree of phonetic similarity in so far as, on the one hand, in principle, the capital letter ‘B’, on its own, will not be pronounced by consumers, who will perceive it to be the first letter or monogram of that surname, and, on the other, as was stated in paragraph 56 above, the element ‘1952’, which could be perceived as being a year by the relevant public and which has a secondary position in the contested mark, is therefore, for that reason, unlikely to be pronounced by the relevant public after the phrase ‘antonio basile’. Moreover, as was stated in the previous paragraph, given its low degree of distinctiveness, the fact that the element ‘antonio’ is placed before the element ‘basile’ is not sufficient to counteract the similarities between the two marks.

63 As was stated in paragraph 39 above, the identity and the similarity of the goods covered by the marks at issue are not called into question. Moreover, as is clear from paragraph 61 above, the marks at issue are similar.

64 The Board of Appeal was therefore right to find, in paragraph 37 of the contested decision, that there is a likelihood of confusion between the marks at issue.

IEFBE 259

Richtsnoeren OHIM hebben geen vertrouwen gewekt

Gerecht EU 27 juni 2012, zaak T-523/10 (Interkobo tegen OHIM/XXXLutz Marken (my baby))

Gemeenschapsmerkenrecht. Vertrouwensbeginsel.

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk 'my baby'  (klasse 28) de houder van het nationaal woordmerk 'MYBABY', nationaal beeldmerk 'mybaby' en internationaal woordmerk 'MYBABY' (klasse 28) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe en wijst de merkaanvraag voor waren van klasse 28 af, de kamer van beroep vernietigt de beslissing van de oppositieafdeling en wijst de oppositie af.

Ondanks de aangevoerde argumenten van verzoekster, oordeelt het Gerecht dat het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere merk niet zijn bewezen. Het Gerecht stelt vast dat de richtsnoeren van het OHIM geen gegronde verwachtingen kunnen hebben gewekt bij verzoekster. Het Gerecht benadrukt dat de kamer van beroep nooit heeft gesteld dat uittreksels uit gegevensbestanden van een nationale instantie niet konden dienen ter onderbouwing van een oppositie. Dat de kamer van beroep niet heeft laten weten dat zij voornemens was af te wijken van de beoordeling van de oppositieafdeling, vormt geen schending van het vertrouwensbeginsel. Verzoekster voert aan dat zij geen reden had om nieuw bewijsmateriaal aan de kamer voor te leggen, echter uit de stukken blijkt dat het OHIM heeft betoogd dat de bescherming van de merken niet voldoende bewezen was. Er is geen sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel.

Het Gerecht EU verwerpt het beroep.

43 In de eerste plaats volgt uit het dossier van het BHIM dat het in punt 32 hierboven beschreven document, dat verzoekster als een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej heeft voorgesteld, slechts twee vermeldingen in de proceduretaal voor het BHIM, het Duits, bevat. Het gaat om de term „wörtlich” en om de woorden „Spielen, Spielzeugen, Sportartikeln” (sic). Verzoekster geeft zelf in de punten 30 tot en met 32 van het verzoekschrift toe dat die vermeldingen zijn „ingevoegd” en geen integrerend deel uitmaken van het originele document, maar een vertaling van dit document zijn. Die vertaling is echter niet in een apart document ingediend. Zij beantwoordt dus hoe dan ook niet aan de in punt 24 hierboven in herinnering gebrachte vormvereisten. De kamer van beroep, die een gebonden bevoegdheid had, moest het betrokken document dan ook buiten beschouwing laten.

44 In de tweede plaats staat vast dat, anders dan het in het vorige punt ter sprake gebrachte document, het afschrift van het in punt 33 hierboven beschreven inschrijvingsbewijs, dat in het Pools is gesteld, in de proceduretaal voor het BHIM is vertaald in een apart document. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt echter dat die vertaling niet nader te kennen gaf op welke waren of diensten het oudere Poolse woordmerk betrekking had. Volgens regel 19, lid 4, juncto regel 50 van verordening nr. 2868/95 kunnen, wanneer een in een andere taal dan de proceduretaal gesteld document aan het BHIM wordt overgelegd, de gedeelten van dit document die niet in de proceduretaal zijn vertaald, niet in aanmerking worden genomen door de kamer van beroep [zie in die zin arrest Gerecht BIOMATE, punt 25 hierboven, punt 74, en arrest Gerecht van 6 november 2007, SAEME/BHIM – Racke (REVIAN’s), T‑407/05, Jurispr. blz. II‑4385, punt 40]. Gelet op de aan haar overgelegde vertaling kon de kamer van beroep dus oordelen dat voormeld afschrift van het inschrijvingsbewijs de beschermingsomvang van het door verzoekster aangevoerde merk niet bewees.

45 Uit de twee vorige punten volgt dat de kamer van beroep moest vaststellen dat een van de aan haar overgelegde documenten niet in aanmerking kon worden genomen en dat het op basis van het andere document niet mogelijk was de beschermingsomvang van het oudere merk te beoordelen. De kamer van beroep heeft dan ook terecht geoordeeld dat verzoekster die beschermingsomvang niet had bewezen.. Middel: schending regels omtrent bewijsvoering en schending gewettigd vertrouwen.76 Weliswaar was de kamer van beroep van oordeel dat het in punt 64 hierboven beschreven document niet authentiek was, maar zij heeft dit document niet enkel om die reden buiten beschouwing gelaten, zoals in punt 66 hierboven in herinnering is gebracht. Zij heeft ook vastgesteld dat dit document niet was vertaald in een apart document. Zoals uit punt 70 hierboven blijkt, volstond deze reden, waarvan geen van voormelde drie argumenten nuttig de gegrondheid kan bestrijden, ter rechtvaardiging van de beslissing om het betrokken document niet in aanmerking te nemen.

105 Bovendien komt de door verzoekster gesuggereerde uitlegging van de wenken van punt C.II.2 van deel C.1 van de richtsnoeren van het BHIM niet overeen met de informatie die het BHIM in casu aan verzoekster heeft verstrekt. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM volgt namelijk dat het BHIM bij een op 19 maart 2007 in het kader van de oppositieprocedure aan verzoekster gerichte brief ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat elke vertaling van een document dat niet in de proceduretaal was gesteld, „in de vorm van een apart document” moest worden ingediend en een weergave van de opbouw en de inhoud van het origineel moest zijn. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt ook dat verzoekster in een fax van 20 juli 2007 een „verzoek” van het BHIM van 19 maart 2007 heeft vermeld. Aangezien niet uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt dat het BHIM op 19 maart 2007 een andere dan de hiervoor bedoelde brief aan verzoekster heeft gezonden, wijst die vermelding erop dat verzoekster die brief daadwerkelijk heeft ontvangen. In die context had zij als voorzichtig en bezonnen marktdeelnemer moeten voorzien dat haar uitlegging van de richtsnoeren van het BHIM onjuist kon zijn en dat een van de instanties van het BHIM een met haar belangen strijdige maatregel kon nemen.

106 Bijgevolg kan verzoekster niet beweren dat de kamer van beroep het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door de door haar overgelegde uittreksels uit gegevensbestanden buiten beschouwing te laten omdat de vertaling ervan niet in een apart document was ingediend.

IEFBE 257

Geen associatiegevaar ondanks serie van merken

Gerecht EU 27 juni 2012, zaak T-344/09 (Hearst Communications tegen OHIM/Vida Estética (COSMOBELLEZA))

Gemeenschapsmerkrecht. Associatiegevaar.

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk 'COSMOBELLEZA'  (klasse 35 & 41) de houder van de volgende merken tegen: het Franse merk 'COSMOPOLITAN' (klasse 16); internationaal merk 'COSMO TEST' (klasse 25, 38 & 41); Portugees merk 'COSMO' (klasse 41); internationaal merk 'COSMOPOLITAN TELEVISION' (klasse 38 & 41); internationaal merk 'COSMOPOLITAN'  en Engelse merk 'COSMOPOLITAN' (beide klasse 35 & 39); Engels beeldmerk 'THE COSMOPOLITAN SHOW' en merk 'COSMO' (beide klasse 35 & 41); Engels merk 'COSMOPOLITAN TELEVISION' en Iers merk 'COSMOPOLITIAN TELEVISION' (beide klasse 38 & 41); merken 'COSMO'  en 'COSMOPOLITAN'  en niet-ingeschreven merken 'COSMO' en 'COSMOPOLITAN' (in alle lidstaten bekend voor klasse 16, 28 en 41) alsmede de handelsbenamingen 'COSMO' en 'COSMOPOLITAN'. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Middel: overeenstemming, soortgelijkheid en geen verwarringsgevaar.

Relevante gebied
Het gerecht stelt vast dat met betrekking tot de niet-ingeschreven merken COSMOPOLITAN en COSMO het gebruik en bekendheid van deze merken in alle EU lidstaten niet relevant noch bewezen is door verzoekster.

Relevante publiek
Ondanks het feit dat verzoekster zijn marketing op een specifieke manier voert (gericht op het vrouwelijke publiek) oordeelt het gerecht dat het ongegrond is dat het relevante publiek uit vrouwen, meer specifiek, vrouwelijk publiek dat geïnteresseerd is in uiterlijke verzorging, bestaat. Uit de aard van het product blijkt namelijk niet dat zij enkel gericht zijn op dit publiek.

Gelijkheid waren/diensten
Het gerecht oordeelt dat er geen sprake is van overeenstemming van de waren en diensten waarvoor de merken staan ingeschreven.

Gelijkheid tekens
COSMOPOLITAN vs. COSMOBELLEZA
Het gerecht stelt vast dat het eerste element 'COSMO' overeen komt in beide tekens, de tekens moeten echter in hun geheel worden beoordeeld. Het gerecht oordeelt dat er geen overeenstemming bestaat. Dat het eerste deel overeenkomt en het merk 'COSMOPOLITAN' bekendheid geniet, doet hieraan niets af.
COSMOPOLITAN TELEVISION en THE COSMOPOLITAN SHOW vs. COSMOBELLEZA
Dat de merken van verzoekster verwijzen naar de diensten waarvoor zij staan is niet relevant volgens het gerecht, omdat dit geen effect heeft op de vergelijking van de tekens.
COSMO vs. COSMOBELLEZA
Het gerecht stelt vast dat er enig verschil bestaat in de tekens. Wederom stelt zij vast dat de bekendheid, reputatie en het lange gebruik van het oudere merk hieraan niets af doet. Het gerecht stelt vast dat de tekens niet overeen stemmen, gezien het tweede element 'BELLEZA'.
COSMO TEST vs. COSMOBELLEZA
Algehele vergelijking van de tekens zorgt ervoor dat het gerecht oordeelt dat de tekens niet overeen stemmen. Dat het element 'COSMO' overeen komt zorgt niet voor gelijkheid van de tekens.

Mogelijkheid van associatie door serie merken
Het enkele feit dat de waren en/of diensten van de beide merken kunnen overlappen, namelijk op het gebied van mode, betekent niet dat dit zorgt voor associatie van de merken. Het gerecht gaat ervan uit dat het publiek en professionals zich bewust zijn van de beperkte sector waarin de merken 'COSMO' en 'COSMOPOLITAN' bekend zijn, omdat de tijdschriften die deze merken hanteren een wijde circulatie hebben. Het element 'COSMO' kan niet worden gezien als een onafhankelijk element. Het publiek zal het merk 'COSMOPOLITAN' in zijn geheel onthouden, vanwege zijn betekenis. Derhalve bestaat er volgens het gerecht geen associatiegevaar, ondanks het overeenstemmende elemenet 'COSMO' in de serie van merken.

Verwarringsgevaar
Het gerecht oordeelt dat de Kamer van Beroep juist heeft vastgesteld dat de tekens verschillend zijn en dat er geen verwarringsgevaar te duchten is. Het merk COSMOBELLEZA kan derhalve gehanteerd worden in Spanje.

Gerecht EU: wijst de klacht af.

Relevante publiek
35 Finally, as regards the applicant’s claim that it marketed some of its goods in a particular way, and its claim, in relation to the characteristic content of its magazines or other publications that its intention was clearly to win over the female public, it must be declared that those claims are of no relevance, since, in accordance with settled case-law, a marketing concept is purely a matter of choice for the undertaking concerned and may change after a sign has been registered as a Community trade mark, and therefore cannot have any effect on the assessment of the likelihood of confusion in opposition proceedings (see, to that effect, judgment of 23 September 2009 in Case T‑99/06 Phildar v OHIM – Comercial Jacinto Parera (FILDOR), not published in the ECR, paragraph 95). In the light of the foregoing, the applicant’s argument that the relevant public is solely a female public or, more particularly, a public consisting of women broadly interested in beauty must be rejected as unfounded.

39 In that regard, it must first be observed that, as is clear particularly from paragraph 28 of the contested decision, read together with paragraph 21, the Board of Appeal ruled out any likelihood of confusion between the marks at issue because of the absence of similarity between the marks and because, consequently, one of the indispensable conditions for the application of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 was not satisfied. It follows that that exclusion of any likelihood of confusion was made without regard to whether the goods and services at issue were similar or even identical.

Vergelijking waren/diensten
40 In those circumstances, even if the view is taken that the applicant intends, by its claims, to maintain that a finding of identity or ‘enhanced’ similarity should have been made in relation to a broader range of services or goods at issue than was the case (see paragraph 34 above), it is clear that those claims are ineffective, since the analysis of the lawfulness of the contested decision must relate solely to the assessment of the similarity of the signs, and the consequence of confirmation that they are overall dissimilar will be the dismissal of this action (see, to that effect, GIORGIO BEVERLY HILLS, paragraph 22 above, paragraph 52).

Vergelijking van de tekens
43 Assessment of the similarity between two marks means more than taking just one component of a composite trade mark and comparing it with another mark. On the contrary, such a comparison must be made by examining each of the marks in question as a whole, which does not mean that the overall impression conveyed to the relevant public by a complex trade mark may not, in certain circumstances, be dominated by one or more of its components. It is only if all the other components of the mark are negligible that the assessment of the similarity can be carried out solely on the basis of the dominant element. That could be the case, in particular, where that component is capable alone of dominating the image of that mark which members of the relevant public keep in their minds, so that all the other components of the mark are negligible in the overall impression created by it (see Case T‑7/04 Shaker v OHIM – Limiñana y Botella (Limoncello della Costiera Amalfitana shaker) [2008] ECR II‑3085, paragraph 40 and case-law cited).

COSMOPOLITAN
61 Further, the Court must observe, as OHIM did, that consumers understanding the abovementioned meanings or suggestions will have no reason to divide the marks at issue into a number of separate words. In respect of the earlier mark, they will grasp its overall aspect, the more so because the suffix ‘politan’ does not exist as an independent linguistic unit. As regards the mark applied for, that will probably also be the case, because the verbal element ‘cosmo’ will be regarded by that part of the public which detects the conceptual reference of the mark applied for as being a qualification of the word ‘belleza’, which gives a suggested meaning to the whole of the neologism in question, describing a sort of cosmic beauty. Further, the part of the relevant public who do not understand that meaning will take the mark to be a verbal expression which is homogeneous and invented.

62 In light of the abovementioned findings, it must be concluded that the Board of Appeal was correct to hold that the signs in question were dissimilar overall. That conclusion cannot be invalidated by the applicant’s claims relating to, first, the manner in which the common part ‘cosmo’ in the mark applied for is emphasised when it is used by the intervener and, secondly, the consideration that the earlier mark enjoys an enhanced distinctiveness because of its reputation and extensive use.

66 In those circumstances, neither the fact that the earlier mark has a reputation nor the fact that it is well known can be taken into consideration when assessing the similarity of the marks at issue. In any event, those circumstances cannot constitute in the present case a factor of sufficient weight to invalidate the conclusion that there is no similarity between it and the mark applied for in any of the countries in the European Union under consideration, since that conclusion derives from an objective analysis of the marks taken as a whole.

COSMOPOLITAN TELEVISION en COSMOPOLITAN SHOW
70 It is clear that, since it has already been concluded that the marks COSMOBELLEZA and COSMOPOLITAN are dissimilar (see paragraph 62 et seq. above), only if the additional elements of the earlier marks COSMOPOLITAN TELEVISION and THE COSMOPOLITAN SHOW strengthened the similarities in relation to the sign applied for would it have been possible to come to a different conclusion. It is however clear that, on the contrary, the addition of the words ‘television’ and ‘show’ alters both the structure of the earlier marks as compared with the mark applied for and their conceptual scope, by adding a reference to the sectors covered by the earlier marks. Accordingly, in terms of the overall comparison, visually, phonetically and conceptually, the distance between the marks at issue has merely increased, as correctly found by the Board of Appeal when it refers to the element ‘television’ and, implicitly, the element ‘show’.

71 Further, the applicant’s various claims to the effect that those additional elements refer directly to services covered by the mark applied for are of no relevance, since that fact, even were it to be considered as proved, has no effect on the comparison of the signs at issue. That is because such claims fail to demonstrate that conceptually the marks COSMOPOLITAN TELEVISION or THE COSMOPOLITAN SHOW, on the one hand, and COSMOBELLEZA, on the other, are significantly closer, since the conceptual analysis must take into account, more specifically, the marks as such and not solely the sectors in which it is presumed they will be used. In any event, if there is any coming together of the concept to be found in the earlier marks and some of the services which the mark applied is intended to protect, that cannot outweigh the differences in the structure of marks under comparison.

COSMO
76 Conceptually, the Court shares the view of the Board of Appeal that there is some difference. Admittedly, in Portugal, where the relevant consumers will perceive the meanings or suggestions carried by the two marks at issue, namely, the reference to a ‘cosmic beauty’, on the one hand, and ‘cosmos’, ‘space’ or ‘the universe’, on the other, the concepts overlap to an extent, both marks including the reference to the ‘cosmic’. However, the conceptual addition in the mark applied for designed to refer to beauty enhances and makes specific the meaning of that mark, in such a way as to differentiate it from the earlier mark COSMO, conveying those concepts linked to ‘the universe’. Further, taking into account such a differentiating feature ensures that undue protection is not given to marks relying on a word which could be understood as part of everyday language, the inherent distinctiveness of which cannot accordingly be regarded as particularly high (see, by analogy, Case T‑34/04 Plus v OHIM – Bälz and Hiller (Turkish Power) [2005] ECR II‑2401, paragraphs 61 to 63).

77 As regards the United Kingdom public, it is clear that since that public will not understand the meaning of the mark COSMOBELLEZA, but solely that of the mark COSMO, it will continue to perceive a degree of conceptual dissimilarity, albeit slight, because of the Italian, Portuguese or Spanish aspect suggested by the mark applied for, but will not however understand the specific meaning.

78 That conclusion is again not invalidated by the applicant’s reference to the fact that the earlier mark has a reputation and that its use is long and extensive. As has already been stated in paragraphs 64 and 65 above, the reputation or use of the earlier mark COSMO have not been demonstrated in relation to the services which are at issue in this case and cannot therefore be taken into consideration in the assessment of the similarity of the marks at issue. In any event, neither the enhanced distinctiveness as a result of use nor even the reputation of the earlier mark can invalidate the conclusion arrived at following an objective analysis of the absence of similarity between the marks, taken overall, in any of the countries of the European Union under consideration.

COSMO TEST
82 In that regard, suffice it to state that since an overall similarity between the mark applied for and the earlier mark COSMO has been ruled out, there can be no other conclusion in relation to the earlier mark COSMO TEST, in the absence of evidence of any conceptual link between the additional element ‘test’ in the earlier mark and the mark applied for which might be capable of increasing the similarities between the marks at issue. However, the applicant has not claimed that the meaning of the mark COSMO TEST, if it is to be understood by part of the relevant public as referring to a sort of universal test, brings that mark closer, conceptually, to the meaning of the mark applied for, namely ‘cosmic beauty’. The applicant’s argument must therefore be rejected.

Associatiegevaar
90 In that regard, while it is admittedly true that some of the services covered by the trade mark applied for and the abovementioned goods protected by the earlier rights may overlap as regards the field in which they are placed, namely, that of fashion, that factor alone cannot be regarded as sufficient ground for the conclusion that the relevant consumers using the intervener’s services would usually perceive the marks COSMO or COSMOPOLITAN, which have a reputation in the United Kingdom, as referring to a supplier of similar services, and, thereafter, would tend to associate the applicant’s undertaking with that of the intervener. That is because whether it is, as the case may be, professionals or the general public who are involved, it is reasonable to believe that those consumers will be aware of the very restricted sector in which the use of the marks COSMO and COSMOPOLITAN is well known, since their reputation derives particularly, not to say exclusively, from the fact that the magazines which they designate have a wide circulation, as is clear from the facts taken into consideration by the Opposition Division and summarised in the contested decision.

91 In any event, in the circumstances of the present case, the element ‘cosmo’ cannot be regarded as the common element which is characteristic of a series consisting of the marks COSMO, COSMOPOLITAN and COSMOBELLEZA, for the purposes of the case-law cited in paragraph 87 above. That is because it is clear that neither in the earlier mark COSMOPOLITAN nor in the mark applied for is it probable that the element ‘COSMO’ will be perceived as being an independent element which serves to connect those marks to a series. In the case of the former, it is the English word ‘cosmopolitan’, used in everyday vocabulary, which will be remembered as a whole by consumers, because of its more specific semantic content, distinct from that of the element ‘cosmo’ taken by itself. In the case of the latter, while being fanciful, the mark applied for will also be perceived as it is, that is say, as a homogeneous unit, given that consumers in the United Kingdom have no reason to distinguish its second element, which they will not understand.

Verwarringsgevaar
102 In addition, as previously stated in paragraphs 25 to 27 above, in relation to the applicant’s claim that the abovementioned earlier marks were used and had a reputation ‘in all EU Member States’, the applicant has not submitted in support of its claim evidence which is sufficient to render invalid the findings of the Opposition Division, adopted by the Board of Appeal, that solely in the territories of the United Kingdom and France, and solely in respect of some of the goods in Class 16, was it demonstrated that some of the earlier marks had a reputation or were well known (see, inter alia, paragraphs 13, 64 and 65 above). Neither the website screenshots submitted as part of the annex to the application nor the general references to the administrative file before OHIM make it possible to assess, for the purposes of the case-law cited in paragraphs 95 and 96, the market position held by the marks at issue in the markets of other countries of the European Union, how intensive and long-standing their use has been or even the proportion of interested parties who identify the goods or services as having their origin in a specific undertaking on the basis of those trade marks.

103 Finally, as regards the applicant’s arguments that the relevant public for the marks at issue is identical, and, more specifically, that it is limited to women interested in fashion and beauty, who would more readily think of the earlier marks when they were offered the services covered by the mark applied for, those claims have already been refuted in paragraph 33 et seq. above.

104 In the light of all of the foregoing, it must be held that the Board of Appeal correctly determined that the signs at issue were dissimilar and that there was no likelihood of confusion between them. In those circumstances, the Court considers that there is no need to rule on the claims submitted by the intervener in relation to, first, the peaceful coexistence of the marks at issue in Spain and, second, the references to decisions of Spanish courts holding that there was no likelihood of confusion between the marks COSMOPOLITAN and COSMOBELLEZA.

IEFBE 255

Yakult nog niet gebruikt voor bier

Gerecht EU 21 juni 2012, zaak T-276/09 (Kavaklidere-Europe tegen OHIM/Yakult Honsha (Yakut))

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk Yakut (klasse 33, alcoholische dranken, geen bier) de houder van het gemeenschapsbeeldmerken Yakult, YAKULT en ouder niet-ingeschreven merk YAKULT (allen klasse 29 & 32, wel voor bier) tegen. Betreffende deze laatste twee merken wordt aangevoerd dat zij bekend zijn in alle EU-lidstaten. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, het beroep wordt verworpen. Middel: soortgelijkheid, visuele en fonetische overeenstemming en ongerechtvaardigd voordeel trekken uit, afbreuk doen aan onderscheidend vermogen/reputatie oppositiemerk.

Gerecht EU: wijst de klacht af. Het Gerecht stelt vast dat er een grote mate van gelijkheid tussen de 'bieren' van het oudere merk Yakult en de 'alcoholische dranken (geen bier)' van het aangevraagde merk Yakut bestaat. Verder oordeelt zij dat het in deze zaak niet uitmaakt dat het merk Yakult nog niet gebruikt wordt voor bier in de afgelopen vijf jaar. Vaststaat dat de tekens een hoge mate van visuele en fonetische gelijkheid hebben, er is een mogelijk verwarringsgevaar.

Vergelijking van de waren
31 That high degree of similarity is not called into question or lessened by the fact that there is only a low degree of similarity, or indeed none at all, between certain goods in the broad category of goods covered by the mark applied for, and also certain goods in one of the categories of goods covered by the earlier mark.

32 Therefore, the applicant’s arguments seeking to compare wine with beer or alcoholic beverages with sparkling wine are not relevant in the present case.

33 The same applies to the applicant’s argument that the mark Yakult has not yet been used for beer. This is because the goods to be compared are those set out in the respective lists of goods covered by the marks at issue, and not those which are or are not actually used (see, to that effect, judgment of 22 April 2008 in Case T 233/06 Casa Editorial el Tiempo v OHIM – Instituto Nacional de Meteorología (EL TIEMPO), not published in the ECR, paragraph 30).

34 Consequently, it must be held that there is a high degree of similarity between the goods in question.

Vergelijking van de tekens
48 Lastly, as regards the applicant’s argument concerning the figurative element of the earlier mark, that is to say, alleged red brackets surrounding the word element ‘yakult’ and the central position of that word element on bottles of probiotic milk beverages, the unavoidable conclusion is that that mark, as registered, does not claim any particular colour, does not state where the mark must be affixed to the goods and is in no way protected solely for the marketing of bottles of probiotic milk beverages.

49 Consequently, the signs at issue have a high degree of visual similarity.

50 From a phonetic point of view, as the Board of Appeal noted at paragraph 25 of the contested decision, the additional letter ‘l’ of the element ‘yakult’ of the earlier mark does not result, irrespective of which official language of the European Union serves as a reference point, in any noticeable difference in the pronunciation of that mark by the average consumer compared with that of the element ‘yakut’ of the mark applied for.

51 Therefore, there is also a high degree of phonetic similarity between the signs at issue.

Verwarringsgevaar
58 The applicant’s argument concerning the alleged marketing of the goods covered by the earlier mark in transparent plastic bottles of a specific shape is wholly unfounded, given that it does not at all follow from the registration of that mark that the goods that are marketed can be marketed only in that way (see paragraph 48 above).

59 Consequently, without it being necessary to examine the applicant’s arguments based, in the first plea, on Article 8(4) of Regulation No 207/2009, or, in the second plea, on Article 8(5) of that regulation, it must be held that the Board of Appeal acted correctly in concluding, in the contested decision, that there was a likelihood of confusion between the signs at issue, within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.

IEFBE 251

Kennen betekenis van "kroon", is nog geen associatie

Gerecht EU 20 juni 2012, zaak T-357/10 (Kraft Foods Schweiz tegen OHIM/Compañía Nacional de Chocolates (Corona))

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk CORONA  (klasse 30) de houder van het Ests woordmerk KARUNA (klasse 30); het Lets woordmerk KARUNA (klasse 30) en het Litouws woordmerk kARŪNA (klasse 30) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe, deze beslissing wordt vernietigd en de oppositie wordt afgewezen. Middel: ten onrechte verwarringsgevaar uitgesloten, ten onrechte geoordeeld dat de merken niet gelijk zijn of overeenstemmen.

Vergelijking van de conflicterende tekens.
Het Gerecht stelt vast dat de tekens in het algemeen een verschillende visuele impressie oproepen, waardoor er geen sprake is van overeenstemming. Er is enkel sprake van een lage fonetische overeenkomst tussen de tekens, een begripsmatige overeenkomst is er volgens het Gerecht niet. De verzoeker stelt dat het Estlandse, Letse en Litouwse publiek goed Russisch spreekt en zij dus het Russische woord 'корона', in het Latijns vertaald als 'korona' (wat kroon betekend) associeert met het merk CORONA en de oudere merken KARUNA en KARŪNA. Het Gerecht stelt vast dat zelfs wanneer het publiek weet dat het russische woord ‘корона’ 'kroon' betekend, dat nog geen bewijs is dat het publiek het woord 'корона' of 'kroon' associeert met de term 'corona' uit het Latijnse alfabet, de waarvoor een gemeenschapsaanvraag is ingediend.

Het Gerecht overweegt verder dat het argument van verzoeker, dat de oudere merken KARUNA en KARŪNA al jaren werden gebruikt, vergezeld van een grafische weergave van een kroon niet slaagt. Dit omdat in de procedure de oudere merken een woordmerk betreffen.

Het Gerecht stelt vast dat er geen verwarringsgevaar bij het publiek te duchten is, nu het Gerecht eerder heeft vastgesteld dat er totaal geen overeenstemming is tussen de merken. Het Gerecht EU wijst de klacht af.

30 Firstly, as regards the visual comparison, the signs at issue differ not only because of the presence of figurative elements in the sign applied for – white letters in a green oval, all on a rectangular yellow background – but also because of their word elements. Even though the word elements of the marks at issue have three letters out of six in common, a difference arises from the fact that the earlier marks begin with the letters ‘ka’ and the mark applied for with the letters ‘co’ and the fact that the consumer normally attaches more importance to the first part of words (Joined Cases T 183/02 and T 184/02 El Corte Inglés v OHIM – González Cabello and Iberia Líneas Aéreas de España (MUNDICOR) [2004] ECR II 965, paragraph 81).


31 The applicant’s argument that the figurative elements of the mark applied for are banal and ordinary cannot be accepted. In the figurative mark applied for, the word element is surrounded by an oval which is in turn surrounded by a rectangle, a feature which in itself distinguishes that mark from the earlier marks, which are all solely word marks, even if the difference between the word elements set out in paragraph 30 above are not taken into account.


32 Secondly, as regards the phonetic comparison, it should be noted that the beginnings of the signs at issue are pronounced differently in that the earlier marks begin with the syllable ‘ka’ and the mark applied for with the syllable ‘co’. The second syllables of those signs differ because of their component vowels, since the syllable ‘ru’ is pronounced with a longer sound than the syllable ‘ro’ in Estonian, Latvian and Lithuanian. However, because of the fact that the last syllable ‘na’ is the same in those signs, as is the sequence of similar consonants, there is a low phonetic similarity between the signs taken as a whole (see, to that effect, judgment of 16 September 2009 in Case T 458/07 Dominio de la Vega v OHIM – Ambrosio Velasco (DOMINIO DE LA VEGA), not published in the ECR, paragraph 42).


33 Thirdly, as regards the conceptual comparison, it should be noted that, as is apparent from paragraph 21 of the contested decision, the word ‘corona’, meaning ‘crown’ in Spanish, does not have any meaning in Estonian, Latvian or Lithuanian. Accordingly, no conceptual comparison is possible between the signs at issue in the three Baltic States. The mere fact that the Lithuanian word ‘karūna’ means ‘crown’ is not sufficient to establish that the relevant public associates the terms ‘karuna’ or ‘karūna’ with the word ‘corona’, which remains a foreign word.


34 That finding cannot be weakened by the applicant’s argument that the fact that the Estonian, Latvian and Lithuanian public have a good level of Russian is a matter of common knowledge and that, consequently, the Russian word ‘корона’, transcribed into the Latin alphabet as ‘korona’, and meaning ‘crown’, is directly associated with the mark applied for CORONA as well as with the earlier marks KARUNA and KARŪNA.


35 In that connection, it must be held that, even if the relevant public know that the Russian word ‘корона’ means ‘crown’, there is no evidence to show that the relevant public will associate ‘корона’ in the Cyrillic alphabet – or ‘korona’, the equivalent term in the Latin alphabet – with the word element ‘corona’ of the sign applied for, which is a foreign word without meaning in Estonian, Latvian or Lithuanian.


41 In the present case, the Board of Appeal found, in paragraph 22 of the contested decision, that, despite the identical nature of the goods at issue, the differences between the signs at issue are such as to prevent the relevant consumers from mistaking the commercial origin of those goods. Furthermore, the fact that chocolate is not ordered verbally, but merely selected from shop shelves by consumers, makes the visual aspect of those signs more relevant. In that regard, it should be pointed out that the level of attention of the relevant public to be taken into account for assessing the likelihood of confusion in relation to everyday consumption is neither particularly high nor particularly low (see paragraph 23 above).


42 It follows from the foregoing considerations that one of the cumulative conditions for the application of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 is not fulfilled. In view of the lack of similarity between the marks at issue, there is no need to undertake a global assessment of the likelihood of confusion (see paragraph 40 above) or to examine the applicant’s other arguments concerning that assessment.


43 Given all those factors, the differences between the signs at issue are such as to exclude the possibility that the relevant public may believe that the goods at issue come from the same undertaking or from economically-linked undertakings. In the present case, the applicant is wrong to rely on case-law according to which marks with a highly distinctive character, whether per se or because of the reputation they possess on the market, enjoy broader protection than marks with a less distinctive character (Case C 251/95 SABEL [1997] ECR I 6191, paragraph 24). The Board of Appeal was therefore right to consider that there was no likelihood of confusion between the signs at issue.

IEFBE 250

Achternaam ontwerper is niet onderscheidend

Gerecht EU 19 juni 2012, zaak T-557/10 (H.Eich tegen OHIM/Arav (H.EICH))

Gemeenschapsmerkenrecht. Naam van ontwerper in merk.

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk H.EICH (klasse 18 & 25) de houder van het beeldmerk bevattende het woordbestanddeel 'H-Silvian Heach' (beiden voor kleding) tegen. Deze laatste bevat de achternaam van de ontwerper. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, tevens afwijzing van de gemeenschapsaanvraag. Middel: geen verwarringsgevaar.

Gerecht EU: Het Gerecht stelt vast dat de beoordeling van de overeenstemming van de twee merken niet kan worden beperkt tot slechts een onderdeel van een samengesteld merk. De merken moeten in hun geheel  en naar de totaalindruk worden beoordeeld, om vast te stellen of er sprake is van verwarring.

Onderscheidende en dominerende bestanddelen: Met betrekking tot het oudere merk zijn de elementen 'Silvian' en 'Heach' het meest onderscheidend. Het enkel feit dat deze elementen een (achter)naam van de ontwerper betreffen, kan niet leiden dat het merk een zelfstandig onderscheidend vermogen bevat.

Visuele vergelijking: Het Gerecht stelt vast dat er sprake is van een zekere gemiddelde visuele overeenstemming. Het oudere merk is niet volledig opgenomen in het nieuwe merk. Belangrijk visueel verschil is dat in het oudere merk het onderscheidende element 'Silvian' voorkomt en dit is niet het geval in het aangevraagde merk. Het Gerecht stelt vast dat het oudere merk in zijn geheel moet worden beschouwd als gemiddeld onderscheidend. De enige elementen van visuele overeenstemming worden gevonden in 'Heach' en 'h.eich', dit kan niet leiden tot visuele overeenstemming tussen de conflicterende merken, hierbij moet rekening worden gehouden met hun onderscheidende en dominerende bestanddelen. Tevens stelt het Gerecht vast dat er sprake is van een lage mate van fonetische overeenstemming, gezien element Silvian.

Het Gerecht concludeert dat, gelet op de totaalindruk, de verschillen tussen de twee tekens voldoende zijn om aan te nemen dat er geen geen verwarring te duchten is bij het publiek. De beslissing van het OHIM wordt vernietigd.

49      Par ailleurs, le terme « silvian », qui est placé avant l’élément « heach » dans la marque antérieure, est susceptible d’attirer l’attention du consommateur tout autant que ce dernier, notamment si l’on tient compte du fait que le consommateur attache normalement plus d’importance à la partie initiale des mots [arrêt du Tribunal du 17 mars 2004, El Corte Inglés/OHMI – González Cabello et Iberia Líneas Aéreas de España (MUNDICOR), T‑183/02 et T‑184/02, Rec. p. II‑965, point 81]. Ce terme « silvian », qui fait partie de l’élément dominant de la marque antérieure (voir point 32 ci-dessus) et qui constitue également un élément distinctif, n’existe pas dans la marque demandée. Il constitue donc une différence visuelle importante entre les signes en cause.

68      En outre, même à supposer que le nom de famille « heach » puisse être considéré comme dominant dans la marque H SILVIAN HEACH, la comparaison entre « heach » et « h.eich » ne conduit pas davantage au constat d’une similitude conceptuelle moyenne. En effet, le point placé après le « h » indique clairement que le « h » représente l’initiale du prénom dans la marque demandée. Il n’est donc pas justifié d’en faire abstraction sur le plan conceptuel. La comparaison entre les noms de famille conduit donc à comparer les noms Heach et Eich, qui renvoient à des noms de personnes bien distinctes.

86      Cette conclusion s’imposerait également, quand bien même le nom de famille Heach devrait être considéré, ainsi que l’OHMI et l’intervenante le soutiennent, comme l’élément le plus distinctif de la marque antérieure. En effet, dans ce cas, le même raisonnement devrait être effectué concernant le nom de famille Eich dans la marque demandée, et ce d’autant plus que le prénom n’y est désigné que par une initiale. Or, les éléments « heach » et « eich » ne peuvent pas être considérés comme communs. Au demeurant, les éléments « heach » et « h.eich », bien que présentant certains éléments de similitude visuelle (voir point 48 ci-dessus), ne sont pas communs, même pour le consommateur moyen, qui n’a que rarement la possibilité de procéder à une comparaison directe des différentes marques et doit se fier à l’image imparfaite de celles-ci qu’il a gardée en mémoire (arrêt Fifties, point 84 supra, point 28).

87      Par conséquent, le public pertinent ne sera pas à même d’établir un lien entre les deux marques en conflit, dès lors que la marque antérieure ne comporte pas l’élément « h.eich », ni d’ailleurs l’élément « eich ». Il y a donc lieu de rejeter l’argument tiré du risque d’association des marques en conflit.

91      Il résulte de tout ce qui précède que, compte tenu de l’impression globale produite par les signes en conflit et en tenant compte en particulier de leurs éléments distinctifs et dominants, il y a lieu de considérer que, malgré l’existence d’une identité des produits en cause, les différences entre les signes en cause constituent des motifs suffisants pour écarter l’existence d’un risque de confusion dans la perception du public pertinent.

IEFBE 249

IP Translator: Waren en diensten moeten voldoende duidelijk en nauwkeurig worden omschreven

HvJ EU 19 juni 2012, zaak C-307/10 (The Chartered Institute of Patent Attorneys, IP Translator) - persbericht

Prejudiciële vragen gesteld door High Court of Justice England & Wales, Verenigd Koninkrijk.

In navolging van IEF 10583 (Concl. AG IP Translator). Merkenrecht, duidelijkheid en nauwkeurigheid.

Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat zij oplegt dat de waren of diensten waarvoor de merkbescherming wordt gevraagd, door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig worden omschreven opdat de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers louter op basis daarvan de omvang van de merkbescherming kunnen bepalen.

Richtlijn 2008/95 moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan het gebruik van de algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie bedoeld in artikel 1 van de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten voor de inschrijving van merken, die door de diplomatieke conferentie van Nice is aangenomen op 15 juni 1957, laatstelijk herzien te Genève op 13 mei 1977 en gewijzigd op 28 september 1979, voor de omschrijving van de waren en diensten waarvoor de merkbescherming wordt gevraagd, voor zover een dergelijke omschrijving voldoende duidelijk en nauwkeurig is.

De aanvrager van een nationaal merk die voor de omschrijving van de waren of diensten waarvoor hij merkbescherming vraagt, gebruikmaakt van alle algemene benamingen van een specifieke hoofdklasse van de in artikel 1 van deze Overeenkomst van Nice bedoelde classificatie, moet nader toelichten of zijn aanvraag betrekking heeft op alle in de alfabetische lijst van deze klasse opgenomen waren of diensten dan wel op slechts bepaalde van deze waren of diensten. In het geval dat de aanvraag slechts betrekking heeft op bepaalde van deze waren of diensten, is de aanvrager verplicht nader toe te lichten welke tot deze klasse behorende waren of diensten worden bedoeld.

Vragen:

Is het in de context van [merkenrechtRichtlijn]:
- noodzakelijk dat de verschillende waren of diensten waarop een merkaanvraag betrekking heeft, met enige mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid worden omschreven, en zo ja, met welke mate;
- toelaatbaar dat gebruik wordt gemaakt van de algemene bewoordingen van de hoofdklassen van de internationale classificatie van de waren en diensten volgens de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 (zoals periodiek herzien en gewijzigd) ter omschrijving van de verschillende waren of diensten waarop een merkaanvraag betrekking heeft;
- noodzakelijk of toelaatbaar dat een dergelijk gebruik van de algemene bewoordingen van de hoofdklassen van de voornoemde internationale classificatie van waren en diensten wordt uitgelegd volgens mededeling nr. 4/03 van de President van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 16 juni 2003 (PB BHIM 2003, blz. 1647)?

Op andere blogs:
AOMB
(Koerswijziging in classificaties)
DeBrauwBlackstoneWestbroek (use of class headings in trademark registration is a risk)
Dirkzwagerieit (Hof van Justitie: waren en diensten van merk moeten duidelijk en nauwkeurig worden omschreven)
DPMA (Hinweis auf die unveränderte Praxis des DPMA nach der Entscheidung des EuGH vom 19. Juni 2012, C-307/10 - IP Translator)
IE-Forum (IP-Translator arrest: stap in goede richting of gemiste kans?)
Hogan Lovells (Specifications in Community Trademark Applications – IP TRANSLATOR and Further Consequences )
IE-Forum (BBIE verduidelijkt toepassing na HvJ EU IP Translator)
IE-Forum (BMM reactie aan BMM IP Translator)
IPKat (IP TRANSLATOR: a sun-drenched perspective)
IPKat (Classes, clarity and confusion: the legacy of IP Translator)
IPKat (Why not everyone is happy to tick the box)
KSNH (CJEU ‘Class Headings’ Case C-307/10 ‘IP TRANSLATOR’ – Final Judgement Is Out)
KSNH (Brand Owner’s Association Opposes OHIM’s Interpretation of IP TRANSLATOR judgement (CJEU C-307/10))
Marques (Stop press: IP Translator decision)
Marques (MARQUES speaks out on IP Translator)
Nederlandsch Octrooibureau (De IP TRANSLATOR zaak: grote veranderingen in de wijze van merkbescherming)
OHIM (press release)
Zacco (Change in Practice for Community Trademarks covering class headings)

IEFBE 248

Niet-ontvankelijk wegens overschrijden termijn

Hof van Beroep Brussel 19 juni 2012, 2011/AR/956 (La sociéte FASSKA S.A. tegen Sanboy Comercio De Bens Alimentares Servicio E Investimentas LDA.)

Benelux merkenrecht. FASSKA heeft een aanvraag tot inschrijving van het Benelux woordmerk BIAMIL (klassen 5, 29 en 30) ingediend. Sanboy heeft oppositie ingesteld tegen deze inschrijving, gebaseerd op het eerdere Europese merk BLEMIL (klassen 5 en 29). Het BBIE heeft de oppositie toegewezen. Er is volgens het Bureau sprake van verwarringsgevaar, het publiek zou kunnen denken dat de goederen afkomstig zijn van dezelfde onderneming. Onderhavige zaak betreft een beroepsprocedure tegen deze oppositiebeslissing van 22 februari 2011. Deze is ingesteld op 21 april 2011.

Het hof stelt vast dat er geen sprake is van verwarringsgevaar tussen de merken. Het hof oordeelt dat het hoger beroep van Fasska (aangetekend op 21 april 2012) ontvankelijk  en gegrond is. Het hof beslist integendeel dat de incidentele vordering van Sanboy (ingediend in de loop van de beroepsprocedure, d.w.z. na 21 april) niet-ontvankelijk vanwege de vertraging bij het indienen van de hogere voorziening. Deze termijn betreft op grond van artikel 2.17 BVIE twee maanden. De incidentele vordering wordt ongegrond verklaard, omdat geen sprake is van verwarringsgevaar. De gestelde termijn van 2 maanden geldt voor alle partijen. Het hof vernietigt de beslissing van het Bureau.

Verwarringsgevaar en niet-ontvankelijkheid
29. De l'ensemble de ces circonstances, il résulte que le public pertinent ne risque pas de croire que les produits portant la marque BIAMIL sont originaires de la même entreprise que les produits portant la marque BLEMIL. Le risque de confusion n'est pas établi.

30. Dès lors, l'opposition est non fondée et la marque BIAMIL déposée par la demanderesse doit être enregistrée pour tous les produits mentionnés dans le dépôt.

31. Il s'ensuit qu'il ne saurait être fait droit à la demande incidente formulée par la défenderesse, fût-elle recevable. Par ailleurs en vertu de l'article 2.17 de CBPI, le recours contre une décision de l'Office qui statue sur une opposition doit être introduit dans les deux mois. S'agissant d'un délai péremptoire pour toutes les parties concernées, la demande incidente de la défenderesse formée hors délai est de toute facon tardive et dès lors irrecevable.