Uitspraak ingezonden door Emmanuel Cornu en Julie Kever, Simont Braun.
Gebruik label Château Pétrus onrechtmatig
Tribunal de première instance (correctionnel) du Hainaut, division Charleroi 6 janvier 2021, 19C000951 (Petrus contre X) Contrefaçon par importation de plus de 3000 étiquettes de vin « Château Petrus ». Constitution de partie civile par le titulaire de la marque « Château Petrus », notamment du chef de contrefaçon de sa marque figurative renommée (forme et graphisme de l’étiquette de vin).
Poursuites recevables : la collaboration, lors de la saisie de la marchandise contrefaite à l’aéroport de Gosselies (Charleroi), entre les autorités douanières et le titulaire de la marque n’est pas contraire au principe du procès équitable prévu à l’article 6.1. de la CEDH.
Délit de contrefaçon établi : l’importation constitue un « usage » non autorisé de la marque au sens de la CBPI. L’usage relève de la « vie des affaires » dès lors qu’il s’inscrit dans un activité commerciale visant l’obtention un avantage économique. La marque figurative « Château Pétrus » contrefaite étant une marque renommée, l’usage de celle-ci peut être prohibé même pour des produits différents que les produits désignés, tels que par exemple les objets de décoration. Le prévenu entendait tirer indûment profit de la renommée et du pouvoir distinctif de la marque, l’acquisition des étiquettes ayant été faite dans le but de revendre des objets décoratifs revêtus de ces étiquettes, à haut prix. Le dommage moral subi par le titulaire de la marque est indemnisé à concurrence d’un montant forfaitaire de 10 € par étiquette contrefaisante.
HvJ EU over de informatie die op cosmeticaproducten moet zijn aangebracht
HvJ EU 17 december 2020, IEF 19742, RB 3484, IEFbe 3180; ECLI:EU:C:2020:1039 (A.M. tegen E.M.) A.M. is eigenaar van een schoonheidssalon en kocht bij distributeur E.M. cosmetische producten van een Amerikaanse fabrikant. A.M. heeft een opleiding gevolgd die werd gegeven over de producten die E.M. verkocht, waarbij ook de etikettering van die producten aan bod kwam. A.M. kocht na deze opleiding diverse cosmetische producten bij E.M. A.M. beëindigde de overeenkomst, omdat de verkochte waar gebreken vertoonde. A.M. voert daarbij aan dat de verpakking van de cosmetische detailhandelsproducten geen informatie vermeldt in het Pools over de functie van het product, te weten de vermeldingen die voortvloeien uit artikel 19, lid 1, onder f), en lid 5, van verordening nr. 1223/2009. E.M. verzekerde echter dat de producten weldegelijk geëtiketteerd waren overeenkomstig de geldende bepalingen. Op de producten is een symbool aangebracht dat een hand met een open boek voorstelde en dat de eindgebruiker van het product verwees naar een bijsluiter, in casu een catalogus in het Pools. In deze omstandigheden heeft de rechter besloten hierover het Hof prejudiciële vragen te stellen. Mede gelet op het oogmerk om de voorschriften inzake de etikettering van cosmetische producten uitputtend te harmoniseren, wordt geoordeeld dat niet is voldaan aan de neergelegde verplichting om op de verpakking informatie aan te brengen over de functie van het cosmetisch product.
Uitspraak ingezonden door Jesper Vrielink, Rijksuniversiteit Groningen.
HvJ EU beantwoordt prejudiciële vragen beoordelingsdatum vervallenverklaring
HvJ EU 17 december 2020, IEF 19733, IEFbe 3178; ECLI:EU:C:2020:1044 (Husqvarna tegen Lidl E-Commerce) [Vervolg op IEF 18791]. Het Bundesgerichtshof van Duitsland heeft aan het HvJ EU vragen gesteld inzake de uitleg van artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 betreffende de berekening van de periode van niet-gebruik van een merk. Duits recht bepaalt dat bij de berekening van de periode van gebruik van vijf jaar het tijdstip van instelling van de (reconventionele) vordering als uitgangspunt dient. Eindigt de periode van vijf jaar van niet-gebruik echter pas na instelling van deze vordering, dan moet worden uitgegaan van het tijdstip van de sluiting van de pleitzitting. Geoordeeld wordt dat artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 zich ertegen verzet dat het tijdstip van de sluiting van pleitzitting in aanmerking moet worden genomen als beoordelingsdatum, omdat die keuze zou stroken met de doelstelling om merken alleen te beschermen wanneer zij daadwerkelijk worden gebruikt en met de doelstelling van doeltreffendheid van de procedures. Het tijdstip dat de (reconventionele) vordering is ingesteld, dient dus in aanmerking te moeten worden genomen om vast te stellen of de in die bepaling bedoelde ononderbroken periode van vijf jaar is verstreken.
Uitspraak ingezonden door Renaud Dupont en Lisbeth Depypere, CMS.
Derdenverzet tegen beslag inzake namaak is ongegrond
Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen 15 oktober 2020, IEFbe; 20/62/C (Neoscan en S. tegen Bruker Belgium) Beschikking. De heer S, tweede eiser op derdenverzet, was eerst oprichter en later werknemer van de NV Bruker Belgium (“Bruker”) verweerster op derdenverzet. In maart 2019 nam de heer S ontslag bij Bruker en in april 2019 richtte hij de BV Neoscan (“Neoscan”) op, die actief is in hetzelfde marktsegment als Bruker, namelijk het segment van microCT scanners en de bijhorende scan-, reconstructie- en visualisatiesoftware. Reeds in januari 2020 bracht Neoscan haar twee eerste systemen op de markt met bijhorend softwarepakket. Bruker stelde vast dat er grote gelijkenissen waren met de software van haar eigen systemen en diende een eerste verzoekschrift tot beslag inzake namaak bij de voorzitter van de ondernemingsrechtbank van Antwerpen, dat gericht was tegen Neoscan. Dat beslag inzake namaak vond plaats op 11 juni 2020.
Uitspraak ingezonden door Andreas Reygaert en Paul Maeyaert, Fencer Law.
Schending auteursrechtelijk stelplicht leidt tot nietige dagvaarding
Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank Brussel 30 juli 2020, EFbe 3164; A/19/00480 (Soclothes tegen Studio 10) Soclothes bracht gebreide “tricot” kledij op de markt onder het merk “Valentine Witmeur”. Studio 10 verkoopt loshangende gebreide truien onder het merk “Lee and Me” met als stijlkenmerken contrasterende kleurblokken en strepen op de mouwen. Soclothes beweerde dat Studio 10 de truien van Valentine Witmeur reproduceerde of minstens adapteerde, daarmee haar auteursrechten schond en zich schuldig maakte aan oneerlijke marktpraktijken. Soclothes had evenwel in haar dagvaarding nagelaten in concreto de truien te identificeren waarvoor zij auteursrechtelijke bescherming opeiste en welke truien precies een inbreuk zouden maken op de beweerde auteursrechtelijk beschermde truien. De vage en algemene bewoordingen van de dagvaarding en het gebrek aan precisie bij het formuleren van de vorderingen vormde, aldus de rechter, een schending van de rechten van verdediging van Studio 10. De dagvaarding werd zodoende nietig verklaard ingevolge art. 702,3° Ger.W.
Artikel ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen en bureau Brandeis.
Noot Paul Geerts onder Kogellagers en mk advokaten
Paul Geerts, Noot onder HvJ EU 30 april 2020, ECLI:EU:C:2020:341 (Kogellagers) [IEF 19182] en HvJ EU 2 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:519 (mk advokaten/MBK Rechtsanwälte) [IEF 19317]; gepubliceerd in IER 2020/53 en IER 2020/54.
1. De inbreukcriteria onder art. 5 lid 1 sub a en b (oud) MRl vereisen dat een derde (i) gebruik maakt van het merk of overeenstemmend teken in (ii) het economisch verkeer. Beide vereisten staan in de hier te bespreken arresten centraal. Uit al eerder gewezen jurisprudentie blijkt dat het Hof beide vereisten ruim uitlegt.
2. Wel is het zo dat het Hof aan het gebruik een ondergrens heeft gesteld. Het gebruik van een teken impliceert dat de betrokken marktdeelnemer het teken in het kader van zijn eigen commerciële communicatie gebruikt en dat sprake is van een actieve gedraging.
3. In het Google/Louis Vuitton-arrest is beslist dat het gebruik van een teken op zijn minst impliceert dat de betrokken marktdeelnemer het teken in het kader van zijn eigen commerciële communicatie gebruikt. Daar zal al snel sprake van zijn. Uitzonderingen zijn echter denkbaar.
Lees verder.
Uitspraak ingezonden door Andreas Reygaert en Paul Maeyaert, Fencer Law.
Geen auteursrecht voor ingebouwde stopcontacten
Ondernemingsrechtbank Gent 9 september 2020, IEFbe 3175; A/19/02879 (Creative 4 tegen Van Den Weghe) Creative 4 (“C4”) claimt auteursrechten op geïntegreerde en verzonken stopcontacten gecommercialiseerd onder de naam “TRIMLESS”. Zij beweert dat de “Lapris” stopcontacten van VAN DEN WEGHE een inbreuk uitmaken. C4 slaagt er volgens de rechtbank niet in aan te geven welke waarneembare vormkenmerken van de TRIMLESS stopcontacten precies auteursrechtelijke bescherming toekomen. Volgens de rechtbank betreffen de TRIMLESS stopcontacten louter een werkwijze om een bepaald technisch effect te bereiken. C4 heeft als dusdanig geen authentieke vormgevingskeuzes kunnen maken. Bij toepassing van de zogenaamde “techniekrestrictie” kwalificeren de TRIMLESS stopcontacten bijgevolg niet als een auteursrechtelijk beschermd werk. Daar C4 er eveneens niet in slaagt om begeleidende omstandigheden voor te leggen die aantonen dat C4 werkelijk schade leidt door de aanwezigheid op de markt van de Lapris, faalt ook haar vordering wegens schending van de eerlijke marktpraktijken.
Conclusie A-G in Mircom tegen Telenet
HvJ EU Conclusie A-G 17 december 2020, IEF 19712, IT 3381, IEFbe 3173; ECLI:EU:C:2020:1063 (Mircom tegen Telenet BVBA) Verzoek om een prejudiciële beslissing van de ondernemingsrechtbank Antwerpen. Richtlijn 2001/29/EG, artikel 3, lid 1. Begrip ‚mededeling aan het publiek’. Downloaden van een bestand met een beschermd werk via een peer-to-peernetwerk en gelijktijdige terbeschikkingstelling van de onderdelen van dat bestand ter upload voor andere gebruikers.
Antwoorden van A-G Szpunar:
Geen gevaar voor verwarring tussen HALLOUMI en BBQLOUMI
Gerecht EU 20 januari 2021, IEF 19711; IEFbe 3172; T-328/17 (Halloumi tegen Bbqloumi) Persbericht. Het Gerecht bevestigt dat er geen gevaar voor verwarring bestaat tussen het collectieve merk HALLOUMI, voorbehouden aan de leden van een Cypriotische vereniging voor de bescherming van de traditionele kaas van Cyprus, en het teken 'BBQLOUMI' dat dient om de producten van een Bulgaars bedrijf aan te duiden.
Uitspraak ingezonden door Sacha Gryspeerdt, Nele Somers en Ben Hermans, Artes Law.
Wil van partijen primeert interpretatieregels
Hof van beroep Antwerpen 13 januari 2021, IEF 19705, IEFbe 3171; 2020/AR/133 (X tegen Directlease) Appellanten zijn een autojournalist en de vennootschap waarin de journalist zijn activiteiten heeft ondergebracht. Geïntimeerde, Directlease NV is een leasemaatschappij. Appellanten stellen dat Directlease haar auteursrechten op 6.200 artikelen (en 809 foto’s) heeft geschonden door de reproductie en de mededeling aan het publiek van deze werken zonder toestemming van appellanten op de website van Directlease. In 2014 hadden appellanten ook een vordering ingesteld tegen Directlease wegens schending van auteursrechten. Partijen sloten toen een dading waarbij Directlease zich er onder meer toe verbond om “een vergoeding van 35.000 EUR te betalen voor het laatstgenoemde gebruik van diens werken in de periode van september 2010 t/m 2014”.