Zuurstof voor Vlaanderen
Voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Brussel 2 mei 2012, A/12/00567 (O2 Holdings Ltd tegen Algemeen Vlaams Belang VZW c.s.)
Uitspraak ingezonden door de heer Gerolf Annemans, Vlaams Belang. (persbericht) en Michaël De Vroey, Baker McKenzie Antwerpen. Met een analytische samenvatting van Bart Van den Brande & Willem De Vos, Sirius Legal.
Gemeenschapsmerkenrecht. Bescherming van Gemeenschapsmerk geldt ook in lidstaten waar de merkhouder niet actief is.
Vlaanderen werd afgelopen week even opgeschrikt door de melding dat Vlaams Belang kopstuk Gerolf Annemans door de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel in Brussel een verbod opgelegd kreeg om zijn nieuwe boek "O2 - De Ordelijke Opdeling van België, zuurstof voor Vlaanderen" nog langer te verspreiden. Het Britse telecombedrijf O2 was immers van oordeel dat de letter/cijfercombinatie “O2” op de omslag toch wel erg leken op haar Gemeenschapsmerk en vorderde dus de staking van een veronderstelde merkinbreuk en van de daaruit voortvloeiende oneerlijke marktpraktijken.
De rechtbank kende de vordering op grond van het artikel 9 (1), (b) en (c) GMVo en artikel 95 WMPC toe en verbood het Vlaams Belang om enerzijds het boek nog langer aan te bieden, te verkopen of in voorraad te houden en anderzijds om er nog langer reclame voor te maken op haar website of op de T-shirts die de partij laten drukken had, dit alles op straffe van een dwangsom van 5.000 euro per dag en per overtreding.
Bij het Vlaams Belang maakte men gewag van een politiek geïnspireerde beslissing, die erop gericht is de partij het zwijgen op te leggen. O2 is immers niet eens actief in België en een rechtbank die dan tóch een staking oplegt moet wel politieke bedoelingen hebben. Volgens haar is er immers geen sprake van een mogelijk gevaar voor verwarring of voor schade aan het merk O2, vermits O2 niet actief is op de Belgische markt.
Een en ander levert ons de interessante vraag op of een (gemeenschaps)merkhouder ook kan optreden voor de bescherming van zijn merk in lidstaten waar hij zelf helemaal niet actief is.
Een analyse van het merkenrecht maakt duidelijk dat de Voorzitter het wel degelijk bij het rechte eind heeft en dat uit de aard van het Gemeenschapsmerk inderdaad volgt dat een merk bescherming geniet over de gehele Europese Unie. Dit volgt immers uit het eerste artikel van de Richtlijn zelf, dat stelt dat een gemeenschapsmerk een communautair karakter heeft en eenzelfde uitwerking heeft in de ganse Unie. Het spreekt dus voor zich dat men geen rekening kan houden met de vraag of de merkhouder al dan niet actief is in een bepaalde lidstaat, zoals in casu België. Het is immers niet omdat een merkhouder in een bepaalde markt niet actief is, dat een gebruik door een derde in die markt geen schade kan toebrengen aan zijn merk.
De Voorzitter hanteert in dit concrete geval overigens een aardig – maar in het licht van bovenstaande overbodig – argument om tot zijn besluit te komen: het merk O2 is wereldwijd (en voornamelijk in Engeland) bekend en ook in België is het wel degelijk bekend, bij bijvoorbeeld voetballiefhebbers omdat O2 jarenlang hoofdsponsor was van de Londense voetbalclub Arsenal FC. Er bestaat bijgevolg wel degelijk gevaar voor verwarring.
Dit volstaat voor de Voorzitter om te oordelen dat Vlaams Belang een ongerechtvaardigd voordeel haalt uit het onderscheidend vermogen van het O2 merk en dat de associatie met een politieke partij in België het niet in België actieve merk 02 wel degelijk kan schaden.
In het persbericht van 9 mei 2012 liet Vlaams Belang weten in beroep te zullen gaan tegen het vonnis indien O2 het vonnis zou laten betekenen. Echter het hoger beroep tegen een vonnis van de stakingsrechter werkt niet opschortend. Een interessante beslissing die een opvallend licht werpt op één dan de specifieke eigenheden van het Gemeenschapsmerk, met name het communautaire karakter ervan.
Van een mogelijk misbruik van het merkenrecht om een politieke afrekening te maken, vinden wij alvast geen spoor…
Bart Van den Brande en Willem De Vos
Advocaten bij Sirius Legal in Zaventem
Op andere blogs:
Merkwaardigheden (Zuurstof voor de hersenen (2))
Universele fosfor organische LED beschrijvend
Gerecht EU 2 mei 2012, zaak T-435/11 (Universal Display tegen OHIM (UniversalPHOLED))
Gemeenschapsmerkenrecht. Beschrijvend karakter.
De aanvrage van het merk woordmerk UniversalPHOLED wordt geweigerd door de onderzoeker omdat het teken een beschrijvende karakter heeft. Het onderdeel UNIVERSAL beschrijft de 'all-round application' en het onderdeel PHOLED is een acroniem voor 'phosphorescent organic light-emitting diode (LED). De kamer van beroep wijst het beroep af. Het aangevoerde middel: de kamer van beroep heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de beoordeling van de mogelijkheid tot inschrijving van het aangevraagde gemeenschapsmerk "UniversalPHOLED" ( 7(1)(b) en (c)).
Het Gerecht EU stelt dat er geen fouten zijn gemaakt door de kamer van beroep en verwerpt het beroep: het beschrijvend karakter wordt bevestigd. Tenzij... there is a perceptible difference between the neologism or word and the mere sum of its parts, waarvan in dit geval geen sprake is.
18 A trade mark consisting of a neologism or a word composed of elements each of which is descriptive of characteristics of the goods or services in respect of which registration is sought is itself descriptive of the characteristics of those goods or services for the purposes of Article 7(1)(c) of Regulation No 207/2009, unless there is a perceptible difference between the neologism or the word and the mere sum of its parts. That assumes that, because of the unusual nature of the combination in relation to the goods or services, the neologism or word creates an impression which is sufficiently far removed from that produced by the mere combination of meanings lent by the elements of which it is composed, with the result that the word is more than the sum of its parts. In that regard, the analysis of the term in question in the light of the appropriate lexical and grammatical rules is also relevant (see TRUEWHITE, paragraph 14 above, paragraph 16 and the case‑law cited).
29 Second, according to the case‑law cited at paragraph 18 above, a mark consisting of a neologism or word composed of elements, each of which is descriptive of the characteristics of the goods in respect of which registration is sought, is itself descriptive of the characteristics of those goods for the purposes of Article 7(1)(c) of Regulation No 207/2009, unless there is a perceptible difference between the neologism or word and the mere sum of its parts. That assumes that, because of the unusual nature of the combination in relation to the goods, the neologism or word creates an impression which is sufficiently far removed from that produced by the mere combination of meanings lent by the elements of which it is composed, with the result that the word is more than the sum of its parts.
30 In the present case, it is clear that the mere combination of the words ‘universal’ and ‘pholed’, each of which is in itself descriptive of the type and nature of the goods in question, is itself also descriptive of the type and nature of those goods.
De codevorm vertaald (arrest)
HvJ 2 mei 2012, zaak C-406/10 (SAS Institute)- persbericht
Prejudiciële vragen van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division.
Zie de Conclusie AG hier: IEF 10584.
Intellectuele eigendom. Auteursrecht. Computerprogrammarichtlijn 91/250/EEG. InfoSoc-Richtlijn 2001/29/EG. Inzake de rechtsbescherming van computerprogramma’s en de ontwikkeling van verschillende programma’s die de functies van een ander computerprogramma kopiëren, zonder toegang tot de broncode daarvan. Heel in't kort: Mag de licentiehouder de codevorm vertalen om interoperabiliteit tot stand te brengen, maar mag deze niet reproduceren?
Arrest (nog) niet in het Nederlands beschikbaar. Uit't persbericht:
The functionality of a computer program and the programming language cannot be protected by copyright. The purchaser of a licence for a program is entitled, as a rule, to observe, study or test its functioning so as to determine the ideas and principles which underlie that program.
Het HvJ EU verklaart voor recht:
Artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's, moet aldus worden uitgelegd dat noch de functionaliteit van een computerprogramma, noch de programmeertaal en de indeling van gegevensbestanden die in het kader van een computerprogramma worden gebruikt om bepaalde van de functies van dat programma te kunnen benutten, een uitdrukkingswijze van dit programma vormen en uit dien hoofde worden beschermd door het auteursrecht op computerprogramma's in de zin van deze richtlijn.
Artikel 5, lid 3, van richtlijn 91/250 moet aldus worden uitgelegd dat degene die onder licentie een kopie van een computerprogramma heeft verkregen, zonder de toestemming van de auteursrechthebbende de functionaliteit van dit programma kan observeren, bestuderen of uittesten teneinde vast te stellen welke ideeën en beginselen aan een element van dat programma ten grondslag liggen, wanneer deze persoon door die licentie gedekte handelingen verricht, alsook handelingen waarbij het programma wordt geladen en uitgevoerd en die voor het gebruik van het computerprogramma noodzakelijk zijn, op voorwaarde dat hij geen afbreuk doet aan de exclusieve rechten van de rechthebbende van dit programma.
Artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat de reproductie in een computerprogramma of in een gebruikshandleiding voor dit programma van bepaalde elementen die in de handleiding van een ander, auteursrechtelijk beschermd computerprogramma zijn beschreven, een inbreuk kan vormen op het auteursrecht op laatstgenoemde handleiding indien deze reproductie de uitdrukking vormt van de eigen intellectuele schepping van de auteur van de auteursrechtelijk beschermde gebruikshandleiding van het computerprogramma, hetgeen de verwijzende rechter dient te verifiëren.
Court of Justice of the European Union
PRESS RELEASE No 53/12
Luxembourg, 2 May 2012
Press and Information
Judgment in Case C-406/10
SAS Institute Inc. v World Programming Ltd
The functionality of a computer program and the programming language cannot be protected by copyright
The purchaser of a licence for a program is entitled, as a rule, to observe, study or test its functioning so as to determine the ideas and principles which underlie that program
SAS Institute Inc. has developed the SAS System, an integrated set of programs which enables users to carry out data processing and analysis tasks, in particular statistical analysis. The core component of the SAS System is called Base SAS. It enables users to write and execute application programs (also known as ‘scripts’) written in the SAS programming language for data processing.
World Programming Ltd (WPL) perceived that there was a market demand for alternative software capable of executing application programs written in the SAS Language. WPL therefore produced the World Programming System (WPS). The latter emulates functionalities of the SAS components to a large extent in that, with a few minor exceptions, WPL attempted to ensure that the same inputs would produce the same outputs. This would enable users of the SAS System to run the scripts which they have developed for use with the SAS System on WPS.
In order to produce the WPS program, WPL lawfully acquired copies of the Learning Edition of the SAS System, which were supplied under licences limiting the rights of the licensee to nonproduction purposes. WPL used and studied those programs in order to understand their functioning but there is nothing to suggest that WPL had access to or copied the source code of the SAS components.
SAS Institute brought an action before the High Court in the UK, accusing WPL of having copied the SAS System manuals and components, thus infringing its copyright and the terms of the Learning Edition licence. In that context, the High Court has put questions to the Court of Justice regarding the scope of the legal protection conferred by EU law on computer programs and, in particular, whether that protection extends to programming functionality and language.
The Court recalls, first, that the Directive on the legal protection of computer programs 1 extends copyright protection to the expression in any form of an intellectual creation of the author of a computer program 2. However, ideas and principles which underlie any element of a computer program, including those which underlie its interfaces, are not protected by copyright under that directive.
Thus, only the expression of those ideas and principles is protected by copyright. The object of the protection conferred by Directive 91/250 is the expression in any form of a computer program, such as the source code and the object code, which permits reproduction in different computer languages.
On the basis of those considerations, the Court holds that neither the functionality of a computer program nor the programming language and the format of data files used in a computer program in order to exploit certain of its functions constitute a form of expression. Accordingly, they do not enjoy copyright protection.
To accept that the functionality of a computer program can be protected by copyright would amount to making it possible to monopolise ideas, to the detriment of technological progress and industrial development.
In that context, the Court states that if a third party were to procure the part of the source code or object code relating to the programming language or to the format of data files used in a computer program, and if that party were to create, with the aid of that code, similar elements in its own computer program, that conduct would be liable to be prohibited by the author of the program. In the present case, it is apparent from the explanations of the national court that WPL did not have
access to the source code of SAS Institute’s program and did not carry out any decompilation of the object code of that program. It was only by means of observing, studying and testing the behaviour of SAS Institute’s program that WPL reproduced the functionality of that program by using the same programming language and the same format of data files.
Second, the Court observes that, according to the Directive, the purchaser of a software licence has the right to observe, study or test the functioning of that software in order to determine the ideas and principles which underlie any element of the program. Any contractual provisions contrary to that right are null and void. Furthermore, the determination of those ideas and principles may be carried out within the framework of the acts permitted by the licence.
Consequently, the owner of the copyright in a computer program may not prevent, by relying on the licensing agreement, the purchaser of that licence from observing, studying or testing the functioning of that program so as to determine the ideas and principles which underlie all the elements of the program in the case where the purchaser carries out acts covered by that licence and the acts of loading and running necessary for the use of the program on condition that that purchaser does not infringe the exclusive rights of the owner of the copyright in that program.
In addition, according to the Court, there is no copyright infringement where, as in the present case, the lawful acquirer of the licence did not have access to the source code of the computer program but merely studied, observed and tested that program in order to reproduce its functionality in a second program.
Lastly, the Court holds that the reproduction, in a computer program or a user manual for that program, of certain elements described in the user manual for another computer program protected by copyright is capable of constituting an infringement of the copyright in the latter manual if that reproduction constitutes the expression of the intellectual creation of the author of the manual.
In this respect, the Court takes the view that, in the present case, the keywords, syntax, commands and combinations of commands, options, defaults and iterations consist of words, figures or mathematical concepts, considered in isolation, are not, as such, an intellectual creation of the author of that program. It is only through the choice, sequence and combination of those words, figures or mathematical concepts that the author expresses his creativity in an original manner.
It is for the national court to ascertain whether the reproduction alleged in the main proceedings constitutes the expression of the intellectual creation of the author of the user manual for the computer program protected by copyright.
1 Council Directive 91/250/EEC of 14 May 1991 on the legal protection of computer programs (OJ 1991 L 122, p. 42).
2 Case C-393/09 Bezpečnostní softwarová asociace.
www.curia.europa.eu
Op andere blogs:
1709blog (Functionality of computer programs, language, unprotected by copyright, says CJEU)
BlogIT (Interessante ontwikkelingen in rechtspraak over software)
IPKat (Not much of an SOS for SAS)
IP-Watch (EU Court Of Justice Upholds Limits Of Copyright On Software)
IusMentis (Auteursrecht op programmeertalen kan niet (of je moet wel heel creatief zijn))
KluwerCopyrightBlog (Decrypting the code: CJEU SAS vs. World Programming)
Mediareport (Hof van Justitie EU: softwareauteursrecht beschermt echt alleen de broncode)
SCL Blog (SAS v WPL: No Copyright says ECJ)
SOLV (Alleen broncode van software is auteursrechtelijk beschermd)
Webwereld (Hof: geen copyright op functies van programmeertaal)
Indien een vertegenwoordiger is aangewezen
Gerecht EU 25 april 2012, zaak T-326/11 (Brainlab tegen OHIM, BRAINLAB)
Herstelverzoek merkenrecht. Het verzoek tot herstel van het woordmerk BrainLAB wordt door de dienst "register van inschrijvingen en daarmee verbonden datanken" afgewezen. Rekening houdend met de termijn die voor de indiening van het verzoek om hernieuwing en voor de betaling van de vernieuwingtaks is gesteld, herstel in de vorige toestand. Het aangevoerde middel: alle betrokkenen waren ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid niet in staat tegenover verweerder een termijn in acht te nemen, alsook de voor de indiening van het verzoek tot herstel in de vorige toestand gestelde termijn van twee maanden in acht is genomen.
Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van de kamer van beroep omdat volgens regel 67 van de uitvoeringsverordening, indien een vertegenwoordiger is aangewezen, alle kennisgevingen aan hem moeten worden gericht. De kamer van beroep heeft overigens erkend dat de rappel „inderdaad verkeerdelijk” niet naar de aangewezen vertegenwoordigers, maar rechtstreeks naar verzoekster was verstuurd.
In citaten:
46 Een partij moet voor de tijdige vernieuwing van haar gemeenschapsmerkinschrijving weliswaar blijk geven van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, wat in beginsel met zich meebrengt dat zij snel en passend reageert op de ontvangst van een krachtens regel 29 van de uitvoeringsverordening door het BHIM rechtstreeks tot haar gerichte mededeling.
47 Wanneer deze partij het beheer van de opvolging van haar gemeenschapsmerk heeft toevertrouwd aan een professionele vertegenwoordiger en het BHIM daarvan naar behoren heeft ingelicht, is het BHIM niettemin ertoe gehouden rekening te houden met deze keuze door zijn officiële dienstmededelingen te richten tot deze aangewezen vertegenwoordiger om hem in staat te stellen de belangen van zijn opdrachtgeefster te verdedigen met de hogere zorgvuldigheid waarvan hij als gekwalificeerde beoefenaar wordt geacht blijk te geven (zie in dit verband de richtsnoeren betreffende de procedures voor het BHIM, deel A, hoofdstuk 6, punt 6.2.3).48 In dit verband kan het BHIM niet op grond van artikel 47, lid 2, van verordening nr. 207/2009 en regel 29 van de uitvoeringsverordening aanvoeren dat deze bepalingen het BHIM ertoe verplichten de gemeenschapsmerkhouder, maar niet zijn aangewezen professionele vertegenwoordiger ervan in kennis te stellen dat de geldigheid van deze merkinschrijving binnenkort verstrijkt (zie punt 31 supra).
49 Dit betoog schendt immers regel 67 van de uitvoeringsverordening volgens welke, indien een vertegenwoordiger is aangewezen, alle kennisgevingen aan hem moeten worden gericht. De kamer van beroep heeft in punt 19 van de bestreden beslissing overigens erkend dat de rappel „inderdaad verkeerdelijk” niet naar de aangewezen vertegenwoordigers, maar rechtstreeks naar verzoekster was verstuurd.
Verwijst naar Ecologically perfect
Gerecht EU 24 april 2012, zaak T-328/11 (Leifheit tegen OHIM, EcoPerfect)
Gemeenschapsmerk. De inschrijving van het woordmerk ECOPERFECT (klasse 21; huishoudelijke middelen) wordt door de onderzoeker geweigerd. De kamer van beroep verwerpt het beroep, waarna - in dit arrest - het middel wordt aangevoerd dat het beoogde merk niet beschrijvend is en evenmin ieder onderscheidend vermogen ontbeert.
Het Gerecht stelt vast dat de lettergreep "Eco" een (inmiddels) gebruikelijke afkorting van ecologisch is. Er bestaat ook geen twijfel over de betekenis van de lettergreep "Perfect". Met het teken EcoPerfect wordt verwezen naar de zinsnede "ecologically perfect" en dit benadrukt het beschrijvend karakter van de milieuvriendelijk geproduceerde huishoudsartikelen. Het Gerecht EU wijst de klacht af.
35. Somit ist zu schließen, dass das Zeichen EcoPerfect bei den maßgeblichen Verkehrskreisen keinen Eindruck erweckt, der hinreichend weit von dem entfernt wäre, der durch die bloße Aneinanderreihung der Begriffe „eco“ und „perfect“ hervorgerufen wird, und dass es unmittelbar als Bezugnahme auf die Wendung „ecologically perfect“ (ökologisch vollkommen) verstanden wird.
44 Das Zeichen EcoPerfect verweist direkt auf die Wendung „ecologically perfect“, die eine vollkommene Berücksichtigung der Belange der Natur und der Umwelt zum Ausdruck bringt.
66 Da der erste von der Klägerin vorgebrachte Klagegrund zurückgewiesen worden ist, braucht dieser Klagegrund nicht mehr geprüft zu werden.
Een loutere fantasienaam
Hof van beroep Antwerpen 23 april 2012, rolnr. 2010/AR/3384 (NV Jongform tegen NV Top interieur R.E.N.O., NV Top Mart en curator)
Uitspraak ingezonden door André D'Halluin en Emanuel D'Halluin, D'HALLUIN, LATTREZ & VAN REMOORTEL.
Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Niet-geregistreerd modellenrecht. Verhouding BTMW (oud), BVIE en Elektrolux/Sofam. Meubels. Belgisch ontwerper en fabrikant van designmeubelair heeft middels één van haar afnemers vernomen dat slaafse kopieën van de modellen Metro, Senza, Solar, Calibra en Detroit veel goedkoper worden aangeboden.
Punt van betwisting: Over de vraag wie titularis is van de desbetreffende auteursrechten. De artikelen 3.8.1 BVIE en 3.29 bepalen het werkgeversauteursrecht. Omdat de merken van appellante in de naad van de hoekzetels zijn vermeld wordt zij vermoed titularis te zijn (art. 6 lid 2 Belgische Aw). Dat de volgens de technische beschrijving de modellen zijn ontworpen door "Ellen Robbens", zou het tegendeel niet bewijzen nu deze naam een loutere fantasienaam is voor een niet-bestaande persoon. De betwisting omtrent het feit of Ellen Robbens al dan niet bestaat is niet relevant (4.2.2.2).
4.2.2.3 (...) Het door appellante aangehaalde arrest [red. Elektrolux/Sofam, IEF 4331] stelt uitdrukkelijk
"uit de voorschriften in onderling verband beschouwd, volgt dat artikel 6, lid 2 van de BTMW dat onder de daar omschreven omstandigheden een ander als ontwerper aanwijst dan degene door wiens inspanningen het model of tekening tot stand is gekomen, mede betrekking moet hebben op niet-gedeponeerde modellen of tekeningen" (...)4.2.2.3. Het gevolg van dit alles is dat de auteursrechten op modellen, zelfs niet-gedeponeerd, volgen de regeling van specifieke wetgeving inzake tekeningen en modellen (lex specialis): in principe overdracht van de rechten aan de werkgever (behoudens andersluidend beding).
Het hof volgt de appellante dat een algemene modetrend niet volstaat om elke originaliteit aan hoekzetels te ontzeggen en dat een nieuwe combinatie van verschillende bekende elementen, oorspronkelijk kan zijn. Er is geen reden om aan de vormgeving, waarvan geen gedateerde studies voorliggen, auteursrechtelijke bescherming toe te kennen wegens het ontbreken van een voldoende oorspronkelijkheidsniveau.
Het hof ontvangt het hoger beroep en de incidentele beroepen doch verklaart ze ongegrond, bevestigt het bestreden vonnis, zij het om andere redenen en veroordeelt appellante tot de kosten van het hoger beroep, vastgesteld voor eerste en tweede geïntimeerde op ieder afzonderlijk voor een bedrag van €11.000,-.
Tijdelijke vastlegging door een omroep (arrest)
HvJ EU 26 april 2012, zaak C-510/10 (DR, V2 Danmark tegen NCB Nordisk Copyright Bureau)
Prejudiciële vragen gesteld door het Østre Landsret (Denemarken).
In navolging van de Conclusie AG, zie IEF 10787.
Auteursrechten en naburige rechten. Uitleg Unierechtelijk begrip "Met hun eigen middelen" . Begrip "Tijdelijke opname": De verwijzende rechter te beoordelen of in de omstandigheden van het hoofdgeding deze derde kan worden geacht concreet op te treden „namens” de omroeporganisatie of minstens „onder de verantwoordelijkheid” van die organisatie.
1) De uitdrukking „met hun eigen middelen” in artikel 5, lid 2, sub d, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet autonoom en uniform worden uitgelegd in het kader van het Unierecht.
2) Artikel 5, lid 2, sub d, van richtlijn 2001/29, gelezen tegen de achtergrond van punt 41 van de considerans ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de eigen middelen van een omroeporganisatie ook de middelen omvatten van elke derde die optreedt namens of onder de verantwoordelijkheid van deze omroeporganisatie.
3) Om vast te stellen of een opname die een omroeporganisatie ten behoeve van haar eigen uitzendingen met de middelen van een derde heeft gemaakt, als tijdelijke opname onder de uitzondering van artikel 5, lid 2, sub d, van richtlijn 2001/29 valt, dient de verwijzende rechter te beoordelen of in de omstandigheden van het hoofdgeding deze derde kan worden geacht concreet op te treden „namens” de omroeporganisatie of minstens „onder de verantwoordelijkheid” van die organisatie. Wat dit laatste aspect betreft, is het van fundamenteel belang dat de omroeporganisatie ten aanzien van met name de auteurs die kunnen worden geschaad door een onrechtmatige opname van hun werk, verplicht is tot opheffing van alle nadelige gevolgen van het handelen en nalaten van de derde, zoals een externe en juridisch onafhankelijke televisieproducent, met betrekking tot die opname alsof het handelen en nalaten van de omroeporganisatie zelf betrof.
Gebruikte software (conclusie)
Conclusie AG HvJ EU 24 april 2012, zaak C-128/11 (UsedSoft) - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door het Bundesgerichtshof, Duitsland.
Herpublicatie van IT 763. Gebruikte software, tweedehands softwarelicenties, begrip "rechtmatige verkrijger".
In steekwoorden: Uitleg van artikel 4, lid 2, eerste alinea, en van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB L 111, blz. 16). Downloaden van internet, op basis van een softwarelicentie en met toestemming van de rechthebbende, kopieëren van gedownloade computerprogramma’s op een gegevensdrager. De vraag of een beroep op uitputting kan worden gedaan terzake van het recht van de rechthebbende om controle uit te oefenen op de verdere distributie van kopieën van het computerprogramma. Handel in „tweedehandse” softwarelicenties van programma’s die de eerste verkrijger heeft gedownload. Begrip „rechtmatige verkrijger”.
Conclusie AG:
„1) Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s moet aldus worden uitgelegd dat het recht op distributie van de kopie van een computerprogramma is uitgeput, wanneer de rechthebbende, die toestemming heeft verleend voor het downloaden van internet van deze kopie op een digitale gegevensdrager, tevens tegen betaling en voor onbeperkte tijd een gebruiksrecht op deze kopie heeft overgedragen.
Ingevolge deze bepaling moet namelijk als verkoop worden aangemerkt, elke beschikbaarstelling in de Unie – ongeacht op welke wijze en in welke vorm – van een kopie van een computerprogramma voor het gebruik ervan voor een onbeperkte tijd en tegen betaling van een vaste prijs.
2) De artikelen 4, lid 1, en 5, lid 1, van richtlijn 2009/24 moeten aldus worden uitgelegd dat in geval van wederverkoop van het gebruiksrecht van de kopie van een computerprogramma de tweede verkrijger dit programma niet met een beroep op de uitputting van het recht op distributie van deze kopie mag reproduceren door een nieuwe kopie te maken, ook al heeft de eerste verkrijger zijn kopie gewist of gebruikt hij deze niet meer.”
Op andere blogs:
IPKat (UsedSoft: "Would they have wiped their own? " Bot advises CJEU)
Inbreuklocatie adwords: waar het merk is ingeschreven, én
HvJ EU 19 april 2012, zaak C-523/10 (Wintersteiger tegen Products 4U Sondermaschinenbau GmbH) - dossier
Prejudiciële vragen van het Oberster Gerichtshof, Oostenrijk.
Adwords, andere landcode-topniveaudomeinnamen en de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
Verkorte vraag: Volgens welke criteria moet worden bepaald of bij gebruik als AdWord van een merk van de staat van het gerecht op een website van een zoekmachine met een ander landcode-topniveaudomein dan dat van de staat van het gerecht, een bevoegdheid krachtens verordening Brussel I ontstaat?
Conclusie AG: Artikel 5 [Verordening Brussel I] dient aldus te worden uitgelegd dat, wanneer via het internet handelingen worden gesteld die een schending van een in een lidstaat ingeschreven nationaal merk kunnen vormen, de gerechten bevoegd zijn:
– van de lidstaat waar het merk is ingeschreven,
– en van de lidstaat waar de noodzakelijke middelen worden gebruikt om daadwerkelijk inbreuk te maken op een in een andere lidstaat ingeschreven merk.
Antwoord HvJ EU:
Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een geschil over een inbreuk op een in een lidstaat ingeschreven merk die zou bestaan in het gebruik door een adverteerder van een aan dat merk identiek trefwoord op de website van een zoekmachine die via een landgebonden topniveaudomeinnaam van een andere lidstaat opereert, aanhangig kan worden gemaakt bij de rechters van de lidstaat waar het merk is ingeschreven of bij de rechters van de lidstaat van de plaats waar de adverteerder is gevestigd.
Gehele vraagstelling: Moeten de woorden "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen" in artikel 5, nr. 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 (hierna: "verordening Brussel I")1, wanneer van een in een andere lidstaat gevestigde persoon wordt beweerd dat hij inbreuk op een merk van de staat van het gerecht heeft gepleegd door gebruikmaking van een aan het merk gelijk trefwoord (AdWord) in een internetzoekmachine die haar diensten onder verschillende landcode-topniveaudomeinen aanbiedt, aldus worden uitgelegd:
1.1. dat de bevoegdheid uitsluitend ontstaat wanneer het trefwoord wordt gebruikt op de website van de zoekmachine waarvan het topniveaudomein dat van de staat van het gerecht is;
1.2. dat de bevoegdheid uitsluitend ontstaat wanneer de website van de zoekmachine waarop het trefwoord wordt gebruikt, in de staat van het gerecht kan worden geraadpleegd;
1.3. dat voor de bevoegdheid vereist is dat naast de mogelijkheid om de website te raadplegen, aan andere eisen is voldaan?
2. Indien de vraag onder punt 1.3 bevestigend wordt beantwoord:
Volgens welke criteria moet worden bepaald of bij gebruik als AdWord van een merk van de staat van het gerecht op een website van een zoekmachine met een ander landcode-topniveaudomein dan dat van de staat van het gerecht, een bevoegdheid krachtens artikel 5, nr. 3, van verordening Brussel I ontstaat?
Luisterboeken (arrest)
HvJ EU 19 april 2012, zaak C-461/10 (Bonnier Audio e.a) - dossier
.jpg)
illustratie link bibliotheekoosterwolde
Prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden.
Zie eerdere conclusie AG, IEF 10510. Verkorte vraag: Wanneer moet ISP NAW-gegevens verschaffen van inbreukmaker?
HvJ EU verklaart voor recht:
Richtlijn 2006/24/EG [gegevensbewaring] moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale wettelijke regeling volgens welke een internetprovider met het oog op de identificatie van een internetabonnee of -gebruiker kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres (Internet Protocol) heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op dit auteursrecht, aangezien een dergelijke wettelijke regeling buiten de werkingssfeer ratione materiae van richtlijn 2006/24 valt.
De omstandigheid dat de betrokken lidstaat richtlijn 2006/24 nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, is in het hoofdgeding irrelevant.
Richtlijn 2002/58/EG [privacy en elektronische communicatie] en richtlijn 2004/48 moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, voor zover deze regeling de nationale rechterlijke instantie waarbij door een persoon met procesbevoegdheid een verzoek om een bevel tot mededeling van persoonsgegevens is ingediend, in staat stelt om de in het geding zijnde tegengestelde belangen af te wegen op basis van de concrete omstandigheden van de zaak en daarbij terdege rekening te houden met de uit het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende vereisten.
Vraag: Staat richtlijn 2006/24/EG [... gegevensbewaring] van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronischecommunicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG (richtlijn bewaring van gegevens), inzonderheid de artikelen 3, 4, 5 en 11 daarvan, in de weg aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een abonnee kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht, wanneer de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel?
Heeft de omstandigheid dat de lidstaat de richtlijn bewaring van gegevens nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, invloed op het antwoord op vraag 1?
Op andere blogs:
Bits of Freedom (Beperkt gebruik gegevens bewaarplicht blijkt loze belofte)
DomJur
Future of copyright (ECJ clarifies the law on access to retained data for IP enforcement purposes)
SOLV (Bewaarplicht ISP's en handhaving IE-rechten)