Geen wettelijke verantwoording Facebook voor gegevensverwerking niet-gebruikers via cookies en social plug-ins
NL Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 9 november 2015, IEFbe 1569 (Privacycommissie tegen Facebook)
Uitspraak ingezonden door Frederic Debusseré, time.lex. Zie eerder IEFbe 1411. Van de Privacycommissie: Bij vonnis van 9 november 2015 heeft de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel, zetelend in kortgeding, Facebook Inc., Facebook Ireland Limited en Facebook Belgium BVBA veroordeeld om te stoppen met het registreren via cookies en social plug-ins van het surfgedrag van internetgebruikers uit België die geen Facebook-account hebben. Kort samengevat:
1. Het Belgische privacyrecht is van toepassing en de Belgische rechter is bevoegd.
2. Hoogdringendheid
3. Het gaat om de verwerking van “persoonsgegevens”
4. Schending van de Belgische privacywetgeving
De Rechtbank wijst er onder andere op dat Facebook geen enkele wettelijke verantwoording kan inroepen voor het verwerken van persoonsgegevens van mensen die geen Facebook-account hebben via cookies en social plug-ins, omdat :
• Facebook geen toestemming daarvoor bekomen heeft;
• Facebook zich niet kan beroepen op een overeenkomst met mensen die geen Facebook-account hebben;
• Facebook zich niet kan beroepen op een wettelijke verplichting;
• het fundamenteel recht op privacy van mensen die geen Facebook-account hebben, zwaarder doorweegt dan het veiligheidsbelang van Facebook.
Bovendien meent de Rechtbank dat Facebooks verwerking van persoonsgegevens van mensen die geen Facebook-account hebben, ook niet eerlijk en rechtmatig is, omdat hun persoonsgegevens reeds verwerkt worden vooraleer zij zich volledig hebben kunnen informeren over de diensten van Facebook en zelfs zonder dat zij van die diensten gebruik wensen te maken.
Wat betreft het door Facebook ingeroepen veiligheidsargument, vindt de Rechtbank het weinig geloofwaardig dat het opvragen van de datr-cookie telkens wanneer een social plug-in op een website laadt, noodzakelijk zou zijn voor de veiligheid van de Facebook-diensten. De Rechtbank stelt dat “zelfs een “digibeet” begrijpt dat de stelselmatige inzameling van de datr-cookie op zich ontoereikend is om de aanvallen waar Facebook van spreekt tegen te gaan omdat criminelen het plaatsen van deze cookie zeer eenvoudig kunnen omzeilen met software die het plaatsen van cookies blokkeert”. Bovendien vindt de Rechtbank dat er minder intrusieve methodes bestaan om de beoogde beveiliging te realiseren, zodat Facebooks verwerking van persoonsgegevens van mensen die geen Facebook-account hebben, disproportioneel is.
HvJ EU: Verantwoordelijke die via duurzame vestiging een, zelfs geringe, activiteit uitoefent
HvJ EU 1 oktober 2015, IEFbe 1568; ECLI:EU:C:2015:639; C-230/14 (Weltimmo)
Persoonsgegevens. Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens - Richtlijn 95/46/EG - Artikelen 4, lid 1, en 28, leden 1, 3 en 6 - Verantwoordelijke voor de verwerking die formeel in een lidstaat is gevestigd - Schending van het recht op bescherming van de persoonsgegevens van natuurlijke personen in een andere lidstaat - Vaststelling van het toepasselijke recht en de bevoegde toezichthoudende autoriteit - Uitoefening van de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteit - Sanctiebevoegdheid. Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens moet aldus worden uitgelegd dat het op grond van dat artikel mogelijk is de wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens van een andere lidstaat dan die waar de voor de verwerking van die gegevens verantwoordelijke is geregistreerd, toe te passen, voor zover bedoelde verantwoordelijke via een duurzame vestiging op het grondgebied van die lidstaat een, zelfs geringe, reële en daadwerkelijke activiteit uitoefent, in het kader waarvan die verwerking plaatsvindt.
Om in omstandigheden als die van het hoofdgeding vast te stellen of daarvan sprake is, kan de verwijzende rechter met name rekening houden met het feit dat de activiteit van de verantwoordelijke voor de verwerking, in het kader waarvan deze verwerking plaatsvindt, bestaat in de exploitatie van vastgoedsites voor onroerend goed dat is gelegen op het grondgebied van die lidstaat, die in de taal van die lidstaat zijn gesteld, en dat deze activiteit dientengevolge hoofdzakelijk, zo niet volledig, op bedoelde lidstaat is gericht, en voorts met het feit dat deze verantwoordelijke in die lidstaat over een vertegenwoordiger beschikt die is belast met het innen van de uit die activiteit resulterende openstaande rekeningen en de vertegenwoordiging van hem in bestuurlijke en juridische procedures met betrekking tot de verwerking van de betrokken gegevens.
De nationaliteit van degenen wier gegevens aldus worden verwerkt, is daarentegen irrelevant.
2) In het geval dat de toezichthoudende autoriteit van een lidstaat waarbij klachten zijn ingediend in overeenstemming met artikel 28, lid 4, van richtlijn 95/46, tot de conclusie komt dat het recht dat van toepassing is op de verwerking van de betrokken persoonsgegevens niet het nationale recht van die lidstaat is, maar dat van een andere lidstaat, moet artikel 28, leden 1, 3 en 6, van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat die toezichthoudende autoriteit de werkelijke bevoegdheden om in te grijpen die haar in overeenstemming met artikel 28, lid 3, van voornoemde richtlijn zijn toegekend slechts op het grondgebied van de lidstaat waartoe zij behoort, zou kunnen uitoefenen. Bijgevolg kan zij op grond van het recht van die lidstaat geen sancties opleggen aan een verantwoordelijke voor de verwerking van die gegevens die niet op dat grondgebied is gevestigd, maar zou zij ingevolge artikel 28, lid 6, van die richtlijn aan de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waarvan het recht van toepassing is, moeten vragen om in te grijpen.
3) Richtlijn 95/46 moet aldus worden uitgelegd, dat het begrip „adatfeldolgozás” (technische bewerking van gegevens), dat wordt gebezigd in de Hongaarse taalversie van deze richtlijn, in het bijzonder in de artikelen 4, lid 1, onder a), en 28, lid 6, ervan, in dezelfde zin moet worden opgevat als de term „adatkezelés” (gegevensverwerking).
Gestelde vragen [IT 1571]:
1) Moet artikel 28, lid 1, van richtlijn 95/46 aldus worden uitgelegd dat de nationale regeling van een lidstaat op diens grondgebied van toepassing is op een voor de gegevensverwerking verantwoordelijke die uitsluitend in een andere lidstaat is gevestigd en een vastgoedsite beheert waarop hij ook advertenties plaatst voor in de eerstbedoelde lidstaat gelegen onroerend goed, waarvan de eigenaren de persoonsgegevens die daarop betrekking hebben naar een middel (server) voor opslag en technische bewerking van gegevens sturen dat aan de sitebeheerder toebehoort en in een andere lidstaat staat?
2) Moet artikel 4, lid 1, onder a), van richtlijn 95/46, junctis de achttiende tot en met twintigste overweging en de artikelen 1, lid 2, en 28, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat de Hongaarse toezichthoudende autoriteit de Hongaarse wet inzake gegevensbescherming als nationaal recht niet kan toepassen op een uitsluitend in een andere lidstaat gevestigde beheerder van een vastgoedsite, ook al publiceert hij daarop ook advertenties voor in Hongarije gelegen onroerend goed, waarvan de eigenaren de desbetreffende gegevens waarschijnlijk vanaf Hongaars grondgebied naar een middel (server) voor opslag en technische bewerking van gegevens sturen dat aan de sitebeheerder toebehoort en in een andere lidstaat staat?
3) Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant dat de dienst die wordt verricht door de voor de gegevensverwerking verantwoordelijke, die de website beheert, is gericht op het grondgebied van een andere lidstaat?
4) Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant dat de gegevens betreffende in de andere lidstaat gelegen onroerend goed en de persoonsgegevens van de eigenaren ervan daadwerkelijk zijn ingevoerd vanop het grondgebied van die andere lidstaat?
5) Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant dat de met dat onroerend goed verband houdende persoonsgegevens burgers van een andere lidstaat betreffen?
6) Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant dat de eigenaren van de in Slowakije gevestigde onderneming in Hongarije wonen?
7) Indien uit het antwoord op de vorige vragen volgt dat de Hongaarse toezichthoudende autoriteit kan optreden, maar daarbij niet het nationale recht, doch het recht van de lidstaat van vestiging moet toepassen, moet artikel 28, lid 6, van richtlijn 95/46 dan aldus worden uitgelegd dat de Hongaarse toezichthoudende autoriteit de haar overeenkomstig artikel 28, lid 3, daarvan verleende bevoegdheden enkel mag uitoefenen in overeenstemming met het recht van de lidstaat van vestiging, en dus geen geldboete kan opleggen?
8) Mag ervan worden uitgegaan dat het begrip ‚adatfeldolgozás’ (technische bewerking van gegevens) dat zowel in artikel 4, lid 1, onder a), als in artikel 28, lid 6, van richtlijn 95/46 wordt gebruikt, in de terminologie van deze richtlijn overeenkomt met het begrip ‚adatkezelés’ (gegevensverwerking)?
BMM Rotterdam/The Hague Event: Get in shape! Vormmerken: depot en handhaving
Dinsdagavond 24 november a.s. zal het vijfde Rotterdam/The Hague Event worden gehouden bij BarentsKrans in Den Haag. De sprekers gaan in op de stand van zaken met betrekking tot rechtspraak op het gebied van vormmerken (o.a. KitKat/Stokke/CapriSun), maar zullen dit ook toepassen: aan de hand van praktijkvoorbeelden wordt bekeken onder welke voorwaarden vormmerkdepots (nog) worden geaccepteerd door het BBIE en OHIM en of dergelijke inschrijvingen hun waarde bij inbreuk bewijzen. Ook wordt aandacht besteed aan de te hanteren strategie die bij vormmerken om de hoek komt kijken. Zoals altijd zal het een interactieve uiteenzetting betreffen. Inschrijven
Vanzelfsprekend is er, zoals gebruikelijk, voldoende tijd om voor, tijdens en na de presentaties samen iets te drinken en bij te praten.
Het evenement is gratis (mits voorafgaand opgegeven) en staat ook open voor niet-leden. Er is beperkte capaciteit. Vanzelfsprekend kunt u deze mail doorsturen naar collega's of andere geïnteresseerden.
U kunt zich per e-mail opgeven bij het secretariaat onder vermelding van uw naam, kantoor, adres en telefoonnummer.
· Datum: dinsdag 24 november a.s..
· Aanvang: 19.30 uur (stipt!)
· Einde: rond 22.30 uur
· Adres: BarentsKrans, Lange Voorhout 3, 2514 EA Den Haag
· Parkeren: U kunt parkeren (betaald) in de nabijgelegen parkeergarages Noordeinde (navigatie: Heulstraat 21, Den Haag) of Parkstraat (navigatie: Parkstraat 25, Den Haag), beiden op 1 minuut loopafstand van BarentsKrans. Uitstekende bereikbaarheid met OV (vanaf Den Haag CS 15 minuten lopen; bus 22/24 (ri Duindorp/Kijkduin), halte Kneuterdijk; tram 2/4 (ri Kraayenstein/Uithof), halte Spui). Voor meer details.
Aan het event worden 2 punten toegekend voor houders van het BMM Keurmerk.
Strenge Belgische regels voor aankondiging van prijsverminderingen geschrapt
Via LegalWorld: Ons land schrapt zijn strenge regels voor de aankondiging van prijsverminderingen. In 2014 heeft het Hof van Justitie beslist dat zij in strijd zijn met de Europese richtlijn op de oneerlijke handelspraktijken.
Tot nu was de aankondiging van prijsverminderingen in ons land strikt gereglementeerd. Een onderneming kon alleen een prijsvermindering aankondigen wanneer de nieuwe prijs lager was dan de referentieprijs. De referentieprijs is de laagste prijs in de loop van de maand voor de eerste dag waarvoor de nieuwe prijs wordt aangekondigd. De onderneming moest bovendien de referentieprijs vermelden in de aankondiging van de prijsvermindering. Informatie geven waarmee de consument de referentieprijs onmiddellijk en makkelijk kon berekenen, mocht ook. Bovendien liet ons land de aankondiging van prijsverminderingen voor meer dan één maand of voor minder dan één dag in de meeste gevallen niet toe. Een gelijkaardige strenge regeling was er ook voor de aankondiging van prijsverminderingen bij solden.
Lees verder
Vragen aan Grote Kamer EOB over partial en poisonous priorities
Vragen aan Grote Kamer van Beroep 17 juli 2015, IEFbe 1565; T-557/13; G-1/15 (Poisonous en Partial priorities)
Octrooirecht. Poisonous en partial priorities. Derden kunnen tot 1 maart 2016 written statements indienen. EOB President besluit, vanwege de mogelijke impact van de beslissing, dat alle proceedings bij de EOB en de oppositiedevisies die geheel steunen op de uitkomst worden opgeschort (ex officio) tot de Grote Kamer van Beroep antwoord geeft op de volgende vragen (G-1/15):
1. Where a claim of a European patent application or patent encompasses alternative subject-matters by virtue of one or more generic expressions or otherwise (generic "OR"-claim), may entitlement to partial priority be refused under the EPC for that claim in respect of alternative subject-matter disclosed (in an enabling manner) for the first time, directly, or at least implicitly, and unambiguously, in the priority document?
2. If the answer is yes, subject to certain conditions, is the proviso "provided that it gives rise to the claiming of a limited number of clearly defined alternative subject-matters" in point 6.7 of G 2/98 to be taken as the legal test for assessing entitlement to partial priority for a generic "OR"-claim?
3. If the answer to question 2 is yes, how are the criteria "limited number" and "clearly defined alternative subject- matters" to be interpreted and applied?
4. If the answer to question 2 is no, how is entitlement to partial priority to be assessed for a generic "OR"-claim?
5. If an affirmative answer is given to question 1, may subject-matter disclosed in a parent or divisional application of a European patent application be cited as state of the art under Article 54(3) EPC against subject-matter disclosed in the priority document and encompassed as an alternative in a generic "OR"-claim of the said European patent application or of the patent granted thereon?
Op andere blogs:
IP Kat
Vraag aan HvJ EU: Kan dubbele en driedubbele van passende vergoeding voor auteursrechtinbreuk worden gevorderd?
Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 15 mei 2015, IEFbe 1564; zaak C-367/15 (OTVK tegen Poolse Filmmakers Associatie)
Auteursrecht. Verzoekster exploiteert een kabeltelevisienetwerk. Verweerster is een organisatie die door MinOCW is gemachtigd tot beheer van auteursrechten. Tussen partijen is in oktober 1995 een licentieovereenkomst gesloten waarin een vergoeding voor verweerster is geregeld. In 1998 beëindigt verweerster de overeenkomst en stelt voor een nieuwe te sluiten waarin een hogere vergoeding voor verweerster geregeld is. Die komt blijkbaar niet tot stand. Verweerster vordert op 12-01-2009 dat verzoekster wordt beboet en een verbod krijgt opgelegd heruitzendingen op haar netwerk te verrichten van televisieprogramma’s totdat een nieuwe licentieovereenkomst tot stand is gekomen. De rechter stelt in zijn beslissing van 06-03-2009 verweerster grotendeels in het gelijk. Verzoekster heeft verweerster een bedrag volgens eigen berekening betaald. Maar wettelijk heeft verweerster recht op drie keer de passende vergoeding omdat verzoekster programma’s uitzond terwijl zij (wist dat zij) geen licentie had. De rechter houdt wel rekening met de machtspositie van verweerster. Tussen 2010 en 2013 pendelt de zaak heen en weer van appelrechter naar cassatie v.v.
De verwijzende Poolse cassatierechter hoeft bij de derde keer dat de zaak bij hem voorligt alleen uitspraak te doen over de door verweerster gevorderde (driedubbele) vergoeding. De bescherming in de Poolse regeling is uitgebreider dan in RL 2004/48. Eerder heeft de cassatierechter geoordeeld dat verzoekster terecht heeft aangevoerd dat artikel 13 en overweging 26 van RL 2004/48 preciseren dat de EULS geen verplichting mogen introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire vergoeding. De rechter twijfelt dan ook over de juiste uitleg van de bepalingen van de RL en legt daarom de volgende vraag voor aan het HvJ EU:
“Kan artikel 13 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (PB L 157[, blz.]. 45) aldus worden uitgelegd dat de houder van patrimoniale auteursrechten waarop inbreuk is gemaakt, vergoeding kan eisen van de door hem geleden schade op grond van de algemene beginselen, of, zonder dat de schade en het causale verband tussen het inbreukmakende feit en de geleden schade hoeven te worden aangetoond, de betaling kan vorderen van een bedrag dat overeenkomt met het dubbele en, bij foutieve inbreuk, het driedubbele van de passende vergoeding, terwijl artikel 13 van richtlijn 2004/48 bepaalt dat de rechterlijke instantie beslist over de schadevergoeding rekening houdend met de in artikel 13, lid 1, onder a), vermelde aspecten, en dat zij enkel als alternatief in bepaalde gevallen de schadevergoeding kan vaststellen als een forfaitair bedrag op basis van de in artikel 13, lid 1, onder b), vermelde elementen? Is de toekenning, op verzoek van de belanghebbende, van een forfaitaire schadevergoeding waarvan het bedrag vooraf is vastgesteld en die het dubbele of het driedubbele van de passende vergoeding uitmaakt, toegestaan op grond van artikel 13 van de richtlijn, gelet op het feit dat in overweging 26 van de considerans ervan wordt gepreciseerd dat het doel van de richtlijn niet erin bestaat een niet-compensatoire schadevergoeding in te voeren?"
Les robinets à commande unique ne sont pas identiques
Tribunal UE 29 octobre 2015, IEFbe 1563; ECLI:EU:T:2015:817; T-334/14 (Roca Sanitario/OHMI - Villeroy & Boch (Robinet à commande unique)
Nederlandse versie hieronder. Dessin ou modèle communautaire enregistré représentant un robinet à commande unique. Procédure de nullité. Dessin ou modèle communautaire antérieur – Motif de nullité: Caractère individuel, Utilisateur averti, degré de liberté du créateur, saturation de l’état de l’art et Impression globale différente. La Chambre de recours a considéré que le dessin ou modèle contesté n’était pas identique au dessin ou modèle antérieur, dans la mesure où lesdits dessins présentaient des différences suffisamment importantes, qui ne constituaient pas des détails insignifiants. Le recours est rejeté.
Gerecht EU 29 oktober 2015, IEFbe 1563; ECLI:EU:T:2015:817; T-334/14 (Kraan met één hendel)
Gevorderd wordt de nietigverklaring van gemeenschapsmodelrecht voor een kraam met één hendel. Er wordt door Villeroy & Boch beroep gedaan op een ouder Gemeenschapsmodel. De kamer oordeelt dat het model niet identiek is aan het ouder model, de tekeningen vertonen voldoende verschillen van niet onbelangrijke details. Het beroep wordt verworpen.
57 La chambre de recours a, tout d’abord, relevé, au point 47 de la décision attaquée, que les dessins ou modèles en conflit avaient de nombreux éléments très similaires, à savoir, leur structure générale, des lignes simples et essentielles, la présence d’une manette en forme de levier plus courte que le tuyau et parallèle à celui-ci, la présence d’un tuyau et d’une colonne perpendiculaires l’un à l’autre, la présence d’un actionneur arrière destiné à stopper l’évacuation de l’eau, ainsi que la disposition de chacun desdits éléments dans des positions similaires et l’importante ressemblance de ceux-ci. Ensuite, elle a précisé, au point 49 de la décision attaquée, que les éléments communs ou ressemblants des dessins ou modèles en conflit étaient très importants et très visibles, de sorte qu’ils attireront l’attention de l’utilisateur averti. En outre, elle a estimé, au point 50 de la décision attaquée, que le dessin ou modèle contesté contenait des légères différences par rapport au dessin ou modèle antérieur, lesquelles étaient nettement moins évidentes que l’impression d’ensemble qui se dégageait des nombreux éléments très similaires, lesquels produisaient sur l’utilisateur averti une impression globale « très similaire ». Enfin, elle a conclu, audit point 50, que les différences existant entre les dessins ou modèles en conflit ne pouvaient être considérées comme étant suffisantes pour estimer que le dessin ou modèle contesté produise sur l’utilisateur averti une impression globale différente de celle produite par le dessin ou modèle antérieur.
76 Dans ce contexte, le fait que, dans ledit point 50, la chambre de recours ait affirmé que « [l]es différences mentionnées n’affect[ai]ent pas significativement l’impression d’ensemble similaire qui se dégage[ait] des dessins », s’écartant ainsi du libellé de la règle contenue à l’article 6, paragraphe 1, du règlement n° 6/2002, qui n’évoque pas l’idée de similitude et qui exige, pour apprécier le caractère individuel, que le dessin ou modèle en cause produise une impression globale différente, ne saurait avoir de conséquences sur la légalité de la décision attaquée. En effet, comme il résulte des points 49 et 50 de la décision attaquée, celle-ci a conclu de manière non équivoque que, eu égard aux coïncidences existant entre les dessins ou modèles en conflit par rapport à leurs éléments les plus visibles et les plus importants, les différences existant entre les dessins ou modèles en conflit n’étaient pas suffisantes pour que le dessin ou modèle contesté produise une impression globale différente (voir point 57 ci-dessus).
77 Cette conclusion ne saurait être infirmée par l’argument de la requérante selon lequel, dans la mesure où les dessins ou modèles seront perçus en trois dimensions par l’utilisateur averti, il conviendrait de comparer les dessins ou modèles en conflit en tenant compte des photographies des deux robinets à commande unique pour lavabo.
78 À cet égard, il convient de relever que, conformément à la jurisprudence, la comparaison des impressions globales produites par les dessins ou modèles doit porter sur les dessins ou modèles tels qu’enregistrés, sans qu’il puisse être exigé du demandeur en nullité une représentation graphique du dessin ou modèle invoqué, comparable à la représentation figurant dans la demande d’enregistrement du dessin ou modèle contesté. Toutefois, il n’est pas erroné de prendre en compte, à titre d’illustration, lors de ladite comparaison, les produits effectivement commercialisés et correspondant à ces dessins ou modèles tels qu’enregistrés (voir arrêt Félin bondissant, point 16 supra, EU:T:2013:584, point 30 et jurisprudence citée).
Geografische gegevens zijn nog voldoende informatieve, zelfstandige elementen van een databank
HvJ EU 29 oktober 2015, IEFbe 1562; ECLI:EU:C:2015:735; C-490/14 (Freistaat Bayern tegen Verlag Esterbauer)
Databankenrecht. Verlag Esterbauer exploiteert landkaarten en gidsen voor fietsers, inline skaters en mountainbikers. Er is een auteursrechtgeschil ontstaan met de deelstaat Beieren. Databanken – Topografische kaarten – Zelfstandigheid van de elementen die samen een databank vormen – Mogelijkheid om die elementen van elkaar te scheiden zonder dat de waarde van de informatieve inhoud ervan wordt aangetast – Inaanmerkingneming van het doel dat de gebruiker met een topografische kaart voor ogen heeft. Het hof verklaart voor recht:
Artikel 1, lid 2, van [Databankenrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat geografische gegevens die door een derde uit een topografische kaart worden gelicht met het oog op de vervaardiging en de commerciële exploitatie van een andere kaart, na deze verrichting nog voldoende informatieve waarde hebben om te kunnen worden aangemerkt als „zelfstandige elementen” van een „databank” in de zin van die bepaling.
Gestelde vraag [IEFbe 1102]:
Is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een verzameling van zelfstandige elementen als bedoeld in artikel 1, lid 2, van richtlijn 96/9, in die zin dat de elementen van elkaar kunnen worden gescheiden zonder dat daardoor de waarde van de informatieve inhoud ervan wordt aangetast, elke mogelijke informatiewaarde relevant dan wel slechts de waarde die aan de hand van de beoogde bestemming van de betreffende verzameling en het daaruit voortvloeiende typische gedrag van de gebruiker dient te worden bepaald?
In de tijdschriften/dans les revues 2015-10
Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand. Voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen. Stuurt u ons de inhoudsopgave van een ontbrekend vakblad: redactie@ie-forum.be (ook voor permanente levering door uitgevers).
AMI 2015-5 | BIE 2015-10 | |
De tijdschriften zijn ook opgenomen in de database Praktijkgebied IE. |
AMI 2015-5
Schadevergoeding bij online auteursrechtinbreuk: stand van zaken 2015
A.P. Engelfriet
De vele gedaantes van het vernieuwde artikel 45d
H.C. Klaassen
Jurisprudentie
Nr. 7 • Rb. Amsterdam 10 juni 2015, Pictoright/Stadsarchief Gemeente Rotterdam m.nt. M.M.M. van Eechoud
Nr. 8 • Rb. Gelderland 10 juni 2015, Heksenkaas m.nt. M.R. de Zwaan
Rechtspraak in het kort
Berichten Industriële Eigendom
Artikelen
Auteursrecht op smaak? De grenzen van het auteursrechtelijk werkbegrip na het Kecofa/Lancôme-arrest - Tobias Cohen Jehoram
Over rasnamen en rasmerken - Paul van der Kooij
Rechtspraak
Octooirecht
Nr. 46 Rechtbank Den Haag 15 juli 2015, Resolution/Shionogi c.s., IEF 15120, ECLI:NL:RBDHA:2015:8197
(Europees octrooi; beschermingscertificaat; beschermingsomvang; equivalentie; afstand van een gedeelte van de bescherming waarop het octrooi aanspraak geeft (‘afstandsleer’))– met noot van R.M. Kleemans
Rechtspraak in het kort
Octrooirecht
Nr. 47 Vzr. Rechtbank Den Haag 22 april 2015, Matador/Bick en Little Jumbo Klimmaterieel, IEF 14898, ECLI:NL:RBDHA:2015:8869 (octrooi betreffende een trekhaakslot; gerede kans octrooi niet inventief; geen inbreuk)
Merkenrecht
Nr. 48 Gerechtshof Amsterdam 30 april 2015, X B.V./de Inspecteur, IEF 15219 (douanewaarde; geen verplichting tot bijtelling van royalties als bedoeld in art. 32 lid 1 onder c CDW)
Nr. 49 Vzr. Rechtbank Den Haag 7 augustus 2015, FKP Sojuzplodoimport/Spirits, IEF 15170, ECLI:NL:RBDHA:2015:9255 (onrechtmatig faciliteren van merkinbreuk)
Modellenrecht
Nr. 50 Gerecht EU 10 september 2015, T-525/13, H&M/BHIM en YSL, IEF 15238 (Gemeenschapsmodel; vrijheid van de ontwerper; eigen karakter)
Reclamerecht
Nr. 51 Vzr. Rechtbank Den Haag 6 augustus 2015, Oculus/I-Optics, IEF 15169 (vergelijkende reclame; spoedeisend belang, pan-Europees verbod; art. 6:194a BW)
Procesrecht
Nr. 52 HvJ EU 16 juli 2015, C-580/13, Coty/Stadtsparkasse Magdeburg, IEF 15116, ECLI:EU:C:2015:243 (beroep op bankgeheim geen onbeperkt en onvoorwaardelijk verweer tegen plicht ex art. 1019f Rv)
TM Package – vertalingen afgerond
BMM bericht: Sinds afgelopen vrijdag zijn de teksten voor de gewijzigde Merkenrichtlijn en -verordening ook beschikbaar in het Nederlands en Frans. Deze teksten vindt u op: www.bmm.nl/nl/merken. Zoals bekend, wordt de inhoud uitvoerig behandeld tijdens de BMM Najaarsvergadering van 13 november a.s. [aankondiging] De BMM Wetgevingscommissie houdt u op de hoogte van verdere ontwikkelingen omtrent de TM Package.
TM Package – versions FR et NL Les nouveaux textes de la directive et du règlement sur les marques sont disponibles depuis vendredi en néerlandais et en français. Vous les trouverez: www.bmm.nl/fr/merken-trademark-reform-package. Comme vous le savez, le contenu de ces textes sera débattu en profondeur lors de la réunion d’automne du 13 novembre prochain [invitation]. La Commission « législation » du BMM vous tiendra informés des développements concernant le « TM Package ».