Gepubliceerd op woensdag 7 mei 2014
IEFBE 804
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Inbreuk EU warenwetgeving is niet eenzelfde feitelijke situatie in alle landen

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 februari 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1467 (NZO tegen Alpro)
Incidentele vordering tot anhouding ex 28 EEX-Vo wegens samenhang met aanhangige procedure bij Rechtbank van Koophandel Brussel, zie eerder IEFbe 673. In beide procedures draait het geschil volgens Alpro om de Alpro verpakkingen, de verwijzingen op deze verpakkingen en de door Alpro gebruikte (reclame)materialen.  Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van samenhang in de zin van artikel 28 EEX-Vo tussen de onderhavige procedure en de bij de Rechtbank van Koophandel aanhangige procedure. NZO voert gemotiveerd verweer en betwist dat in beide procedures sprake is van eenzelfde feitelijke situatie. De rechtbank is met NZO van oordeel dat in onderhavige kwestie aansluiting dient te worden gezocht bij hetgeen het Hof van Justitie heeft geoordeeld in de zaak Roche/Primus. Incidentele vordering wordt afgewezen.

3.9. (...) Zoals door het Hof van Justitie op dezelfde wijze is geoordeeld, kan in een situatie van rechtsvorderingen ter zake van inbreuken op Europese warenwetgeving, waarbij verscheidene in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van een of meer van deze staten, niet worden geconcludeerd dat er sprake is van eenzelfde feitelijke situatie omdat de gedaagde partijen verschillen en het hun ten laste gelegde, in verschillende verdragsluitende staten gepleegde onrechtmatig handelen niet hetzelfde is.