Uitspraak ingezonden door Jeff Keustermans en Karel Janssens, & DE BANDT.
Onvoldoende bewijs voor vermoeden van inbreuk op Converse-schoen

Hof van Beroep Brussel 10 maart 2020, IEFbe 3054; 2010/KR/191 (Converse Inc tegen Carrefour Belgium) In maart 2009 heeft schoenenfabrikant Converse Inc beslag inzake namaak laten leggen op schoenen die door supermarktketen Carrefour werden verkocht. Carrefour heeft in april 2009 derdenverzet aangetekend tegen de beschikking van de Voorzitter van de toenmalige Nederlandstalige Rechtbank van Koophandel te Brussel die het verzoek tot beslag inzake namaak inwilligde. Dit derdenverzet werd toegekend, en de beschikking werd ingetrokken. Het Hof van Beroep te Brussel heeft zich op 10 maart 2020 uitgesproken over het beroep dat door Converse werd aangetekend tegen deze beslissing.
Converse had in haar verzoekschrift tot beslag inzake namaak gesteld dat zij "ontegensprekelijk had vastgesteld" dat de schoenen in kwestie namaak waren. Zij steunde zich hiervoor op een bewijs van aankoop van de schoenen, foto's van de schoenen, en een éénzijdige verklaring van een werknemer, waarin werd gesteld dat interne tests hadden aangetoond dat de schoenen namaak waren. Wat het aankoopbewijs en de foto's betreft, oordeelde het Hof dat deze geen bewijs van vermoeden van inbreuk konden leveren, aangezien er geen authenticiteitskenmerken of foto's van originele schoenen ter vergelijking werden gegeven. Wat de eenzijdige verklaring betreft, oordeelde het Hof dat de inhoud daarvan op geen enkele manier gecontroleerd kon worden. Bovendien stemden de schoenen in de verklaring niet helemaal overeen met de aangekochte schoenen, dus was de verklaring ook niet betrouwbaar. De bewijzen die door Converse werden aangebracht waren dus niet voldoende om een vermoeden van inbreuk of dreiging van inbreuk te bewijzen. Bijgevolg heeft het Hof het beroep van Converse afgewezen.
Artikel ingezonden door Raoul Waterman, Bird & Bird.
Raoul Waterman: conclusie A-G over netneutraliteit en zero-rating
Op 4 maart 2020 is een conclusie gepubliceerd van Advocaat-Generaal (“AG”) Sánchez-Bordona van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ”) over netneutraliteit en zero-rating. De zaak die aan het HvJ is voorgelegd heeft betrekking op twee mobiele telefonie-abonnementen van de Hongaarse aanbieder van telecommunicatiediensten Telenor. Beide abonnementen hadden een datalimiet maar het gebruik van bepaalde applicaties telde niet mee voor het dataverbruik. Dit soort abonnementen worden “zero-rated” abonnementen genoemd. Daarnaast was voor beide abonnementen kenmerkend dat na het bereiken van de datalimiet de snelheid van het dataverkeer in grote mate vertraagd werd, behalve voor de zero-rated applicaties. De AG van het HvJ concludeert nu dat dit soort zero-rated abonnementen in strijd is met de Europese regels omtrent netneutraliteit.
BOIP: nakoming termijnen gedurende beperkingen door coronavirus

Na de door de Nederlandse regering aangekondigde beperkende maatregelen in verband met het coronavirus, zal BOIP met een uiterst minimale bezetting doorwerken. BOIP is zich er van bewust dat dit ook geldt voor alle IE-professionals en ondernemers die momenteel onderhanden zijnde verzoeken en procedures bij BOIP hebben. Onder deze omstandigheden heeft BOIP besloten:
1. Vanaf heden tot en met het einde van de opgelegde maatschappelijke beperkingen in de Benelux-landen, zal BOIP geen verzoeken of procedures intrekken omdat een gegeven termijn niet werd gerespecteerd.
2. Nadat deze periode is beëindigd zal er voor alle verzoeken en procedures waarvoor geldt dat de termijnen op dat moment zijn verstreken of deze op dat moment minder dan een maand bedragen, een extra termijn van een maand worden gegeven. Deze maand zal worden gerekend vanaf het moment dat er in de Benelux-landen geen maatschappelijke beperkingen meer gelden. BOIP zal te zijner tijd hiervoor een datum vaststellen en deze communiceren via een nieuwe mededeling van de Directeur Generaal.
3. BOIP is niet in staat voor alle individuele verzoeken en procedures een nieuwe termijn te communiceren. Deze mededeling treedt dan ook in plaats van mededelingen per specifiek geval.
HvJ EU: verwarringsgevaar tussen 'black label' en 'labell'

HvJ EU 4 maart 2020, IEF 19068, IEFbe 3051; ECLI:EU:C:2020:156 (EUIPO tegen Equivalenza Manufactory) Het EUIPO vordert in hogere voorziening vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 7 maart 2018, waarbij het Gerecht heeft beslist tot vernietiging van de beslissing van de tweede kamer van beroep van het EUIPO van 11 oktober 2016 (zaak R 690/2016-2) inzake een oppositieprocedure tussen ITM Entreprises SAS en Equivalenza Manufactory SL. Equivalenza Manufactory had bij het EUIPO een aanvraag tot inschrijving van een beeldteken als Uniemerk ingediend. ITM Entreprises had oppositie ingesteld wegens verwarringsgevaar. Het EUIPO had de oppositie toegewezen wegens het bestaan van verwarringsgevaar bij het relevante publiek in vier lidstaten.
Argumenten GBA in tegenspraak met feiten en wetgeving

Hof van beroep Brussel 19 februari 2020, IEFbe 3050; 2019/AR/1600 (Gegevensbeschermingautoriteit tegen slijterij) In 2018 ontving de Gegevensbeschermingsautoriteit een klacht van een persoon die klant was bij drankenhandel X. Om bij de slijterij een klantenkaart te kunnen krijgen, werd zij verplicht om haar elektronische identiteitskaart te laten lezen in het computersysteem van de drankenhandel. De betrokkene wenste haar identiteitskaart echter niet elektronisch te laten lezen. Haar voorstel om, bij wijze van alternatief, de persoonsgegevens die nodig waren om een klantenkaart aan te maken op een andere wijze te verstrekken, werd afgewezen. Bijgevolg werd de betrokkene een klantenkaart van de drankenhandel geweigerd, hoewel zij graag een klantenkaart wilde. De GBA stelde drie inbreuken op de Algemene Verordening Gegevensbescherming vast en legde een boete op. Het Marktenhof heeft de beslissing van de GBA vernietigd. Geconcludeerd wordt dat de proceskamer van de GBA haar beslissing onvoldoende rechtvaardigt, o.a. omdat de argumenten van de GBA soms in tegenspraak zijn met de feiten en de dan geldende wetgeving. De GBA wordt ook bekritiseerd voor het niet rechtvaardigen van het bedrag van de boete die zij had opgelegd.
Gerecht EU vernietigt besluit EUIPO

Gerecht EU 27 februari 2020, IEF 19061, IEFbe 3045; T-159/19 (Bog-Fran/EUIPO) Fabryki Mebli “Forte” had een ontwerp van een kast succesvol ingeschreven bij EUIPO. Hiertegen had Bog-Fran bezwaar gemaakt omdat het ontwerp niet nieuw genoeg was en het individueel karakter mist, wat vereist is op basis van artikelen 4, 5 en 6 van Verordening Nr. 6/2002. De Invalidity Division van EUIPO ging mee in het bezwaar van Bog-Fran, hoewel de derde kamer van beroep van EUIPO dit besluit vervolgens vernietigde omdat het eerdere ontwerp nog niet publiekelijk toegankelijk was in lijn met artikel 7 lid 1 van Verordening Nr. 6/2002.
Artikel ingezonden door Arthur Zimin, Van Kaam.
Arthur Zimin: scheldwoord als merk

Vorig jaar gooide het Amerikaanse Supreme Court het verbod op de registratie van 'immorele' of 'schandalige' merken overboord. Het verbod was in strijd met de vrije meningsuiting, en daarmee ongrondwettig. In hun minderheidsopinie waarschuwden enkele rechters destijds voor een weinig smaakvolle toekomst waarin "the most vulgar, profane or obscene words and images imaginable" als merk zouden worden ingeschreven. Helemaal ongelijk kregen ze niet: op de dag van de uitspraak probeerde men onder meer 'fuck you you fucking fuck' en 'same shit different day' als merk te registreren.
Vorige week was het de beurt aan de hoogste rechter van de Europese Unie, het Hof van Justitie, om zich uit te spreken over vulgaire merken [IEF 19042].
Hof van Justitie verduidelijkt artikel 13 van Verordening 2100/94

HvJ EU 19 december 2019, IEF 19058, IEFbe 3044; ECLI:EU:C:2019:1131 (CVVP/Sanchis) Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (hierna: de verordening). Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen CVVP, die de belangen vertegenwoordigt van de houder van het communautiare kwekersrecht voor mandarijnenbomen van het ras “Nadorcott”, en Adolfo Sanchis over de exploitatie door laatstgenoemde van bomen van dit ras. Er wordt geoordeeld dat artikel 13, lid 2, onder a), en lid 3 van de verordening zo moet worden uitgelegd dat voor het aanplanten van een beschermd ras en het oogsten van de vruchten ervan die niet kunnen worden gebruikt als teeltmateriaal, de toestemming van de houder van het communautaire kwekersrecht voor dat plantenras vereist is voor zover de voorwaarden van artikel 13, lid 3 van de verordening zijn vervuld.
HvJ EU vernietigt arrest van Gerecht inzake inschrijving BBQLOUMI

HvJ EU 5 maart 2020, IEF 19063, IEFbe 3049; ECLI:EU:C:2020:170 (Halloumi tegen EUIPO) In een eerder arrest oordeelde het Gerecht EU dat het collectieve merk Halloumi, dat is voorbehouden aan Cypriotische kaasproducenten, niet in de weg staat aan de inschrijving van het teken “BBQLOUMI” als Uniemerk voor kaas van een Bulgaarse producent. Halloumi verzoekt om vernietiging van het bestreden arrest inhoudende verwerping van haar beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van EUIPO inzake een oppositieprocedure. Er wordt overwogen dat indien een vereniging verzoekt om inschrijving als collectief Uniemerk van een teken dat een plaats van herkomst kan aanduiden, zij ervoor dient te zorgen dat dit teken elementen bevat aan de hand waarvan de consument de waren of diensten van haar leden kan onderscheiden van die van andere ondernemingen.
Hongaarse belastingsanctie is onverenigbaar met Unierecht

HvJ EU 3 maart 2020, IT 3061, IEFbe 3047; ECLI:EU:C:2020:141 ( Google Ireland Limited tegen Hongaarse belastingdienst) Het Ierse Google Ireland Limited oefent in 2016 aan Hongaarse advertentiebelasting onderworpen activiteiten uit. De belasting is van toepassing op ondernemingen die slechts online diensten in de Hongaarse taal aanbieden, zonder dat deze diensten noodzakelijkerwijs in Hongarije „verbruikt” worden. Google verzuimt echter om te voldoen aan haar verplichting tot registratie en betaalt de belasting niet, waarop de Hongaarse Belasting- en douanedienst besluit om een boete van meer dan drie miljoen euro op te leggen aan Google. Google is het hier niet mee eens. De Hongaarse rechter stelt prejudiciële vragen. Het Hof van Justitie concludeert dat een specifieke registratieplicht voor de heffing en inning van een bijzondere belasting (in dit geval de advertentiebelasting) op zich niet in strijd is met de vrijheid van dienstverrichting. Daarnaast vormt de specifieke wijze waarop de Hongaarse wet op de advertentiebelasting dwangmaatregelen oplegt aan buiten Hongarije gevestigde ondernemingen een indirecte beperking van de vrijheid van dienstverrichting die vanwege haar onevenredigheid niet gerechtvaardigd is. Voor de inperking van de rechtsbescherming tegen de bijzonder hoge dwangsommen die met betrekking tot de advertentiebelasting worden opgelegd, geldt dat dit een ongerechtvaardigde beperking van de vrijheid van dienstverrichting vormt.