Gepubliceerd op vrijdag 26 januari 2024
IEFBE 3712
Gerecht EU - Tribunal UE ||
24 jan 2024
Gerecht EU - Tribunal UE 24 jan 2024, IEFBE 3712; ECLI:EU:T:2024:22 (Delta Sport tegen EUIPO), https://ie-forum.be/artikelen/het-gerecht-van-de-europese-unie-bevestigt-bescherming-van-lego-blokjes

Het Gerecht van de Europese Unie bevestigt bescherming van Lego-blokjes

Gerecht van de Europese Unie 24 januari 2024,IEF 21859,IEFBe 3712 ; ECLI:EU:T:2024:22 (Delta Sport tegen EUIPO) Deze zaak gaat over een juridisch geschil met betrekking tot een geregistreerd gemeenschapsmodel voor bouwstenen van Lego. Eerder oordeelde het EUIPO dat het gemeenschapsmodel ongeldig was, omdat alle kenmerken van het uiterlijk van het product werden bepaald door de technische functie ervan. In deze zaak dient er weer gekeken te worden of het gemeenschapsmodel geldig is, waarbij de kern van het debat draait om de technische functie van de betrokken productkenmerken en of ze onder de bescherming van de wet vallen

In een van de argumenten van Delta Sport beweert zij dat het Bureau van Beroep (hierna: het Bureau) artikel 8(2) verkeerd heeft toegepast. Het Gerecht van de Europese Unie (hierna: het Gerecht) oordeelt dat het doel hiervan was om te bepalen of de uitzondering van Artikel 8(3) kon gelden. Zelfs als het gladde oppervlak niet onder Artikel 8(2) viel, kon de uitzondering van Artikel 8(3) nog steeds van toepassing zijn op andere kenmerken van het ontwerp, waardoor het argument ineffectief werd. Voorts beweert Delta Sport dat het Bureau artikel 8(3) van Verordening nr. 6/2002 verkeerd heeft toegepast door dit toe te passen op het betwiste ontwerp als geheel in plaats van alleen op de verbindingskenmerken. Daarbij beweert Delta Sport dat het Bureau een fout heeft gemaakt door de bewijslast voor nieuwheid en individueel karakter bij hem neer te leggen, in plaats van bij de interveniënt, de houder van het ontwerp. Het Gerecht oordeelt echter dat de eiser niet heeft aangetoond dat het ontwerp niet voldeed aan de vereisten van nieuwheid en individueel karakter zoals vastgesteld in de wetgeving. Daarom was het niet nodig voor de interveniënt om tegenbewijs te leveren. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het Bureau de bewijslast correct heeft toegewezen door te stellen dat het aan de eiser was om aan te tonen dat het betwiste ontwerp niet aan de vereisten voldeed. Op grond van het voorgaande verwerpt het Gerecht het beroep en veroordeelt Delta Sport in de proceskosten.

65. It follows that, as was found by the Board of Appeal, placing the burden of proof of the novelty and individual character of the contested design on the intervener would amount to requiring it to prove that its design is compatible with those two requirements in relation to all earlier designs which were disclosed before the relevant date. In other words, in such a case, the intervener would have to prove the absence of disclosure of any design which could prevent its design from being considered new or having an individual character under the provisions of Articles 5 and 6 of Regulation No 6/2002. It must therefore be stated, like the Board of Appeal, that this would mean imposing negative proof, and, therefore, impossible or particularly difficult evidence to provide (probatio diabolica), on the intervener.