Gepubliceerd op donderdag 5 juli 2018
IEFBE 2641
HvJ EU - CJUE ||
4 jul 2018
HvJ EU - CJUE 4 jul 2018, IEFBE 2641; ECLI:EU:C:2018:530 (Planta Tabak), https://ie-forum.be/artikelen/conclusie-ag-de-tabaksrichtlijn-verbiedt-dat-smaak-geur-of-smaakstoffen-of-andere-additieven-op-het

Conclusie AG: De Tabaksrichtlijn verbiedt dat smaak, geur- of smaakstoffen of andere additieven op het etiket staan vermeld

Conclusie AG HvJ EU 4 juli 2018, IEF 17815; IEFbe 2641; LS&R 1625; RB 3162;  ECLI:EU:C:2018:530; C‑220/17 (Planta Tabak) Merkenrecht. Tabak. Reclame. Verbod om tabaksproducten met een kenmerkend aroma in de handel te brengen. Overgangsperiode voor tabaksproducten met een kenmerkend aroma waarvan het verkoopvolume in de gehele Europese Unie 3 % of meer van een bepaalde productcategorie vertegenwoordigt. Verbod van elementen of kenmerken die verwijzen naar een smaak, geur- of smaakstoffen of andere additieven, of het ontbreken daarvan. Toepassing op tabaksproducten met een kenmerkend aroma die na 20 mei 2016 nog steeds in de handel mogen worden gebracht. Conclusie AG:

1)      Bij het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag, onder b), is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 7, leden 1, 7 en 14, [Tabaksrichtlijn].

2)      Artikel 13, lid 1, onder c), van richtlijn 2014/40 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht om te verbieden dat op de etikettering van verpakkingseenheden, op de buitenverpakking en op het tabaksproduct zelf elementen of kenmerken worden aangebracht die verwijzen naar een smaak, geur- of smaakstoffen of andere additieven, en zulks ook wanneer het niet om reclame-uitingen gaat en het gebruik van de ingrediënten nog is toegestaan.

Prejudicieel gestelde vragen: [IEF 17031, RB 2941, LS&R 1488]:

1. a) Zijn de leden 1 en 7 van artikel 7 van richtlijn 2014/40/EU juncto lid 14 van artikel 7 van richtlijn 2014/40/EU ongeldig wegens schending van het rechtszekerheidsbeginsel, omdat zij aan de lidstaten opdragen het in de handel brengen van bepaalde tabaksproducten te verbieden, zonder dat duidelijk is welke van deze tabaksproducten reeds vanaf 20 mei 2016 en welke pas vanaf 20 mei 2020 verboden moeten zijn?     
b) Zijn de leden 1 en 7 van artikel 7 van richtlijn 2014/40/EU juncto lid 14 van artikel 7 van richtlijn 2014/40/EU ongeldig wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling, omdat zij ten aanzien van de door de lidstaten vast te stellen verboden een onderscheid maken op grond van verkoopvolumes, zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat?     
c) Zijn de leden 1 en 7 van artikel 7 van richtlijn 2014/40/EU ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel en/of van artikel 34 VWEU, omdat zij aan de lidstaten opdragen het in de handel brengen van tabaksproducten met een kenmerkend aroma waarvan het verkoopvolume in de gehele Unie minder dan 3 % van een bepaalde productcategorie vertegenwoordigt, reeds vanaf 20 mei 2016 te verbieden?     
d) Ingeval de vragen 1. a) tot en met 1. c) ontkennend worden beantwoord: hoe moet dan het begrip „productcategorie” in artikel 7, lid 14, van richtlijn 2014/40/EU worden opgevat? Dient de onderverdeling in „productcategorieën” te worden gebaseerd op het kenmerkende aroma, op de aard van het (gearomatiseerde) tabaksproduct of op een combinatie van deze twee criteria?     
e) Ingeval de vragen 1. a) tot en met 1. c) ontkennend worden beantwoord: hoe moet dan worden vastgesteld of ten aanzien van een bepaald tabaksproduct de 3 %-grens zoals bedoeld in artikel 7, lid 14, van richtlijn 2014/40/EU is bereikt, zolang hiervoor geen officiële en voor het publiek toegankelijke cijfers en statistieken bestaan? 

2. a) Mogen de lidstaten bij de omzetting van de artikelen 8 tot en met 11 van richtlijn 2014/40/EU in nationaal recht, aanvullende overgangsregelingen treffen?     
b) Ingeval de prejudiciële vraag 2. a) ontkennend wordt beantwoord:               
(1) Zijn artikel 9, lid 6, en artikel 10, lid 1, tweede zin, onder f), van richtlijn 2014/40/EU ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel en/of van artikel 34 VWEU, omdat zij de vastlegging van bepaalde etiketterings- en verpakkingsvoorschriften aan de Commissie delegeren, zonder hiervoor een termijn vast te stellen en zonder te voorzien in verdergaande overgangsregelingen of -termijnen die waarborgen dat de betrokken ondernemingen voldoende tijd hebben om te voldoen aan de voorschriften van de richtlijn?               
(2) Zijn artikel 9, lid 1, tweede zin (tekst van de waarschuwing), en lid 4, onder a), tweede zin (lettergrootte), artikel 10, lid 1, tweede zin, onder b) (informatie over het stoppen met roken) en onder e) (positie van de waarschuwingen) alsmede artikel 11, lid 1, eerste zin (etikettering), van richtlijn 2014/40/EU ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel en/of van artikel 34 VWEU, omdat zij de lidstaten verschillende keuze- en regelgevingsrechten verlenen, zonder daarvoor een termijn vast te stellen en zonder te voorzien in verdergaande overgangsregelingen en -termijnen die waarborgen dat de betrokken ondernemingen voldoende tijd hebben om te voldoen aan de voorschriften van de richtlijn? 

3. a) Dient artikel 13, lid 1, onder c), juncto lid 3 van richtlijn 2014/40/EU aldus te worden uitgelegd dat het de lidstaten gebiedt het gebruik van informatie die verwijst naar een smaak, naar geur- of smaakstoffen of naar andere additieven, ook te verbieden wanneer het niet om reclame-uitingen gaat en het gebruik van de ingrediënten nog is toegestaan?     
b) Is artikel 13, lid 1, onder c), van richtlijn 2014/40/EU ongeldig, omdat dit artikel inbreuk maakt op artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?