HvJ EU: verbod op verwerking persoonsgegevens eist belangenafweging door exploitanten van zoekmachines
HvJ EU 24 september 2019, IEF 18704, IT 2878, IEFbe 2953; ECLI:EU:C:2019:773 (Verzoekers tegen CNIL) Eisers hebben elk een verzoek bij Google ingediend tot verwijdering van links naar webpagina’s van derden. Die links worden in de resultatenlijst van de Google-zoekmachine weergegeven wanneer een zoekopdracht op de respectievelijke namen van eisers wordt verricht. Google heeft dit geweigerd en ook het CNIL heeft vervolgens de vorderingen om Google op grond hiervan aan te manen, afgewezen.
De exploitant is in beginsel verplicht tot inwilliging van verzoeken tot verwijdering van links naar webpagina’s die onder de genoemde categorieën vallende persoonsgegevens bevatten. In gevallen die zijn uitgezonderd in de richtlijn 95/46, kan de inwilliging van een dergelijk verzoek wel worden geweigerd, mits er is voldaan aan alle andere rechtmatigheidsvoorwaarden uit de richtlijn, behoudens bijzondere situaties waarin de betrokkene in verzet mag gaan. Er moet worden nagegaan of de opname van een link in de resultatenlijst, weergegeven na een zoekopdracht op de naam van deze betrokken, strikt noodzakelijk blijkt met het oog op de bescherming van het recht op vrijheid van informatie van de mogelijk geïnteresseerde internetgebruikers.
Wanneer informatie inzake gerechtelijke procedures niet langer overeenkomt met de actuele situatie, is de exploitant verplicht tot verwijdering van de links in kwestie. Mits vaststaat dat de gewaarborgde grondrechten van de betrokkene zwaarder wegen dan het recht op informatie van geïnteresseerde internetgebruikers.
Prejudiciële vragen over mededeling aan publiek door downloaden peer-to-peernetwerk
Ondernemingsrechtbank Antwerpen (afdeling Antwerpen) 29 juli 2019; IEF 18700, IEFbe 2949, IT&R 2877; C-597/19 (M.I.C.M tegen BVBA Telenet) Auteursrecht. Peer-to-peer. Via MinBuza: M.I.C.M is een vennootschap naar het Cypriotisch recht en is houder van bepaalde rechten op pornografische films. Via een bepaald systeem is zij in het bezit van duizenden IP-adressen die verwijzen naar klanten van de verwerende partij, de BVBA Telenet, als internetserviceprovider. Via de connecties waar deze IP-adressen naar verwijzen zouden films uit haar catalogus zijn geüpload, gebruikmakend van het BitTorrent-protocol. M.I.C.M maakt nu aanspraak op de identificatie van deze klanten door Telenet, die zich hier principieel tegen verzet.
De BitTorrent-technologie bestaat erin dat een bestand in kleine onderdelen ('pieces') wordt gesegmenteerd, die door de gebruiker kunnen worden gedownload en weer tot het oorspronkelijke bestand worden samengesteld. Het uploadproces wordt 'seeding’ genoemd. Zo kan het door vele gebruikers tegelijk worden gedownload. De groep aan downloaders wordt 'swarm' genoemd. Er hoeft dus geen band meer te bestaan tussen de oorspronkelijke seeder en de downloaders. De downloaders worden zelf in de regel seeders: de software is er gewoonlijk standaard zo op ingesteld nu het systeem hiervan afhangt.
EUIPO-rapport: IPR enforcement case-law collection
Deze maand publiceerde EUIPO het rapport IPR Enforcement Case-Law Collection - The liability and obligations of intermediary service providers in the European Union. Het rapport gaat in op de aansprakelijkheid en verplichtingen van intermediaire dienstverleners in de Europese Unie en geeft een overzicht van relevante beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) en van nationale rechtbanken in 14 geselecteerde EU-lidstaten, waaronder Nederland.
Lees hier het rapport.
HvJ EU: kwade trouw bij verwarringsgevaar hangt af van omstandigheden geval
HVJ EU 12 september 2019, IEF 18692; IEFbe 2947; ECLI:EU:C:2019:724 (Koton tegen EUIPO) Nadal Esteban heeft bij het EUIPO een aanvraag ingediend voor een teken als Uniemerk, voor waren en diensten van de klassen 25, 35 en 39 (kledingstukken, reclame en transport). Rekwirante, een onderneming die kledingstukken, schoeisel en accessoires produceert en verkoopt, heeft oppositie ingesteld op grond van kwade trouw in verband met oudere merken. Ongeacht het feit dat de tekens overeenstemmen en interveniënt kennis had van de oudere merken van rekwirante, zijn volgens het EUIPO de diensten waarvoor de twee merken zijn ingeschreven in te hoge mate verschillend om van kwade trouw te kunnen spreken. Wat zijn de criteria op grond waarvan kan worden bepaald of sprake is van kwade trouw in een situatie waarin verwarringsgevaar bestaat? Kwade trouw moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarnaast moeten de volgende criteria in acht worden genomen: (i) de vraag of de aanvrager wist dat verwarringsgevaar bestaat, (ii) de commerciële logica achter de indiening van de aanvraag tot inschrijving, en (iii) chronologie van de gebeurtenissen die de inschrijving hebben gekenmerkt.
Conclusie AG over exclusieve bevoegdheid rechtbanken voor Gemeenschapsmodel
Conclusie AG HvJ EU 18 september 2019, IEF 18694; IEFbe 2946; ECLI:EU:C:2019:760 (Spin Master tegen High5) Spin Master is een Canadese onderneming in speelgoedproducten. Onder het merk 'Bunchems' verhandelt zij gekleurde speelballetjes (klittenballetjes) die aan elkaar klitten, waardoor allerlei vormen en figuren kunnen worden gemaakt. Op 16 januari 2015 is op haar naam een Gemeenschapsmodel voor deze speelballetjes geregistreerd. High5 verhandelt onder de naam 'Linkeez' eveneens gekleurde klittenballetjes. Spin Master heeft bij de voorzieningenrechter van rechtbank Amsterdam [IEF 16516] een vordering ingesteld tot vaststelling van voorlopige en beschermende maatregelen wegens inbreuk op haar geregistreerde Gemeenschapsmodel. Zij verzocht om High5 te verbieden de producten in Nederland te koop aan te bieden. High5 voerde aan dat alleen de rechtbank Den Haag bevoegd was om van het geschil kennis te nemen en dat de rechtbank Amsterdam dus niet bevoegd was. De prejudiciële vraag [IEF 18077] luidt of de exclusieve bevoegdheid van de (gespecialiseerde) rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel om kennis te nemen van bepaalde vorderingen ter zake van inbreuken en geldigheid, zoals bedoeld in de artikelen 80 en 81 van verordening nr. 6/2002, zich al dan niet uitstrekt tot de in artikel 90 van die verordening bedoelde voorlopige en beschermende maatregelen?
Uitspraak ingezonden door Paul Maeyaert, Altius.
Taalwijziging niet mogelijk wegens beroep op territoriale bevoegdheid
Arrondissementsrechtbank Brussel 10 december 2018, IEFbe 2945; 2018/15/E, (Laberatoires Forté tegen Omega Pharma) Omega Pharma heeft een geding aanhangig gemaakt tegen Laboratoires Forte i.v.m. een vordering tot staken. Eiseres heeft uitdrukkelijk gekozen voor de Nederlandstalige rechtbank van koophandel, als grondslag nemende de inbreuken door gedaagde in de Vlaamse gemeenten buiten Brussel. Laboratoires Forte vraagt om taalwijziging. De zaak werd aanhangig gemaakt op grond van territoriale bevoegdheid, aangezien de inbreuken plaatsvonden op het grondgebied van de Vlaamse gemeente. Omega Pharma was als eiseres bevoegd om de territoriale bevoegdheid en de daarmee verbonden taalkeuze vast te leggen. Op grond van de taalwet bestaat in een dergelijk geval geen mogelijkheid tot het vragen van een taalwijziging.
HvJ EU: onderscheidend vermogen teken hangt af van alle feiten en omstandigheden
HvJ EU 12 september 2019, IEF 18689, IEFbe 2944; ECLI:EU:C:2019:725 (AS tegen Deutsches Patent- und Markenamt) AS verzocht het DPMA om inschrijving van het “#darferdas?“ als merk voor waren, waaronder kledingstukken, schoeisel en hoofddeksels. Het DPMA stelde dat het teken in kwestie onderscheidend vermogen zou missen. De verwijzende rechter overweegt dat de eis van het onderscheidend vermogen niet inhoudt dat het teken in elk denkbaar gebruik als merk te beschouwen is, maar dat er significante en evidente mogelijkheden bestaan om dat teken zo te gebruiken dat het door het publiek zonder moeite als merk kan worden opgevat. Aangezien twijfels bestaan, vroeg de verwijzende rechter om toetsing van de juistheid van deze overwegingen. Slechts als er geen andere aanwijzingen zijn, moet de vraag of er sprake is van onderscheidend vermogen van een teken, worden beantwoord in het licht van de gebruiksvormen die gelet op de gewoonten van de betrokken economische sector, in de praktijk significant kunnen zijn. In eerste plaats moet echter worden gekeken naar alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder ook alle waarschijnlijke gebruiksvormen van het teken begrepen.
Schadevergoeding vanwege productie en verkoop inbreukmakende radiatoren
Hof van Beroep Brussel 23 oktober 2018, IEFbe 2943; 2013/AR/2418 en 2013/AR/2430 (Vasco tegen Quinn en Sabi) Schadevergoeding. Rechtsplegingsvergoeding. Vasco produceert en verkoopt wereldwijd producten op het gebied van verwarming en ventilatie. Zij houdt een internationaal driedimensionaal model voor radiatoren, ingeschreven voor Benelux, Zwitserland, Frankrijk, Italië en Duitsland sinds 2002. Verwijzende naar de catalogus van Sabi, stelde Vasco in 2008 dat het product “Albe“ van Sabi inbreuk maakt op de modelinschrijving van Vasco en stelde Sabi in gebreke om verdere inbreuk op de internationale inschrijving te staken en gestaakt te houden. Op 1 maand 2009 hebben Sabi en Quinn bij overeenkomst afgesproken dat Sabi radiatoren van het gamma “Albe“ aan Quinn zal verkopen, die ze vervolgens onder de naam “Riva“ doorverkoopt. Na herhaaldelijke ingebrekestelling, werd Vasco op 5 juli 2011 door de Voorzitter van de rechtbank van Koophandel te Brussel bij beschikking gemachtigd om bij Quinn (en zo nodig ook op elke andere locatie waar inbreukmakende radiatoren of informatie daarover kan worden gevonden) tot beslag inzake namaak over te gaan. Het beslag bij Quinn was op 7 juli 2011 niet meer mogelijk, omdat de “Riva“-radiatoren al zijn afgenomen door Sabi, waar op de volgende dag tot beslag werd overgegaan. Het Hof heeft Quinn en Sabi vervolgens veroordeeld tot onder andere betaling van schadevergoeding.
Artikel ingezonden door Auke-Frank Tadema, student LLM-student IT-recht Rijksuniversiteit Groningen.
Opinie A-G Hogan in gevoegde zaken Royalty Pharma en Sandoz
Op 11 september 2019 verscheen de conclusie van A-G Hogan in de gevoegde zaken C-650/17 (Royalty Pharma) en C-114/18 (Sandoz), waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over artikel 3 sub a van de ABC-verordening (Vo. 469/2009). Hij borduurt hierbij voort op zaak C-121/17 (Teva/Gilead), waarin werd bevestigd dat het criterium om te bepalen wat het product dat door een van kracht zijnd basisoctrooi wordt beschermd het regime van artikel 69 EOV is, in samenhang met het uitlegprotocol van dit artikel. De reikwijdte van het aanvullend beschermingscertificaat moet daarom worden bepaald aan de hand van de conclusies van het octrooi dat de basis vormt van het ABC. Het product moet daar ofwel expliciet in worden genoemd, ofwel de conclusies moeten daar noodzakelijkerwijs en specifiek ("necessarily and specificly") naar verwijzen. In Teva/Gilead werd geoordeeld dat ten aanzien van een combinatieproduct de octrooiconclusies, in het licht van de beschrijving en tekeningen, noodzakelijkerwijs naar de combinatie van werkzame stoffen moet verwijzen en dat elk van de werkzame stoffen afzonderlijk specifiek identificeerbaar moeten zijn in de leer van het octrooi.
Dirk Visser: auteursrecht op design, EU-wijd verbod makkelijker
In zijn Cofemel-arrest van 12 september 2019 [IEF 18680] heeft het HvJ EU bevestigd dat het auteursrecht op design Europees is geharmoniseerd. Design kan zowel via het modellenrecht als via het auteursrecht worden beschermd. Auteursrechtelijke bescherming is aantrekkelijker, omdat die geen (tijdige!) registratie vergt en (véél!) langer duurt. Wel kent het auteursrecht een hogere drempel voor bescherming dan het modellenrecht. Hoeveel hoger blijft vaag en een punt van discussie. Omdat nu wel zeker is dat overal in de EU dezelfde norm geldt, wordt het makkelijker om voor de hele EU op basis van auteursrecht een verbod te krijgen.