Prejudiciële vragen over termijn bij vervallenverklaring Uniemerk
HvJ EU 6 juni 2019, IEF 18791, IEFbe 2981; C-607/19 (Husqvarna tegen Lidl E-Commerce) Via MinBuza Husqvarna produceert gereedschappen voor tuinonderhoud. Zij is houdster van het merk dat in de kleuren oranje-grijs-lichtgrijs is aangevraagd voor de waar ´Bewässerungsspritze´. Het door Husqvarna verkochte sproeitoestel komt overeen met het litigieuze merk. Verweerster, een vennootschap van het Lidl-concern, bood in haar online-winkel een spiraalslang-set aan. Husqvarna beweert dat hierdoor inbreuk is gemaakt op haar merkrecht en heeft staking, alsmede schadevergoeding en vergoeding van de aanmaningskosten, gevorderd. Verweerster heeft daarentegen in reconventie doorhaling van het litigieuze merk geëist omdat het merk volgens haar is vervallen doordat het minmaal vijf jaar niet is gebruikt. Nadat de vorderingen van Husqvarna in hoger beroep werden afgewezen en de reconventionele vorderingen werden toegewezen, is een procedure bij de Duitse Bundesgerichtshof gestart. Deze verwijzende rechter wenst nog meer duidelijk over de uitleg en betekenis van het Unierecht in deze zaak ten aanzien van de berekening van het termijn voor vervallenverklaring van het merk, alsmede de vraag wat het doorslaggevende tijdstip is.
Nieuw model van Porsche is niet nieuw
Gerecht 6 juni 2019, IEF 18789, IEFbe 2980; T-209/18 (Porsche tegen EUIPO) Het geschil is ontstaan naar aanleiding van het verzoek tot nietigverklaring van de inschrijving van het gemeenschapsmodel van Porsche bij het EUIPO. Volgens de indiener van dit verzoek, Autec, was het litigieuze model noch nieuw, noch had het een eigen karakter. Het litigieuze model zou zich niet merkbaar onderscheiden van andere modellen van het autotype 'Porsche 911'. Het EUIPO had het verzoek van Autec toegewezen en het model nietig verklaard. Volgens het EUIPO staat het bestaan van het model van de oudere serie van het autotype 'Porsche 911' reeds in de weg aan het eigen karakter van het model van de nieuwe serie van deze zelfde auto. Porsche tracht hiertegen in rechte op te treden op de grond dat de algemene indruk van het litigieuze model bij de geïnformeerde gebruiker van dit type auto verschilt van de indruk die wordt gewekt door het oudere model. De twee conflicterende modellen zouden zich door hun uiterlijke verschijningsvorm onderscheiden, waardoor het litigieuze model wel degelijk een eigen karakter zou hebben, aldus Porsche. In dit geval heeft het EUIPO objectief rekening gehouden met alle verschillen tussen de conflicterende modellen en kon het EUIPO tot de slotsom komen dat verschillen te zwak waren om de bij de geïnformeerde gebruiker algemene indruk aanmerkelijk te beïnvloeden. Deze indruk wordt ook volgens het Gerecht gevormd door de wezenlijke kenmerken van de modellen.
Uitspraak ingezonden door Michaël de Vroey, Baker McKenzie.
Inloggen app betekent niet dat bedrijfsgeheimen zijn getoond
Ondernemingsrechtbank Antwerpen 16 oktober 2019, IEFbe 2979; A/19/04068 (Jas tegen A en Crane) Dhr. A was werknemer van Jas totdat hij ontslag nam. Jas en A kwamen overeen dat de arbeidsprestaties per 8 maart een einde zouden nemen. Eind maart heeft A een arbeidsovereenkomst bij Crane ondertekend. Crane is een concurrent van A. In de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst met Jas heeft A over een toegangsrecht tot de applicatie 'Zoho' beschikt. Zoho is een webgebaseerd online CRM-kantoorpakket met tekstverwerking, databases, notities, wiki’s, webconferenties, enzovoort. De Zoho-app was gevoed met bedrijfsgegevens van Jas. Op 1 maart heeft A vanuit de kantoren van Crane ingelogd in de Zoho-applicatie. Volgens Jas zijn hierbij bedrijfsgeheimen getoond aan Crane. Ten minste zou hier sprake zijn van oneerlijke concurrentie. Hiervan is echter in deze zaak geen sprake: ookal is de informatie wellicht bedrijfsgevoelig, blijkt nergens uit dat de informatie, ware zij publiek, een andere handelswaarde zou hebben. Ook is geen sprake van oneerlijke concurrentie. Dit omdat niet is aangetoond dat Crane contact heeft opgenomen met A (en niet andersom). Er is dus onvoldoende bewezen om te kunnen constateren dat er sprake is van onrechtmatige afwerking.
Geen merkenrecht puzzelkubus op grond van technisch doel
Gerecht EU 24 oktober 2019, IEF 18785, IEFbe 2978; ECLI:EU:T:2019:765 (Rubik's Brand tegen EUIPO) Na een verwerping van een verzoek tot nietigverklaring van de merkinschrijving van de Rubik's kubus en verwerping door het Hof, heeft het Gerecht de twee beschikkingen opgeheven, omdat ook de kenmerken die van buiten niet zichtbaar zijn in aanmerking hadden moeten worden genomen bij de beantwoording van de vraag of de inschrijving op grond van de technische functionaliteit moet worden afgewezen. Het EUIPO kwam in een nieuwe beslissing tot de conclusie dat de vorm niet als Uniemerk had mogen worden ingeschreven, omdat elk van de essentiële kenmerken van de vorm noodzakelijk zijn om het technisch effect te verwezenlijken. Het technische effect wordt bereikt doordat de rijen met kleine, verschillend gekleurde dobbelstenen, welke samen een grote dobbelsteen vormen, verticaal en horizontaal kunnen worden gedraaid totdat elke kant van de grote dubbelsteen dezelfde kleur heeft. Het bestreden merk is daarmee in strijd met Unierecht, omdat de essentiële kenmerken allemaal een technische functie dienen. Het Gerecht heeft dat in deze zaak bevestigd en geoordeeld dat het doel van het spel inhoudt een driedimensionale puzzel in vorm van een dubbelsteen met verschillend gekleurde kanten weer te reproduceren. Dit doel word gefaciliteerd door de technische kenmerken.
Uitspraak ingezonden door Michaël De Vroey, BakerMcKenzie.
Merkinbreuk door gebruik tekens zonder toestemming
Nederlandstalige ondernemingsrechtbank Brussel 26 september 2019, IEFbe 2976; (Traxxas tegen JSP) Traxxas is een Amerikaanse producent die radiogeleide of telegeleide voertuigen en accessoires, zoals elektrische connectoren, aanbiedt. JSP houdt zich bezig met de verdeling van radiografisch gestuurd modelspeelgoed in Europa. Zij verdeelt verschillende merkproducten in de sector van telegeleide modelbouw in de Benelux en daarbuiten. JSP verdeelde verschillende producten die zij aan had gekocht bij Traxxas in het kader van een mondelinge, niet-exclusieve distributieovereenkomst van onbepaalde duur. Er is een geschil ontstaan over de beëindiging van die distributierelatie door Traxxas en de intellectuele eigendomsrechten van partijen. Traxxas is houdster van verschillende internationale merken, waaronder het woord- en beeldmerk TRX4, en van een octrooi voor een 'Elektrisch verbindingssamenstel'. Traxxas verwijt JSP o.a. merkinbreuk te plegen door zonder haar toestemming originele Traxxas connectoren te verhandelen met het opschrift 'TRX'. Wat de merkinbreuk betreft is niet bewezen geacht dat Traxxas afstand zou hebben gedaan om zich tegen het gebruik van haar merken door JSP te verzetten. Wat de modellen betreft, is onvoldoende gebleken of de connectoren bij normaal gebruik zichtbaar blijven wanneer zij verwerkt zijn in een modelauto en of er andere zichtbare kenmerken zijn die aan de voorwaarden inzake nieuwheid en een eigen karakter voldoen. Omdat de merkinbreuk een onrechtmatig voordeel voor JSP kan opleveren, is tevens sprake van misleidende handelspraktijken.
Artikel ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap & Kreijger.
Merk in kunstwerk mag
Een kunstenaar mag een merk van een ander in een kunstwerk verwerken, mits het kunstwerk ‘het originele resultaat is van een creatief vormgevend proces dat niet erop is gericht het merk of de merkhouder schade toe te brengen’, schrijft Dirk Visser in zijn column op Mr-online.nl over de beslissing van het Benelux Gerechtshof op 14 oktober 2019.
Uitspraak ingezonden door Camille Janssen, Benelux Office for Intellectual Property.
Benelux-Gerechtshof bevestigt weigering BOIP in eerste beroepszaak
Benelux Gerechtshof 18 oktober 2019, IEF 18777, IEFbe 2973; C 2018/7 (Grupo Bimbo tegen BOIP) Merkenrecht. Grupo Bimbo heeft een Benelux aanvraag ingediend voor het woordmerk THINS voor diverse voedingsmiddelen in de klassen 29 en 30. Deze aanvraag is door het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BOIP) gedeeltelijk geweigerd, omdat het een courante aanduiding is die beschrijvend is voor voedingsmiddelen die in een dunne variant op de markt (kunnen) worden gebracht. Grupo Bimbo heeft beroep ingesteld tegen de definitieve gedeeltelijke weigering van BOIP. Het is daarmee de allereerste beroepszaak tegen een beslissing tot weigering op absolute gronden sinds de instelling van het BenGH als beroepsinstantie in eerste aanleg. Het BenGH verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van BOIP.
HvJ EU: Red Bull opnieuw in ongelijk gesteld
HvJ EU 29 juli 2019, IEF 18766, IEFbe 2971; ECLI:C:2019:641 (Red Bull tegen EUIPO/ Marques/ Optimum Mark) Red Bull heeft een merkaanvraag ingediend voor de combinatie van twee kleuren voor de energiedranken van Red Bull. De aangevraagde bescherming betreft de kleuren blauw en zilver, waarbij de verhouding ongeveer 50/50 bedraagt. De merken zijn, nadat ze op grond van het door het gebruik ontstaan onderscheidend vermogen werden ingeschreven, op 9 oktober 2013 nietig verklaard door de nietigheidsafdeling van het EUIPO en op verzoek van Optimum Mark. Red Bull heeft hiertegen beroep ingesteld bij de kamer van beroep van het EUIPO. Volgens de kamer van beroep voldeed de grafische voorstelling van de litigieuze merken niet aan de vereisten van nauwkeurigheid en duurzaamheid. De litigieuze merken lieten immers de schikking van twee kleuren volgens tal van verschillende combinaties, met een zeer verschillende totaalindruk, toe. Het Gerecht EU oordeelde dat de kleurenmerkcombinatie van Red Bull nietig is nu het tal van verschillende combinaties toelaat [IEF 17315, IEFbe 2415]. Red Bull wordt opnieuw in het ongelijk gesteld. De eerste vier middelen in hogere voorziening zijn afgewezen: i) schending van de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid in de context van artikel 4 en artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009; ii) schending van artikel 4 en artikel 7, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009; iii) schending van het vertrouwensbeginsel; iiii) schending van het evenredigheidsbeginsel. Het vijfde middel - schending van artikel 134, lid 1, en artikel 135 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht - wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak ingezonden door Michaël De Vroey, BakerMcKenzie.
Merkinbreuk en vergelijkende reclame Cubilis
Ondernemingsrechtbank Antwerpen (afdeling Antwerpen) 16 oktober 2019, IEFbe 2975; A/19/03981 (Stardekk tegen Roomraccoon) Merkenrecht. Vergelijkende reclame. Stardekk commercialiseert een softwarepakket Cubilis voor hotels en restaurants en is houder van dat merk. Roomraccoon commercialiseert een softwarepakket Roomracoon, gericht op dezelfde markt en met vergelijkbare functionaliteiten. Op de website wordt meerdere malen verwezen naar Cubilis, in die zin dat Roomraccoon een alternatief is voor Cubilis. Ook in de broncode van de webpagina komt meerdere malen Cubilis terug. Stardekk vordert dat sprake is van inbreuk op haar merkenrecht en vergelijkende reclame. Volgens de rechtbank is sprake van merkinbreuk op grond van de BVIE en vergelijkende reclame op grond van de WER.
Prejudiciële vragen: inbreuk auteursrecht door overleggen foto aan rechter?
HvJ EU 16 oktober 2019, IEF 18772, IEFbe 2974; C-637/19 BY (BY tegen CX) Auteursrecht. Via MinBuza: CX en BY zijn twee particulieren met elk een eigen website. In een andere zaak heeft CX een kopie van een tekstpagina met een foto van de website van BY, dienende als bewijsstuk, aan de rechter overgelegd. Volgens BY is die foto auteursrechtelijk beschermd en heeft CX inbreuk gemaakt op dat auteursrecht. BY vordert om deze reden schadevergoeding. De rechter, voor wie de zaak in eerste aanleg aanhangig was, heeft vastgesteld dat het feit dat de foto was overgelegd aan de rechter, ertoe heeft geleid dat het algemeen toegankelijk is op grond van de Zweedse grondwettelijke bepalingen inzake openbaarheid van documenten. Volgens de rechter in eerste aanleg had CX daarmee de foto gedistribueerd in de zin van de wet op het auteursrecht, echter is volgens hem geen schade geleden door BY en hij wees de vordering af. BY heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter (zie C-637/19). Voor de verwijzende rechter bestaat onduidelijkheid ten aanzien van de vraag of een rechter moet worden beschouwd als het publiek in de zin van de richtlijn auteursrecht. Om deze reden verzoekt de verwijzende rechter om beantwoording van enkele prejudiciële vragen.