Gepubliceerd op woensdag 4 december 2024
IEFBE 3836

UPC overzicht: 26 november t/m 2 december 2024

UPC CFI LD München 26 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CFI_437/2024 (GXD-Bio tegen Myriad). Myriad, verweerder in deze procedure, dient een verzoek in om zekerheidstelling op grond van Rule 158 RoP en artikel 69 (4) UPCA. Volgens verweerder heeft GXD-Bio, eiser in de procedure, namelijk geen registraties op zijn naam, behalve voor de octrooifamilie die hij nu claimt. Verder heeft verweerder geen kennis van andere mogelijke activa van eiser die gebruikt zouden kunnen worden als onderpand voor de vorderingen van verweerder. Er bestaan dus ernstige twijfels over de vraag of eiser zelf als schuldenaar van vorderingen tot vergoeding van de kosten over voldoende middelen beschikt om de invorderbare kosten van verweerder te dekken tot het toepasselijke plafond. Het Gerecht van Eerste Aanleg wijst het verzoek van verweerder toe. Verweerder heeft onderbouwde informatie verstrekt over de financiële middelen en activa en eiser heeft deze informatie niet betwist. Eiser heeft zelfs verklaard dat hij bereid is de zekerheid te stellen.

UPC CFI LD Parijs 26 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CFI_468/2023 (C-KORE SYSTEMS tegen NOVAWELL). In deze procedure vond een inbeslagname plaats om bewijsmateriaal te bewaren. De heer Wlodarczyk, vertegenwoordiger van C-KORE (eiser en octrooihouder), heeft een beëdigde verklaring afgelegd over wat er is gebeurd tijdens de inbeslagname. Deze verklaring is door C-KORE in de procedure overgelegd. NOVAWELL wil deze beëdigde verklaring laten verwijderen. De rechter-rapporteur oordeelt dat de verklaringen van de heer Wlodarczyk niet vallen onder de informatie waarover de advocaat zou kunnen beschikken buiten de verrichtingen tot bewaring van bewijsmateriaal. Ze vallen dus niet onder het beroepsgeheim. Het verzoek van NOVAWELL om de verklaringen te verwijderen wordt afgewezen. Verder oordeelt de rechter-rapporteur dat het – in tegenstelling tot wat NOVAWELL stelt – niet nodig is om de gerechtsdeskundige en de deurwaarder te horen, aangezien het overgelegde verslag en de notulen voldoende zijn om het Gerecht te informeren. 

UPC CFI LD Milaan 27 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CFI_240/2023 (Oerlikon Textile tegen Himson Engineering). Naar aanleiding van het verzoek van Himson, verweerder in de procedure, wordt de tussentijdse conferentie uitgesteld naar een later moment op de dag. Himson is namelijk niet beschikbaar, wegens beroepsverplichtingen.

UPC CoA 27 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CoA_651/2024 (Total Semiconductor tegen Texas Instruments). De rechter-rapporteur heeft geoordeeld dat Total Semiconductor (appellant) zekerheid moet stellen voor haar kosten en dat verlof tot hoger beroep wordt geweigerd. De vraag in deze procedure is of een dergelijke beslissing door de rechter-rapporteur mag worden genomen of dat dit moet worden gedaan door het panel of ten minste moet worden nagekeken door het panel. Het Hof van Beroep oordeelt dat tenzij anders is bepaald, tegen een case management decision of een case management order van de rechter-rapporteur geen rechtstreeks beroep kan worden ingesteld. In casu is sprake van een kwestie van toegang tot de rechter waarover nog geen beslissing is genomen en die het Hof van Beroep ambtshalve aan de orde kan stellen. Het ontbreken van een panelbeoordeling kan dus niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om discretionaire toetsing in deze zaak. Het Hof van Beroep verleent verlof tot hogere voorziening op de vraag of de rechter-rapporteur alleen mocht beslissen over de zekerheid voor de kosten van een partij en verlof tot hogere voorziening mocht weigeren. Het verlof tot hogere voorziening strekt zich niet uit tot de inhoudelijke kwestie van de zekerheid voor de kosten in de bestreden beschikking.

UPC CFI CD Parijs 27 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CFI_308/2023 (NJOY tegen VMR). NJOY, eiser in deze procedure, heeft een vordering tot nietigverklaring ingediend tegen VMR, verweerder in deze procedure. Het gaat om een octrooi dat betrekking heeft op de technologie van verdampers (ook wel: elektronische sigaretten). Volgens NJOY is het octrooi ongeldig wegens een gebrek aan inventiviteit, met als uitgangspunten twee Amerikaanse octrooiaanvragen Pan en Cross. VMR diende vervolgens een verweerschrift in met het subsidiaire verzoek om het octrooi te wijzigen en met bijkomende verzoeken. NJOY verzoekt in haar repliek om afwijzing van het wijzigingsverzoek van VMR en om toelating van aanvullende bewijsstukken. VMR verzoekt om deze bewijsstukken niet toe te laten.

De rechter-rapporteur acht het verzoek om het octrooi te wijzigen ontvankelijk en laat de gronden voor nietigverklaring die niet waren aangevoerd in de dagvaarding en nieuwe feiten en bewijsmateriaal buiten beschouwing. Het Gerecht van Eerste Aanleg stelt dat Pan alle kenmerken van het octrooi in kwestie toont, behalve een venster in de kamer van de elektronische sigaret. In Lee zit een venster in het mondstuk van de elektronische sigaret. Het objectief technische probleem was dat de cartomizer niet zichtbaar was. Als men de inhoud van de kamer zichtbaar wil maken, ligt het voor de hand om een venster in de kamer aan te brengen. Het Gerecht oordeelt dat conclusie 1 van het octrooi ongeldig is. Daarnaast komt het Gerecht tot het oordeel dat de hulpverzoeken niet inventief zijn. Het Gerecht verklaart het octrooi in zijn geheel vervallen.

UPC CoA 28 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CoA_490/2024 (Appellant tegen Amycel). Appellant heeft aangegeven een micro-onderneming te zijn. Omdat het Gerecht van Eerste Aanleg hieraan twijfelde, vroeg het om uitleg en documentatie. Vervolgens gaf Appellant toch aan een kleine onderneming te zijn en geen micro-onderneming. Appellant heeft geen bewijs overgelegd. Volgens Rule 370.8 (d) (ii) kan het Gerecht niet alleen de betaling van het restant van het reguliere honorarium bevelen, maar ook een aanvullende 50% daarvan, als de door de partij verstrekte verklaring geheel of deels onjuist blijkt te zijn. Het Hof van Beroep oordeelt dat er in casu geen rechtvaardiging is om af te zien van de verplichting om de aanvullende taks te betalen. Appellant heeft geen correcte bevestiging van zijn status als kleine onderneming verstrekt, dus naar het oordeel van het Hof van Beroep is hij geen kleine onderneming en moet zijn bevestiging als onjuist worden beschouwd. Het Hof van Beroep geeft op verzoek van de verweerder een beslissing bij verstek ten nadele van Appellant. Het verzoek van Appellant om af te zien van de aanvullende taks wordt afgewezen en het verzoek om rechtsbijstand ook.

UPC CoA 29 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CoA_548/2024 (Aarke tegen SodaStream). In haar verweerschrift heeft Aarke het UPC verzocht SodaStream op grond van Rule 158 RoP te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten. De rechter-rapporteur heeft het verzoek afgewezen. Vervolgens heeft Aarke een panelreview op grond van Rule 333 RoP gevraagd en ook dit werd afgewezen. De rechter heeft de discretionaire bevoegdheid om zekerheid voor proceskosten en andere kosten te bevelen. Onvoldoende betwist is dat SodaStream, als onderdeel van de PepsiCo groep, financieel in staat is om aan een kostenveroordeling te voldoen. In deze hoger beroepsprocedure vordert Aarke vernietiging van de bestreden beschikking en veroordeling van SodaStream tot het stellen van zekerheid voor de kosten van Aarke. Het Hof van Beroep wijst de vordering af en geeft de juiste juridische maatstaf die moet worden gehanteerd.

Ten eerste is het bij gebreke van garanties of andere bijzondere omstandigheden niet relevant of eiser tot een – financieel gezond – concern behoort; alleen de financiële positie van de eiser zelf is relevant. Ten tweede is het niet relevant of een eiser bereid is de verweerder te vergoeden als een kostenveroordeling ten gunste van de verweerder zou worden uitgesproken. Ten derde is het ook niet relevant of een kostenveroordeling ten gunste van de verweerder te verwachten is. Tot slot wijst Aarke er terecht op dat niet is vereist dat wordt aangetoond dat tenuitvoerlegging onmogelijk is. Het volstaat dat een verweerder aantoont dat de tenuitvoerlegging van een kostenveroordeling te belastend is. In deze procedure is er bij toepassing van deze criteria geen grond om SodaStream te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor een eventuele kostenveroordeling ten gunste van Aarke.

UPC CFI LD Düsseldorf 29 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CFI_355/2023 (FUJIFILM tegen Kodak). Op grond van Rule 36 RoP kan de rechter-rapporteur op een met redenen omkleed verzoek van een partij toestaan dat binnen een nader te bepalen termijn nadere schriftelijke stukken worden uitgewisseld. In deze procedure hebben verweerders (Kodak) geen met redenen omkleed verzoek ingediend en de rechter-rapporteur heeft niet toegestaan dat verdere schriftelijke stukken werden uitgewisseld. Het Gerecht van Eerste Aanleg laat de schriftelijke opmerkingen in de memorie buiten beschouwing.

UPC CFI LD Düsseldorf 29 november 2024, IEF 22404, IEFbe 3836; UPC_CFI_355/2023 (FUJIFILM tegen Kodak). Het Japanse bedrijf FUJIFILM, eiser in deze procedure, heeft een inbreukprocedure ingesteld tegen de drie Duitse verweerders en koos Engels als procestaal. De eiser heeft een verzoek ingediend om simultaanvertaling van het Engels naar het Japans tijdens de hoorzitting. Volgens FUJIFILM is simultaanvertaling noodzakelijk voor gebruikmaking van haar procedurele rechten op grond van het beginsel van een eerlijk proces en equality of arms in de procedure. Verweerders maken bezwaar tegen het verzoek met betrekking tot Rule 109.1 RoP en tegen de vertaalkosten die proceskosten worden. Het Gerecht van Eerste Aanleg van Den Haag vat een tweestappenbenadering samen voor het onderzoek van Rule 101 RoP: ten eerste moet worden beslist of het passend is vertolking tijdens de mondelinge behandeling toe te staan en ten tweede of het passend is dat de kosten van een dergelijke vertolking proceskosten worden.

Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt dat het in casu passend is om vertolking toe te staan tijdens de mondelinge behandeling, want het houden van een hoorzitting in een vreemde taal stelt hoge eisen aan de taalvaardigheid van de vertegenwoordigers van de eiser. Om een eerlijke hoorzitting te waarborgen, is het dus zeker passend. Naar het oordeel van het Gerecht is het niet passend dat de kosten van deze vertolking deel gaan uitmaken van de proceskosten. Japans is geen officiële taal van de overeenkomstsluitende lidstaten en evenmin een officiële of aangewezen taal van de lokale afdeling Düsseldorf. Daarnaast rechtvaardigt de wens om de procedure beter in detail te begrijpen, alsof deze in het Japans wordt gevoerd dit niet. De eiser mag op eigen kosten gebruik maken van een tolk.