UPC overzicht: 10 t/m 16 december 2024
UPC CoA 10 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CoA_470/2023 (NanoString tegen 10x Genomics). 10x Genomics heeft een voorlopige voorziening verzocht tegen NanoString wegens directe en indirecte inbreuk op haar octrooi. Dit werd door het Gerecht van Eerste Aanleg toegewezen: NanoString moest zich onthouden van inbreuk en er werd een dwangsom opgelegd. Op verzoek van 10x Genomics heeft het Gerecht van Eerste Aanleg in een tweede beschikking dwangsommen opgelegd wegens het niet-naleven van de voorlopige voorziening. Het Hof van Beroep heeft vervolgens de eerste beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg vernietigd. NanoString gaat nu ook in hoger beroep tegen de beschikking waarin het Gerecht van Eerste Aanleg dwangsommen oplegt. Deze zouden een juridische grondslag missen, aangezien de eerste beschikking is vernietigd. Volgens 10x Genomics heeft de vernietiging van de eerste beschikking geen invloed op de juridische grondslag van de bestreden beschikking, want NanoString heeft de beschikking geschonden toen deze nog van kracht was.
Het Hof van Beroep oordeelt dat de vernietiging op grond van artikel 75 lid 1 UPCA en Rule 242.1 RoP van een beschikking van het Gerecht van Eerste Aanleg die een voorlopige voorziening heeft toegewezen als algemene regel terugwerkende kracht heeft. De vernietigde beschikking moet worden beschouwd alsof deze nooit enig juridisch effect heeft gehad. Het Hof van Beroep concludeert dat de juridische grondslag voor de beschikking tot het opleggen van een dwangsom weg is genomen. De bestreden beschikking wordt vernietigd.
UPC CFI Noordelijk Baltische RD 10 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_380/2023 (Edwards tegen Meril). In deze procedure stelt het Gerecht de waarde van de inbreukvordering en tegenvorderingen vast op zes miljoen euro. De mondelinge behandeling vindt plaats op 16 januari 2025. Er loopt een oppositieprocedure bij het EOB tegen hetzelfde octrooi. De hoorzitting bij het EOB vindt één dag na de mondelinge behandeling van deze zaak plaats. Hoewel Meril het Gerecht heeft gevraagd de zitting uit te stellen tot na de EOB-uitspraak, heeft het Gerecht dit verzoek afgewezen. Het Gerecht vraagt wel aan de partijen om informatie over de uitkomst van de oppositieprocedure en beslist daarna of verdere procedurele stappen nodig zijn.
In deze procedure heeft Edwards meerdere hulpverzoeken ingediend om het octrooi te wijzigen voor het geval bepaalde conclusies ongeldig worden verklaard. Het Gerecht van Eerste Aanleg acht deze hulpverzoeken toelaatbaar. Edwards voert ook aan dat zelfs als bepaalde kenmerken ontbreken, het product van Meril toch binnen de reikwijdte van het octrooi valt door middel van equivalentie. Ook deze argumenten zijn toelaatbaar. Meril heeft bepaalde argumenten die de inventiviteit van Edwards’ octrooi aanvallen te laat ingediend. Het Gerecht heeft enkele argumenten van Meril daarom uitgesloten. Ten slotte oordeelt het Gerecht dat de nieuwe positie van de gedaagden ten aanzien van de tweede conclusie toelaatbaar is en dat er geen behoefte is aan een prejudiciële verwijzing. Het verzoek om een gerechtelijke deskundige wordt afgewezen en deskundigen van partijen worden niet gehoord.
UPC CoA 11 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CoA_520/2024 (Scandit tegen Hand Held Products). Scandit is een bedrijf dat gevestigd is in Zwitserland en Hand Held is gevestigd in de Verenigde Staten. Hand Held vraagt om simultane vertolking van de mondelinge behandeling van het Duits naar het Engels. Dit is geregeld in Rule 109 RoP en volgens lid 1 moet het verzoek om simultane vertolking uiterlijk één maand vóór de mondelinge behandeling worden ingediend en het moet bepaalde informatie bevatten. Het verzoek is ontvankelijk, want het voldoet aan de gestelde eisen. Maar de rechter-rapporteur bij het Hof van Beroep merkt wel op dat Hand Held eerdere processtukken in het Duits heeft ingediend en nu ineens om vertolking vraagt. Daarnaast rechtvaardigt het enkele feit dat interne medewerkers van Hand Held, die de Duitse taal niet beheersen, aan de zitting zullen deelnemen niet dat de griffie de opdracht krijgt om alle nodige voorzieningen voor simultane vertolking te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
UPC CFI Noordelijk Baltische RD 11 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_380/2023 (Meril tegen Edwards). In de inbreukprocedure tussen Edwards en Meril heeft Meril verzocht dat de behandeling van de hoofdzaak wordt geschorst in afwachting van een beslissing van de oppositieafdeling van het EOB. Het Gerecht van Eerste Aanleg heeft dit afgewezen, maar het Hof van Beroep heeft deze beschikking van het Gerecht vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerecht van Eerste Aanleg die de bestreden beschikking heeft gegeven voor verdere behandeling van Merils verzoek om opschorting. Het Gerecht van Eerste Aanleg wijst het verzoek af: een snelle uitspraak van het UPC is gewenst, het kan worden verwacht dat de uitkomst van de oppositieprocedure beschikbaar zal zijn voordat het UPC uitspraak doet ten gronde en bovendien kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de toekomstige beslissing van de oppositieafdeling van het EOB vatbaar zal zijn voor beroep. De mondelinge behandeling blijft dus gepland staan op 16 januari 2025, maar tijdens de zitting zal het Gerecht partijen verzoeken om het Gerecht te informeren over de uitkomst van de oppositieprocedure. Het Gerecht beslist dan of verdere procedurele stappen nodig zijn.
UPC CFI LD Parijs 11 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_395/2023 (DexCom tegen Abbott). DexCom heeft een inbreukactie tegen Abbott ingesteld met betrekking tot het octrooi op continu glucose monitoring systemen voor personen met diabetes (het octrooi maakt het mogelijk om op afstand de glucosewaarden te monitoren). Tegen de inbreukactie heeft Abbott een tegenvordering tot nietigverklaring ingediend, op de gronden toegevoegde materie en gebrek aan inventiviteit. DexCom verwierp weer op haar beurt de argumenten voor de nietigverklaring van haar octrooi en ze diende subsidiaire verzoeken in om het octrooi te wijzigen. Daarnaast betoogde DexCom dat Abbotts argument over de toegevoegde materie te laat in de procedure werd aangevoerd. De UPC-procedure is frontloaded en het Hof ziet geen legitieme reden voor Abbott om pas in een later stadium een nieuwe grond aan te voeren.
Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt over de beschermingsomvang dat de tekst van conclusie 1 van het octrooi technisch een redelijke interpretatie toelaat die afwijkt van die van DexCom en dat deze tekst niet enkel als richtlijn mag dienen en niet mag worden uitgebreid tot wat op basis van de beschrijving lijkt te zijn beoogd door de octrooihouder. Een afwijkende interpretatie schaadt de rechtszekerheid van derden. Ten slotte oordeelt het Gerecht van Eerste Aanleg dat het octrooi niet inventief is en het octrooi wordt in zijn geheel nietig verklaard.
UPC CoA 11 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CoA_719/2024 (Magna tegen Valeo). Deze procedure gaat om een voorlopige voorziening die is opgelegd aan Magna. Het Gerecht had een vrijstelling opgenomen voor vijf specifieke BMW-modellen, maar volgens Magna ontbrak de BMW 2 Serie Gran Coupé. Daarom verzocht Magna om rectificatie van de beschikking. Dit werd afgewezen, want Magna had het model niet expliciet in de procedure geïntroduceerd. In hoger beroep voert Magna aan dat uit hun eerdere verklaringen en bewijsstukken al duidelijk was dat dit model deel uitmaakte van de gewraakte leveringen. Het Hof van Beroep stelt vast dat er geen geldige reden was om dit BMW-model uit te sluiten en besloot de werking van de oorspronkelijke beschikking te schorsen voor dit specifieke model, in afwachting van de definitieve uitspraak op Magna’s beroep tegen de oorspronkelijke beschikking.
UPC CFI LD Hamburg 12 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_664/2024 (Hand Held tegen Scandit). In deze procedure staat betekening van een processtuk in Zwitserland centraal. In het CMS staat 23 november 2024 als betekeningsdatum. Deze datum is gebaseerd op Rule 271.6 RoP, waarin staat dat betekening geacht wordt tien dagen na versturen plaats te vinden. Maar deze Rule geldt hier niet, omdat Zwitserland geen Lidstaat is. Voor betekening in Zwitserland is Rule 274 RoP van toepassing, want daar wordt betekening buiten de Lidstaten geregeld. De werkelijke betekeningsdatum, 20 november 2024, is daarom bindend.
UPC CFI LD Düsseldorf 11 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_457/2023 (Dolby tegen HP). Dolby heeft een vordering ingesteld tegen HP wegens inbreuk op haar octrooi. Vervolgens heeft HP een reconventionele vordering tot herroeping ingediend. Dolby heeft nog voordat de schriftelijke procedure was afgerond een verklaring ingediend tegen de achtergrond van een buitengerechtelijke schikking de vordering in te trekken, inclusief haar eerdere verzoek om het litigieuze octrooi te wijzigen. De volgende dag verzocht HP om de intrekking van de reconventionele vordering tot herroeping toe te staan. Beide partijen willen hun eigen kosten dragen en vragen om vergoeding van 60% van de griffierechten. Partijen zijn het met elkaar eens en het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt dan ook dat zowel Dolby als HP haar vorderingen mag herroepen en haar eigen gerechtskosten draagt. Beide partijen krijgen 60% van de gerechtskosten vergoed.
UPC CFI LD München 12 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_201/2024 (Syngenta tegen Sumi Agro). Syngenta stelt dat Sumi Agro de hoofdprocedure te laat is gestart. Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt dat Rule 371.1 RoP stelt dat betaling van gerechtskosten bij het indienen moet plaatsvinden. De betaling hoeft niet vóór het verstrijken van de deadline zijn ontvangen. Het verzoek van Syngenta wordt dus afgewezen, want de hoofdprocedure is tijdig gestart. Naar het oordeel van het Gerecht past Syngenta Rule 15.2 RoP verkeerd toe en het Gerecht verduidelijkt dat het betalen van de gerechtskosten bij het indienen voldoende is; de ontvangst door het Gerecht is geen vereiste.
UPC CFI LD Düsseldorf 12 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_459/2024 en UPC_CFI_657/2024 (Valeo tegen Magna). Valeo verzoekt verlenging van de termijnen voor het indienen van de repliek op de conclusie van antwoord en de conclusie van antwoord op de tegenvordering tot nietigverklaring. Dit verzoek wordt door het Gerecht van Eerste Aanleg afgewezen. Naar het oordeel van het Gerecht houden de wettelijke termijnen al rekening met omstandigheden zoals werkdruk en vakanties en Valeo heeft geen uitzonderlijke omstandigheden aangetoond. Verder stelt Valeo dat hij problemen ervaart met het CMS, maar dit argument gaat niet op omdat hij al geruime tijd op de hoogte was van de conclusie van antwoord. Magna heeft terecht bezwaar gemaakt tegen verdere vertraging. Concluderend ziet het Gerecht geen reden om de termijnen verder te verlengen en wordt de efficiënte voortgang van de procedure gehandhaafd.
UPC CFI CD Parijs 12 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_164/2024 (Microsoft tegen Suinno). Suinno heeft een verzoek om toestemming tot wijziging van eis ingediend met betrekking tot het bedrag van de gevorderde schadevergoeding. Dit werd toegestaan. Microsoft heeft vervolgens verzocht om toestemming om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking. De bevoegdheid van het Gerecht van Eerste Aanleg om verlof tot hoger beroep te verlenen moet worden gezien als een uitzondering op het algemene beginsel dat beschikkingen alleen kunnen worden herzien samen met het hoger beroep tegen de eindbeslissing en slechts onder de voorwaarde dat de partij die door de beschikking wordt benadeeld, ook door de eindbeslissing wordt benadeeld. Het Gerecht moet daarom overwegen of de beschikking juridische kwesties betreft die onderwerp zijn van verschillende interpretaties binnen het UPC en daarom door het Hof van Beroep moeten worden beslist. Hiervan is in casu geen sprake, dus het Gerecht van Eerste Aanleg wijst het verzoek van Microsoft tot verlof tot hoger beroep af.
UPC CFI LD Parijs 13 december 2024, IEF 22434, IEFbe 3840; UPC_CFI_495/2023 (ICPillar tegen ARM). ICPillar heeft een verzoek tot intrekking overeenkomstig Rule 265 RoP ingediend en vervolgens diende ook ARM een verzoek tot intrekking van hun reconventionele vordering tot vervallenverklaring in. ICPillar legt uit dat parallelle octrooiprocessen tussen ICPillar en ARM aanhangig waren in de Verenigde Staten. Na een besloten en vertrouwelijke bemiddeling tussen de partijen hebben ze een vertrouwelijke overeenkomst ondertekend. Beide partijen verzoeken dat de intrekking van de vorderingen en de aanvaarding daarvan worden erkend door het Gerecht van Eerste Aanleg, dat beide partijen hun eigen kosten dragen en ze vragen 60% van de griffierechten terug. Omdat partijen hetzelfde verzoeken, ziet het Gerecht van Eerste Aanleg geen bezwaar om de respectieve intrekkingen in deze zaak toe te staan. Hoewel het procesgedrag van de partijen eerlijk en zorgvuldig is geweest, is het, gezien het late stadium van de procedure en het reeds verrichte werk door het Gerecht, gerechtvaardigd om de terugbetaling van de griffierechten vast te stellen op 40% in plaats van 60%.