Gepubliceerd op woensdag 25 maart 2015
IEFBE 1274
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Uitleg aan geharmoniseerd begrip originaliteit mist feitelijke grondslag

Hof van Cassatie van België 27 februari 2015, IEFbe 1274 (G-Star tegen H&M)
Uitspraak aangebracht door Eric De Gryse, Simont Braun. Auteursrecht. Middelen worden afgewezen, waardoor het arrest van Hof van beroep Antwerpen definitief is: IEFbe 581. Het middel dat er geheel van uitgaat dat de eiseressen hadden aangevoerd dat de overige rechtsinstanties van de Europese Unie bij de beoordeling van de originaliteit van een werk zonder meer gebonden zijn door de definitief van kracht van gewijsde getreden beslissingen hieromtrent gewezen door de rechtscolleges van de andere lidstaten, mist feitelijke grondslag. Beide partijen vorderen gelet op de aard van de zaak het gewettigd maximumbedrag aan rechtsplegingsvergoeding. Dit behoeft geen verdere motivering.

Eerste middel
1. In hun tweede syntheseconclusie in appel stelden de eiseressen in het kader van hun vordering ertoe strekkende de Elwood-jeansbroek als auteursrechtelijk beschermd te doen erkennen dat, aangezien de auteursrechtelijke bescherming begrepen in de term originaliteit een "geharmoniseerd rechtsbegrip in heel de EU" is, "alle andere rechtsinstanties in de EU (...) in weze (...) gebonden zijn" door de uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof van 13 december 2012.
2. Het middel dat geheel ervan uitgaat dat eiseressen hadden aangevoerd dat de overige rechtsinstanties van de Europese Unie bij de beoordeling van de originaliteit van een werk zonder meer gebonden zijn door de definitief van kracht van gewijsde getreden beslissingen hieromtrent gewezen door de rechtscolleges van de andere lidstaten, mist feitelijke grondslag.

Twee middel
3. Uit de stukken waarop het Hof vemag acht te slaan, blijkt dat de beide partijen de toekenning van de maximum rechtsplegingsvergoeding verzochten en dit verzoek steunden op de aard van de zaak.
4. De appelrechters die in deze context oordelen dat de beide partijen de maximum rechtsplegingsvergoeding vorderen, treden hierdoor het standpunt bij van de beide partijen dat gelet op de aard van de zaak het maximumbedrag gewettigd is, zonder hieromtrent verder te moeten motiveren.
Het middel kan niet worden aangenomen.