Gepubliceerd op donderdag 23 mei 2024
IEFBE 3740

Artikel geschreven door Caroline Theunis, advocaat.

Streamingdiensten verliezen terrein in zaak voor Grondwettelijk Hof

Streamingdiensten verliezen terrein in zaak voor Grondwettelijk Hof

Caroline Theunis, advocaat

Toen in 2022 de DSM-bepalingen voor “online auteursrechten” werden omgezet in België, stapten enkele streamingdiensten (zoals Streamz en Spotify) samen met enkele platenfirma’s naar het Grondwettelijk Hof. De zaak is nog hangende.

Zij verzetten zich tegen artikel XI.228/11 WER, dat een niet-overdraagbaar vergoedingsrecht voor auteurs en uitvoerende kunstenaars invoerde. De artiesten moeten daardoor vergoed worden door streamingplatformen, zelfs nadat ze hun exploitatierechten hebben overgedragen aan een uitgever of producent.

Streamingdiensten, zoals Spotify en Netflix, zijn platformen die on-demand content beschikbaar maken. Doorgaans doen ze dit door licenties aan te gaan met professionele uitgevers.

Argument: grenzen van de richtlijn overschreden
De streamingdiensten vinden dat België te ver gaat door artiesten een blijvend recht op vergoeding toe te kennen.

De richtlijn stelt immers wel dat lidstaten moeten zorgen voor een “passende en evenredige vergoeding” voor artiesten die hun exploitatierechten overdragen, maar dit zou enkel betrekking hebben op de rechtstreekse contractuele relatie tussen de artiest en de platenfirma.

Bevestigd: eerlijke vergoeding niet enkel via producent
In een recente uitspraak van Europees Commissaris Thierry Breton, geeft hij de streamingdiensten ongelijk. Het vergoedingsmechanisme kan zich wel degelijk uitstrekken over het exploitatiecontract met de uitgever heen:

"Member States can use different mechanisms when transposing the principle of appropriate and proportionate remuneration taking into account contractual freedom and a fair balance of rights and interests. Such mechanisms might ensure that this principle applies throughout the value chain, including when performers’ and authors’ rights are sub-licenced to third parties, such as music streaming services.

Directe duidelijkheid over de overeenstemming van de Belgische wet met de richtlijn is hiermee evenwel nog niet geboden. De vraag blijft of een niet-overdraagbaar recht de contractuele vrijheid niet overdreven beperkt.

Eerdere hints vanuit EU-niveau
Interessant is dat Europees Parlement ooit voorstelde om het vergoedingsrecht in de richtlijn als “wettelijk” recht te formuleren. Dat zou betekenen dat dit recht bleef bestaan ongeacht de overdracht van exclusieve rechten, wat precies is hoe België het recht heeft vormgegeven. De verwoording werd evenwel niét opgenomen in de richtlijn. Anderzijds werd ze ook niet expliciet uitgesloten.

Daarnaast suggereerde de Europese Commissie tijdens de voorbereidingen van de Belgische wet dat deze niét in overeenstemming zou zijn met de DSM-richtlijn. Ze bracht het volgende advies uit over het niet-overdraagbaar recht voor artiesten ten aanzien van “UGC-deelplatformen” zoals YouTube, net zoals het voor streaming werd ingevoerd:

“(...) Article 17 of the DSM directive does not permit Member States to introduce a remuneration right of the kind currently discussed in Belgium. This right would introduce a specific obligation imposed on online content- sharing service providers, which is not provided for in Article 17.”

Artikel 17 van de richtlijn verplicht de “deelplatformen” (slechts) toestemming te vragen aan de relevante rechthebbenden (zijnde desgevallend de platenfirma).

Conclusie
Hoewel België vrij is in hoe ze de vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars regelt, vinden de streamingdiensten het onredelijk dat zij rechtstreeks aanspreekbaar blijven nadat een artiest zijn of haar exploitatierechten aan een uitgever heeft overgedragen.

De uitspraak van T. Breton bevestigt niet de (on)rechtmatigheid van zo’n niet-overdraagbaar recht, maar verduidelijkt wel dat de streamingplatformen betrokken kunnen worden in het vergoedingsmechanisme ten behoeve van de artiest.

Als alternatieve benadering zou kunnen worden gedacht aan onderhandelingsprincipes tussen de platformen en hoofdlicentiehouder-exploitanten. In die relatie zouden zij bijvoorbeeld, net zoals uitgevers tegenover artiesten, verplicht kunnen worden te heronderhandelen bij onevenredige streaminginkomsten ten opzichte van de vergoeding aan de uitgever, wat mee kan bijdragen aan de eerlijke vergoeding die uiteindelijk aan de artiesten toekomt.