Gepubliceerd op maandag 8 april 2013
IEFBE 259
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Richtsnoeren OHIM hebben geen vertrouwen gewekt

Gerecht EU 27 juni 2012, zaak T-523/10 (Interkobo tegen OHIM/XXXLutz Marken (my baby))

Gemeenschapsmerkenrecht. Vertrouwensbeginsel.

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk 'my baby'  (klasse 28) de houder van het nationaal woordmerk 'MYBABY', nationaal beeldmerk 'mybaby' en internationaal woordmerk 'MYBABY' (klasse 28) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie toe en wijst de merkaanvraag voor waren van klasse 28 af, de kamer van beroep vernietigt de beslissing van de oppositieafdeling en wijst de oppositie af.

Ondanks de aangevoerde argumenten van verzoekster, oordeelt het Gerecht dat het bestaan, de geldigheid en de beschermingsomvang van het oudere merk niet zijn bewezen. Het Gerecht stelt vast dat de richtsnoeren van het OHIM geen gegronde verwachtingen kunnen hebben gewekt bij verzoekster. Het Gerecht benadrukt dat de kamer van beroep nooit heeft gesteld dat uittreksels uit gegevensbestanden van een nationale instantie niet konden dienen ter onderbouwing van een oppositie. Dat de kamer van beroep niet heeft laten weten dat zij voornemens was af te wijken van de beoordeling van de oppositieafdeling, vormt geen schending van het vertrouwensbeginsel. Verzoekster voert aan dat zij geen reden had om nieuw bewijsmateriaal aan de kamer voor te leggen, echter uit de stukken blijkt dat het OHIM heeft betoogd dat de bescherming van de merken niet voldoende bewezen was. Er is geen sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel.

Het Gerecht EU verwerpt het beroep.

43 In de eerste plaats volgt uit het dossier van het BHIM dat het in punt 32 hierboven beschreven document, dat verzoekster als een uittreksel uit de gegevensbestanden van het Urząd Patentowy Rzeczypospolitej Polskiej heeft voorgesteld, slechts twee vermeldingen in de proceduretaal voor het BHIM, het Duits, bevat. Het gaat om de term „wörtlich” en om de woorden „Spielen, Spielzeugen, Sportartikeln” (sic). Verzoekster geeft zelf in de punten 30 tot en met 32 van het verzoekschrift toe dat die vermeldingen zijn „ingevoegd” en geen integrerend deel uitmaken van het originele document, maar een vertaling van dit document zijn. Die vertaling is echter niet in een apart document ingediend. Zij beantwoordt dus hoe dan ook niet aan de in punt 24 hierboven in herinnering gebrachte vormvereisten. De kamer van beroep, die een gebonden bevoegdheid had, moest het betrokken document dan ook buiten beschouwing laten.

44 In de tweede plaats staat vast dat, anders dan het in het vorige punt ter sprake gebrachte document, het afschrift van het in punt 33 hierboven beschreven inschrijvingsbewijs, dat in het Pools is gesteld, in de proceduretaal voor het BHIM is vertaald in een apart document. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt echter dat die vertaling niet nader te kennen gaf op welke waren of diensten het oudere Poolse woordmerk betrekking had. Volgens regel 19, lid 4, juncto regel 50 van verordening nr. 2868/95 kunnen, wanneer een in een andere taal dan de proceduretaal gesteld document aan het BHIM wordt overgelegd, de gedeelten van dit document die niet in de proceduretaal zijn vertaald, niet in aanmerking worden genomen door de kamer van beroep [zie in die zin arrest Gerecht BIOMATE, punt 25 hierboven, punt 74, en arrest Gerecht van 6 november 2007, SAEME/BHIM – Racke (REVIAN’s), T‑407/05, Jurispr. blz. II‑4385, punt 40]. Gelet op de aan haar overgelegde vertaling kon de kamer van beroep dus oordelen dat voormeld afschrift van het inschrijvingsbewijs de beschermingsomvang van het door verzoekster aangevoerde merk niet bewees.

45 Uit de twee vorige punten volgt dat de kamer van beroep moest vaststellen dat een van de aan haar overgelegde documenten niet in aanmerking kon worden genomen en dat het op basis van het andere document niet mogelijk was de beschermingsomvang van het oudere merk te beoordelen. De kamer van beroep heeft dan ook terecht geoordeeld dat verzoekster die beschermingsomvang niet had bewezen.. Middel: schending regels omtrent bewijsvoering en schending gewettigd vertrouwen.76 Weliswaar was de kamer van beroep van oordeel dat het in punt 64 hierboven beschreven document niet authentiek was, maar zij heeft dit document niet enkel om die reden buiten beschouwing gelaten, zoals in punt 66 hierboven in herinnering is gebracht. Zij heeft ook vastgesteld dat dit document niet was vertaald in een apart document. Zoals uit punt 70 hierboven blijkt, volstond deze reden, waarvan geen van voormelde drie argumenten nuttig de gegrondheid kan bestrijden, ter rechtvaardiging van de beslissing om het betrokken document niet in aanmerking te nemen.

105 Bovendien komt de door verzoekster gesuggereerde uitlegging van de wenken van punt C.II.2 van deel C.1 van de richtsnoeren van het BHIM niet overeen met de informatie die het BHIM in casu aan verzoekster heeft verstrekt. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM volgt namelijk dat het BHIM bij een op 19 maart 2007 in het kader van de oppositieprocedure aan verzoekster gerichte brief ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat elke vertaling van een document dat niet in de proceduretaal was gesteld, „in de vorm van een apart document” moest worden ingediend en een weergave van de opbouw en de inhoud van het origineel moest zijn. Uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt ook dat verzoekster in een fax van 20 juli 2007 een „verzoek” van het BHIM van 19 maart 2007 heeft vermeld. Aangezien niet uit het dossier van de procedure voor het BHIM blijkt dat het BHIM op 19 maart 2007 een andere dan de hiervoor bedoelde brief aan verzoekster heeft gezonden, wijst die vermelding erop dat verzoekster die brief daadwerkelijk heeft ontvangen. In die context had zij als voorzichtig en bezonnen marktdeelnemer moeten voorzien dat haar uitlegging van de richtsnoeren van het BHIM onjuist kon zijn en dat een van de instanties van het BHIM een met haar belangen strijdige maatregel kon nemen.

106 Bijgevolg kan verzoekster niet beweren dat de kamer van beroep het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door de door haar overgelegde uittreksels uit gegevensbestanden buiten beschouwing te laten omdat de vertaling ervan niet in een apart document was ingediend.