23 mei 2024
Uitspraak ingezonden door Jeroen Muyldermans en Paul Maeyaert, Fencer.
Novartis v PI Pharma: hermerking generiek naar merkgeneesmiddel levert opnieuw merkinbreuk op
Nederlandstalige ondernemingsrechtbank Brussel 23 mei 2024, IEFbe 3741; A/23/03788 (Novartis AG tegen PI Pharma NV). In navolging van het prejudiciële arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaken Femara en Rilatine [zie IEFbe 3588] en enkele eerdere uitspraken over hermerking van geneesmiddelen van Novartis, waarvan het beroep hangende is, oordeelt de Voorzitter van de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank van Brussel, zetelend zoals in kort geding, opnieuw dat de hermerking van de generieke benaming ‘amplodipine/valsartan Sandoz’ naar ‘Exforge’ van Novartis onrechtmatig is.De stakingsrechter oordeelt dat het Hof van Justitie de voorwaarden inzake hermerking “scherp [heeft] gesteld” voor de hermerking van een identiek generiek geneesmiddel naar een merkgeneesmiddel. Het wacht de uitspraken van het hof van beroep van Brussel in hangende Femara en Rilatine zaken niet af en oordeelt in het bijzonder dat voorschriftpraktijken en voorschriften inzake herinneringsreclame, ondanks het kleine marktaandeel van generieken, geen objectieve noodzaak tot hermerking opleveren. Ondanks kleinere marktaandelen heeft een generieke benaming volledig toegang tot de Belgische markt:
“De kleinere marktaandelen van deze geneesmiddelen onder hun generieke benaming verzetten zich echter niet tegen effectieve herinneringsreclame. Als een geneesmiddel onder zijn generieke benaming toegang heeft tot de markt, wat in deze het geval is, dan kan PI Pharma aan die benaming herinnering en aldus zelf ook effectief toegang verkrijgen tot de Belgische markt van geneesmiddelen met het actief bestanddeel amlodipine/valsartan, hoe klein het aandeel van de generieke variant daarin ook moge zijn. (…) Het volstaat vast te stellen dat het 5% of 1% marktaandeel van de betrokken generieke geneesmiddelen er in ieder geval op duidt dat deze effectief voorgeschreven of afgeleverd werden, en dat er in dit geval dus geen twijfel kan zijn dat er een werkelijke toegang bestond tot de Belgische markt. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt niet dat dergelijke kleinere marktaandelen zouden getuigen van een uitzonderlijke situatie die de hermerking van generiek naar referentiegeneesmiddel alsnog zou rechtvaardigen”.