Nietigheidsverzoek tegen de YSL-handtasmodellen afgewezen
Gerecht EU 10 september 2015, IEFbe 1494; ECLI:EU:T:2015:617; zaak T-525/13 en ECLI:EU:T:2015:614 ; zaak T-526/13 (YSL-handtassen)
Gemeenschapsmodel. Modellenrecht. Afwijzing nietigheidsverzoek voor ingeschreven gemeenschapsmodel dat een handtas weergeeft. Ter onderbouwing van de vordering tot nietigverklaring heeft H&M (verzoekster), ter staving van haar stelling dat het litigieuze model geen eigen karakter heeft, verwezen naar een ouder model. De kamer van beroep heeft geen blijk van een onjuiste opvatting gegeven door te verklaren dat de factor betreffende de vrijheid van de ontwerper op zich alleen niet bepalend kan zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van een model, maar met deze factor rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Het beroep tegen de afwijzing wordt verworpen en het model blijft in stand.
30 In casu heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de mate van vrijheid van de ontwerper voor modeartikelen zoals handtassen groot was. Overigens wordt dit oordeel niet door verzoekster betwist. Zij voert evenwel in wezen aan dat de kamer van beroep blijk van een onjuiste opvatting heeft gegeven doordat het criterium „vrijheid van de ontwerper” integrerend deel had moeten uitmaken van het onderzoek van het eigen karakter van het litigieuze model en doordat zij de fasen van deze redenering heeft omgekeerd. In een eerste fase heeft zij aldus de twee conflicterende modellen vergeleken om tot de slotsom te komen dat zij bij de geïnformeerde gebruikster niet dezelfde algemene indruk wekten en in een tweede fase heeft zij de grief inzake de vrijheid van de ontwerper onderzocht, hetgeen een onjuiste benadering is. Bovendien zijn de verschillen tussen de betrokken modellen niet voldoende groot om bij de geïnformeerde gebruikster een andere algemene indruk te wekken.
31 Ten eerste dient te worden vastgesteld dat een „redenering in twee fasen”, waarvoor verzoekster pleit, noch door de toepasselijke regelgeving noch door de rechtspraak wordt opgelegd.
35 De kamer van beroep heeft geen blijk van een onjuiste opvatting gegeven door te verklaren dat de factor betreffende de vrijheid van de ontwerper op zich alleen niet bepalend kan zijn voor de beoordeling van het eigen karakter van een model, maar met deze factor rekening moet worden gehouden bij deze beoordeling. Zij heeft dus terecht geoordeeld dat aan de hand van deze factor de beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model kan worden genuanceerd, zonder dat het gaat om een autonome factor die bepaalt welke afstand tussen twee modellen moet bestaan opdat een van hen een eigen karakter heeft.
36 Ten tweede heeft de kamer van beroep aangaande de vergelijking van de algemene indrukken die het litigieuze model en het oudere model wekken, in punt 30 van de bestreden beslissing erop gewezen dat deze indrukken verschillen als gevolg van drie kenmerken die van doorslaggevend belang zijn voor de algemene visuele verschijningsvorm ervan, namelijk de algemene vorm, de structuur en de afwerking van het oppervlak van de tas.