Gepubliceerd op dinsdag 28 april 2015
Niet te kwader trouw of lichtzinnig overgegaan tot het vorderen van royalties
Hof van Beroep Antwerpen 16 maart 2015, IEFbe 1306 (X tegen WPG Uitgevers) (link 2)
Auteursrecht. Royalties. X werkte als freelance scenarist voor WPG. X vordert betaling van royalties. Precieze verkoopcijfers zijn niet langer te achterhalen. Echter, uit niets blijkt dat de appellant te kwader trouw of lichtzinnig zou zijn overgegaan tot het vorderen van de geïntimeerde van de door hem aangerekende bedragen. Het hof veroordeelt WPG tot betaling aan X uit hoofde van royalties tot het onbetwiste bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente.
De beoordeling:
5.6.De onzekerheid of de twijfel die omtrent een aangevoerd, maar betwist feit (hier de precieze verkoopcijfers) blijft bestaan na de bewijsvoering, moeten in aanmerking worden genomen tegen degene die de bewijslast draagt. De appellant draagt dienaangaande het bewijsrisico (vgl. Cass. 20 maart 2006, Arr. cass. 2006, 645).
5.7. Daaruit volgt dat de vordering van de appellant tot het bekomen van auteursrechten ten laste van de geïntimeerde, als ongegrond moet worden afgewezen, dit althans in de mate waarin die vordering door de geïntimeerde betwist wordt, dit is voor zover ze het door de geïntimeerde voorgestelde bedrag van 15.807,00 EUR in hoofdsom overschrijdt.
5.9. Uit niets blijkt dat de appellant te kwader trouw of lichtzinnig zou zijn overgegaan tot het vorderen van de geïntimeerde van de door hem aangerekende bedragen. Dat de voorwaarden voor toekenning van een schadevergoeding wegens tergend of roekeloos geding zouden vervuld zijn is derhalve niet bewezen. De tegenvordering van de geïntimeerde strekkende tot toekenning uit dien hoofde van schadeloosstelling ten bedrage van 12.000,00 EUR wordt bijgevolg afgewezen als ongegrond.
5.10. Als in het ongelijk gestelde partij wordt de geïntimeerde veroordeeld tot de kosten van de beide aanleggen (artikel 1017, eerste lid Ger.W).