Gepubliceerd op maandag 21 juni 2021
IEFBE 3236
HvJ EU - CJUE ||
17 jun 2021
HvJ EU - CJUE 17 jun 2021, IEFBE 3236; ECLI:EU:C:2021:492 (MICM), https://ie-forum.be/artikelen/hvj-eu-micm

Uitspraak ingezonden door Peter Teunissen, Radboud Universiteit.

HvJ EU: MICM

HvJ EU 17 juni 2021, IEF 20033, IEFbe 3236, IT 3555; ECLI:EU:C:2021:492 (MICM) De onderneming Mircom International Content Management & Consulting (M.I.C.M.) Limited (hierna: „Mircom”) heeft bij de ondernemingsrechtbank Antwerpen (België) een verzoek om informatie ingediend tegen Telenet BVBA, een internetprovider. Met dit verzoek wordt beoogd een beslissing te verkrijgen waarbij Telenet wordt gelast om aan de hand van de IP-adressen die een gespecialiseerde onderneming voor Mircom heeft verzameld, de identificatiegegevens van Telenetklanten over te leggen. De internetverbindingen van Telenetklanten zijn gebruikt om via het BitTorrentprotocol films uit de catalogus van Mircom op een peer-to-peernetwerk te delen. Telenet verzet zich tegen het verzoek van Mircom.
De verwijzende rechter heeft het Hof gevraagd of het delen op dit netwerk van onderdelen van een mediabestand met een beschermd werk krachtens het Unierecht een mededeling aan het publiek vormt. Voorts of een houder van intellectuele-eigendomsrechten, zoals Mircom, die deze rechten niet exploiteert, maar schadevergoeding vordert van vermeende inbreukmakers, gebruik kan maken van de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen waarin het Unierecht voorziet om de eerbiediging van die rechten te verzekeren, bijvoorbeeld door om informatie te verzoeken. Ten slotte heeft de verwijzende rechter het Hof verzocht duidelijkheid te verschaffen over de vraag of Mircom de IP-adressen van de klanten op rechtmatige wijze heeft verzameld en of het rechtmatig is om de door Mircom aan Telenet gevraagde gegevens te verstrekken. Zie ook het persbericht van het HvJ EU.

Antwoorden op de prejudiciële vragen:

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat er sprake is van beschikbaarstelling voor het publiek in de zin van deze bepaling wanneer eerder door de gebruiker van een peer-to-peernetwerk gedownloade onderdelen van een mediabestand met een beschermd werk vanaf de eindapparatuur van die gebruiker worden geüpload naar dergelijke apparatuur van andere gebruikers van dit netwerk, hoewel deze onderdelen op zichzelf pas bruikbaar zijn nadat een bepaald percentage van alle onderdelen is gedownload. Hierbij is het irrelevant dat dit uploaden automatisch plaatsvindt gelet op de instellingen van de software waarmee het delen van bestanden mogelijk wordt gemaakt (de BitTorrentclient), wanneer de gebruiker vanaf wiens eindapparatuur wordt geüpload, zich heeft geabonneerd op deze software en ermee heeft ingestemd dat deze zou worden toegepast na naar behoren te zijn geïnformeerd over de kenmerken ervan.

2)      Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die contractueel houder is van bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, doch deze rechten niet zelf exploiteert maar enkel schadevergoeding vordert van vermeende inbreukmakers, in beginsel gebruik kan maken van de in hoofdstuk II van deze richtlijn bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, tenzij op grond van de algemene verplichting van artikel 3, lid 2, daarvan en op basis van een volledig en grondig onderzoek wordt vastgesteld dat zijn verzoek misbruik uitmaakt. In het bijzonder moet een verzoek om informatie op grond van artikel 8 van deze richtlijn ook worden afgewezen indien het ongerechtvaardigd of onredelijk is, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

3)      Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder f), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), gelezen in samenhang met artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling er in beginsel niet aan in de weg staat dat de IP‑adressen van gebruikers van peer-to-peernetwerken wier internetverbindingen zouden zijn gebruikt voor inbreukmakende handelingen, systematisch worden geregistreerd door de houder van intellectuele-eigendomsrechten en door een derde voor diens rekening, en evenmin eraan in de weg staat dat de namen en de postadressen van deze gebruikers worden meegedeeld aan deze houder of derde opdat bij een burgerlijke rechter een schadevordering kan worden ingesteld wegens de schade die deze gebruikers zouden hebben veroorzaakt, op voorwaarde evenwel dat dergelijke initiatieven en verzoeken van deze houder of een dergelijke derde gerechtvaardigd en evenredig zijn, geen misbruik uitmaken en hun rechtsgrondslag vinden in een nationale wettelijke maatregel in de zin van artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136, waarbij de reikwijdte wordt beperkt van de voorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 5 en 6 van deze richtlijn, zoals gewijzigd.