Gepubliceerd op donderdag 21 september 2017
IEFBE 2561
HvJ EU - CJUE ||
21 sep 2018
HvJ EU - CJUE 21 sep 2018, IEFBE 2561; ECLI:EU:C:2017:720 (Easy Sanitary Solutions tegen EUIPO), https://ie-forum.be/artikelen/hvj-eu-gerecht-eu-eist-onterecht-dat-de-ge-nformeerde-gebruiker-van-het-betwiste-model-bekend-is-met

HvJ EU: Gerecht EU eist onterecht dat de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model bekend is met het voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt of is toegepast

HvJ EU 21 september 2017, IEF 17662; IEFbe 2561; C‑361/15 P en C‑405/15 P; ECLI:EU:C:2017:720 (Easy Sanitary Solutions tegen EUIPO) Gemeenschapsmodellen. Bevoegdheden van het EUIPO in het kader van de bewijsvoering. Op de verzoekende partij in de nietigheidsprocedure rustende bewijslast. Eisen aan de weergave van het oudere model. Model dat een doucheafvoergoot afbeeldt. Het Gerecht EU heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 132 van het bestreden arrest te eisen dat de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model bekend is met het voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt of waarop het is toegepast. Op die manier moet degene die de nietigverklaring vordert niet enkel bewijs leveren dat ouder model beschikbaar is gesteld, maar ook dat het publiek daarmee bekend is. Het Gerecht EU [IEF 14958] heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De hogere voorzieningen in de zaken C‑361/15 P en C‑405/15 P worden afgewezen.

132    Indien de door het Gerecht in punt 132 van het bestreden arrest ontwikkelde redenering zou worden gevolgd, zou degene die de nietigverklaring van het betwiste model vordert, niet enkel het bewijs moeten leveren dat het oudere model beschikbaar is gesteld voor het publiek in de zin van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002, maar ook dat het publiek dat wordt geconfronteerd met het model waarvan de geldigheid wordt betwist, bekend is met het oudere model.

133    Op die manier wordt namelijk het bewijs verlangd van twee openbaarmakingen, een eerste jegens het publiek van de „ingewijden in de betrokken sector” en een tweede jegens het publiek van de gebruikers van het type voortbrengsel waarop het betwiste model betrekking heeft. Dit vereiste is niet alleen onverenigbaar met de in punt 129 van het onderhavige arrest in herinnering geroepen uitlegging die aan de woorden „de betrokken sector” moet worden gegeven, maar daarmee wordt ook een extra voorwaarde opgelegd die noch uit de letter noch uit de geest van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 blijkt en die niet kan worden verzoend met het uit artikel 10, lid 1, van deze verordening voortvloeiende beginsel volgens hetwelk de door een gemeenschapsmodel verleende bescherming „elk model” omvat dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt.

134    Hieruit volgt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 132 van het bestreden arrest te eisen dat de geïnformeerde gebruiker van het betwiste model bekend is met het voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt of waarop het is toegepast.

135    Er dient evenwel te worden opgemerkt dat deze in punt 132 van het bestreden arrest geformuleerde overwegingen deel uitmaken van een analyse op grond waarvan het Gerecht in de punten 124 en 133 van dat arrest tot de slotsom is gekomen dat de betrokken sector relevant is voor de beoordeling van het eigen karakter, in de zin van artikel 6 van verordening nr. 6/2002, van een model. Tegen deze conclusie is het EUIPO evenwel niet opgekomen in het kader van zijn hogere voorziening.

136    Bijgevolg dient het derde middel van het EUIPO als onwerkzaam te worden verworpen.

137    In die omstandigheden moet zowel de hogere voorziening van ESS als die van het EUIPO worden afgewezen.