Geen auteursrechtelijke bescherming voor Louboutin-schoenen: modellen missen vereiste originaliteit

Hof van Beroep te Luik 16 april 2025, IEFbe 3906; 2023/RG/1079 (Louboutin tegen Steve Madden). Christian Louboutin (hierna: Louboutin) stelt dat Steve Madden Europe BV inbreuk maakt op haar auteursrechten op zeven schoenmodellen, waaronder de ‘Spikaqueen’, ‘Pigalle Spikes’ en ‘Rosalie’. Volgens Louboutin zijn deze modellen het resultaat van vrije en creatieve keuzes en dragen zij haar persoonlijke stempel. De eerste rechter heeft de vorderingen van Louboutin afgewezen, nu niet is aangetoond dat modellen origineel waren in de zin van het auteursrecht. In hoger beroep vraagt Louboutin de beslissing van de eerste rechter te vernietigen en Steven Madden te verbieden de gewraakte schoenmodellen te blijven verhandelen, op straffe van een dwangsom van €10.000 per dag. Steve Madden betwist onder meer de originaliteit van de modellen en stelt dat de elementen waarop Louboutin zich beroept (zoals hoge hakken, spikes, transparante materialen) functioneel of modieus bepaald zijn, en bovendien reeds voorkwamen in eerdere modellen.

Het Hof stelt voorop dat bescherming door het auteursrecht originaliteit vereist: een eigen intellectuele schepping die de persoonlijkheid van de auteur weerspiegelt. Deze originaliteit is niet aangetoond. Louboutin baseert zich louter op foto's van haar modellen, zonder deze concreet te onderbouwen met bewijs van creatieve keuzes. De door haar aangehaalde elementen zijn, aldus het Hof, veelal gangbaar in het modebeeld of functioneel bepaald (zoals hakhoogte, vorm, gebruik van strass). Ook de rode zool, kenmerkend voor Louboutin, is niet gevorderd als beschermde component en is op de foto's nauwelijks zichtbaar. Bovendien acht het Hof het aannemelijk dat Louboutin bekend was met eerdere, soortgelijke modellen van derden. Het samenvoegen van reeds bekende elementen levert op zich geen auteursrechtelijke originaliteit op. Het vonnis van de eerste rechter waarin de vorderingen werden afgewezen, wordt bevestigd, zij het deels op andere gronden. Louboutin wordt veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.

11. Pour l’ensemble des modèles revendiqués par LOUBOUTIN, la cour ne peut que constater que l’appelante a simplement incorporé des formules connues et éprouvées pour créer notamment des chaussures « sexy », ces choix étant uniquement dictés par des impératifs fonctionnels liés à la hauteur des talons.

Les autres éléments visuels, quant à eux, étant pour l’ensemble des modèles

litigieux, banals ou s’inscrivant dans une tendance ou un style préexistant, déjà adopté auparavant par d’autres fabricants et commercialisés.

C’est le cas par exemple de la combinaison notamment des talons hauts, d’un contrefort ouvert, d’un bout pointu et transparent, d’un escarpin à très haut talon à la cambrure marquée, d’un décolleté profond, de la tendance de talons aiguilles avec spikes (pointes), d’une empeigne réduite à une simple bride fine serpentant sur le coup-de-pied, ou encore de la tendance des mules transparentes avec talons hauts ornés de strass et de la tendance des sandales à talon haut avec bride « en forme de S inversé ».

L’appelante ne pouvait raisonnablement ignorer ces antériorités en raison de la place et de l’expérience dont elle se revendique dans le secteur de la chaussure de luxe.

Elle ne soutient d’ailleurs pas le contraire.

L’appelante oppose en vain à l’intimée sur la question de l’antériorité que, dans cette thèse, « l’originalité ne peut être absente que si tout est emprunté d’une seule œuvre antérieure car l’originalité peut résider dans la réunion de divers éléments, originaux ou non, jusque-là dispersés ».

À cet égard, et confirmant le jugement du tribunal de l’entreprise d’Anvers prononcé en date du 14 février 2019, la cour d’appel d’Anvers a néanmoins précisé, par arrêt du 15 février 2023 :

« En outre, lors de l’octroi ou du refus de la protection, il convient d’examiner comment les intérêts de l’auteur en matière de protection sont mis en balance avec l’intérêt général des tiers à disposer librement de l’œuvre ou de ses éléments.

En d’autres termes, il faudra examiner si les choix libres invoqués ne sont pas banals, en ce sens que d’autres auraient fait les mêmes choix pour exprimer la même chose [...] Comme indiqué, une monopolisation de cette forme doit être suffisamment justifiée compte tenu du degré d’apport créatif, ce qui n’est pas le cas en l’espèce. »

La Cour souscrit à ce point de vue et ne peut que le répéter.

La cour fait siens ces principes.