Gepubliceerd op donderdag 21 februari 2019
IEFBE 2819
Hoven van Beroep - Cours d'Appel ||
24 dec 2018
Hoven van Beroep - Cours d'Appel 24 dec 2018, IEFBE 2819; 2018/AR/336 (Star Group tegen Cargo), https://ie-forum.be/artikelen/disco-54-is-geen-soortnaam

Disco 54 is geen soortnaam

Hof van Beroep Antwerpen, 24 december 2018, IEF 18241, IEFbe 2819; 2018/AR/336 (Star Group tegen Cargo). Merkenrecht. Hoger beroep. Bij overeenkomst worden aan Star Group drie woordmerken overgedragen, te weten "Studio 54", "Disco 54" en "54". Deze merken gebruikt Star Group voor het organiseren van feesten in Antwerpen. Echter heeft Star Group moeten constateren dat Cargo ook gebruik maakt van deze merken bij het organiseren van haar feesten. Star Group vordert derhalve dat Cargo gebruik van het merk moet staken. Cargo stelt op haar beurt dat de merken te zeer gebruikelijk zijn voor het organiseren van disco feesten, en dat het merk dus nietig is. Het hof oordeelt echter dat er wel degelijk sprake is van onderscheidend vermogen, nu het relevante publiek bekend is met de betekenis, maar Studio 54 zeker niet tot synoniem voor (bepaalde) feesten is verworden. Er kan dus ook geen sprake zijn van verval van inschrijving van het merkrecht nu daarvoor vereist is dat er sprake is van verwatering, en dat deze verwatering door toedoen van de merkhouder tot stand is gekomen. Tot slot stelt Cargo nog dat dat de vordering van Star Group niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard bij gebrek aan rechtmatig belang. Dit omdat Star group gebruik van het merk enkel zou willen verbieden omdat de feesten van Cargo voor homo’s en dragqeens worden georganiseerd. Dit is echter nergens uit gebleken, en dus kan het hof niet anders dan het hoger beroep ongegrond verklaren.

4.2.5 In het kader van evenementen en discoparty’s is het cijfer 54, al dan niet in combinatie met de woorden Studio of Disco en/of het bijhorend logo, niet enkel de weergave van een louter cijfer 54, doch verwijst het naar een wereldwijd gekend concept van discoparty’s stammende uit de jaren ’70 en meer bepaald naar de discoparty’s ontstaan in de New Yorkse club STUDIO 54, waarbij disco, soul en funky hits centraal staan. Het cijfer 54, zeker als dit gevisualiseerd is in de bekende vormgeving en in de context van het nachtleven, heeft aldus het vereiste onderscheidend vermogen. Het relevante publiek is bekend met het cijfer en de betekenis ervan in de sector van de (disco-)evenementen. Terecht merkt de eerste rechter op dat het niet is omdat Studio 54 bekend is van een New-Yorkse club met die naam en de geschiedenis die eraan verbonden is, dat dit teken in dagelijkse omgangstaal synoniem zou zijn voor discoparty. Anders dan de appellante argumenteert, is het hof van oordeel dat Studio 54 geen soortnaam is geworden die gelijk staat met een ‘’goed feest’’. De merken, waarvan de geïntimeerden de bescherming beogen, bestaan niet uitsluitend uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bonafide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden.

4.2.10 De eiser van een vordering tot vervallenverklaring heeft een dubbele bewijslast. Hij moet bewijzen dat een merk op het ogenblik van het instellen van de vordering verwaterd is tot soortaanduiding én dat dit te wijten is aan het toedoen of nalaten van de merkhouder.

4.2.11 Hierboven werd reeds toegelicht dat de Benelux-woordmerken Studio 54, 54 en Disco 54 en/of het bijhorend beeldmerk (voor de klassen 9, 41 en 43, het beeldmerk bovendien voor klasse 35) niet als een soortnaam kunnen worden beschouwd. Door de appellante wordt hier geenszins aangetoond dat de merken van geïntimeerden sedert hun inschrijving hun onderscheidend vermogen zouden hebben verloren en zouden worden gebruikt als soortnaam.

4.2.22 Uit niets blijkt verder dat de geïntimeerden zich, naar aanleiding van verklaringen in reactie op een televisiereportage (Alloo in de Nacht), schuldig zouden hebben gemaakt aan homofobie en/of een houding zouden hebben aangenomen die strijdig is met het discriminatieverbod (wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie). De appellante beweert, maar bewijst niet dat de ‘’geïntimeerden trachten de festiviteiten van homo’s en dragqueens, hun uitingen der geaardheid, aan banden te leggen’’. Een onrechtmatig belang in hoofde van de geïntimeerden wordt niet aangetoond.