Gepubliceerd op woensdag 26 november 2025
IEFBE 4044
HvJ EU - CJUE ||
27 aug 2025
HvJ EU - CJUE 27 aug 2025, IEFBE 4044; C-568/25 (Verein für Konsumenteninformation tegen Universal Versand), https://ie-forum.be/artikelen/prejudiciele-vragen-gesteld-over-persoonsgegevens-en-kredietwaardigheidscontrole

Prejudiciële vragen gesteld over persoonsgegevens en kredietwaardigheidscontrole

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJEU 27 augustus 2025, IT 5021; IEFbe 4044; C-568/25 (Verein für Konsumenteninformation tegen Universal Versand) via Minbuza. Universal Versand is een postorderbedrijf en sluit voornamelijk digitaal koopovereenkomsten met consumenten. Bij de digitale aankopen doet het bedrijf een kredietwaardigheidscontrole wanneer de consument kiest voor een onveilige betaalmethode, zoals koop op rekening. Bij de controle wordt er een ‘rating’ gegeven over de kans op wanbetaling door de consument. Deze rating wordt gebaseerd op een combinatie van gegevens, zoals leeftijd en adresgegevens. Bij een slechte rating wordt de gekozen onveilige betaalmethode geweigerd. De Verein für Konsumenteninformation stelt dat Universal Versand hiermee stelselmatig artikel 22, lid 1 AVG schendt. In dat artikel staat dat een betrokkene het recht heeft om niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden. De Oostenrijkse rechter vraagt het Hof om uitleg van artikel 22 AVG.

Prejudiciële vragen: 
1. Moet artikel 22, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (AVG) aldus worden uitgelegd dat aan het besluit van een postorderbedrijf om de door de klant bij diens bestelling gewenste betaalmethode „op afbetaling” of „op rekening” te weigeren, maar zich tegenover de klant bereid te verklaren om de overeenkomst met de betaalmethode „creditcard” of „PayPal” te sluiten, waarbij ten behoeve van dit besluit de kans op wanbetaling door een klant uitsluitend automatisch wordt beoordeeld en dat oordeel eruit voortvloeit dat ofwel na een automatische aanvraag bij een kredietinformatiebureau door dit bureau wordt gemeld dat de klant daar niet bekend is ofwel – in het geval van een bekende klant – een interne kredietwaardigheidsrating tot de conclusie leidt dat de klant onvoldoende kredietwaardig is, voor de klant „rechtsgevolgen” zijn verbonden of dat dit besluit hem „anderszins in aanmerkelijke mate treft”, voor zover dit besluit niet leidt tot de weigering van de bestelling zelf, maar de klant slechts wordt beperkt tot de door het postorderbedrijf aangewezen betaalmethoden? Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: 

2.a) Moet artikel 22, lid 2, onder a), AVG aldus worden uitgelegd dat, opdat een besluit van een postorderbedrijf dat is gebaseerd op een geautomatiseerde beoordeling van de kans op wanbetaling door de potentiële klant zoals omschreven in de eerste vraag, „noodzakelijk” is voor de totstandkoming van een overeenkomst tussen de klant en het postorderbedrijf, er een rechtstreeks objectief verband moet bestaan tussen het doel van de met de klant te sluiten overeenkomst en de beoordeling van de kans op wanbetaling door de klant? 

2.b) Moeten voor de vaststelling van de noodzaak bedoeld in artikel 22, lid 2, onder a), AVG de verzamelde categorieën gegevens ofwel op zich ofwel als combinatie objectief geschikt zijn om de kans op wanbetaling te beoordelen? Moet het postorderbedrijf of juist de klant aanvoeren en bewijzen welke categorieën gegevens concreet zijn verzameld om de kans op wanbetaling te beoordelen alsook aanvoeren en bewijzen dat deze categorieën gegevens, op zich of in combinatie met elkaar, geschikt zijn om de kans op wanbetaling te beoordelen? Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: 3. Moet artikel 22, lid 2, onder a), AVG aldus worden uitgelegd dat juist geautomatiseerde besluitvorming door de verwerkingsverantwoordelijke noodzakelijk is voor het tot stand komen of uitvoeren van de overeenkomst? Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: 

3.a) Moet artikel 22, lid 2, onder a), AVG aldus worden uitgelegd dat het voor het antwoord op de vraag of een besluit van een postorderbedrijf zoals bedoeld in de eerste vraag noodzakelijk is voor de totstandkoming van een overeenkomst, van beslissend belang is of de geautomatiseerde besluitvorming betreffende het accepteren of weigeren van de gewenste betaalmethode met redelijke inspanningen ook door mensen kan plaatsvinden? Welke betekenis hebben daarvoor het aantal bij het postorderbedrijf binnenkomende bestellingen en de typische verwachting van de klant om in de onlinebestelprocedure onmiddellijk te worden geïnformeerd of de door hem gewenste betaalmethode al dan niet door het postorderbedrijf wordt geaccepteerd?